Leven en handelen in Dystopia
Kritiek
Navigeren in troebel water
Wat
doet het beleid met ons
![]() |
Dit boek verdient inderdaad aandacht. |
Susan Neiman krijgt een
bekroning, de Spionzalens, van Kant vernemen we dat we zonder idealen, een idee
dus van hoe de wereld, mensen idealiter zouden kunnen zijn, we geen compas
hebben om onze bijdrage aan het zijn te organiseren. Daarbij houden we het
slagwoord van Willem de Zwijger bij de hand: ik hoef niet te hopen om te
ondernemen, niet te slagen om te volharen (point faut espérer pour
enterprendre, point faut réussir pour perséverer) want dat doodt nu net de
daadkracht. Neiman schreef over morele helderheid in hoofde van mensen, maar
zeker ook van intellectuelen en bestuurders en onderzocht de erfenis van de
afgelopen decennia. Niet iedereen kon haar analyse delen, een enkele Bas Heijne
vond het ronduit melig, maar ik denk dat haar bijdrage voor ons van belang kan
zijn als we kijken hoe belangrijke discussies gevoerd worden.
Men kan het dan hebben over
dierproeven, slimme camera’s of over hoe we jongeren in het onderwijs niet de
kans bieden uit te blinken. En het gaat dan ook over de jongeman of het meisje
dat in een vakopleiding echt het beste van zichzelf wil geven maar er helaas
amper toe komt. De thema’s zijn verbonden door de vraag hoe we onze
redeneringen opzetten en omspringen met aannames. Want als er iets opvallend
blijkt in deze tijd waarin sommigen nog steeds zeuren over individualisme en
autonomie, dan is het wel dat tegelijk de indruk bestaat dat er andere
werkelijkheden meespelen, die minder expliciet gesteld worden; of voorstellingen
van een idealere wereld die verder niet ter sprake komen.
Dierproeven
Sentimentele reacties op
zielige aapjes? Een kind met een hartafwijking dat 70 jaar geleden overleed,
inderdaad, tijdens de oorlogsjaren, maar ook omdat men toen veel nog niet kon
van wat nu wel mogelijk is. Sommige filosofen menen dat men het welzijn van een
mens niet mag stellen boven het welzijn van een dier, omdat er geen groter
gewicht mag gehecht worden aan een mensenleven dan aan het leven van een dier.
Peter Singer zou het zo gesteld hebben: men kan beter een mensachtige in leven
houden die gezond is dan een gehandicapt kind. Het is wellicht niet geheel
eerlijk hierbij raad te schaffen bij een criticus van Singer, zoals dr. TH.A.
Boer, theoloog dan nog, maar toch denk ik dat de criticus Singer ernstig neemt
en stelt dat Singer een punt heeft als hij onze ondoordachte omgang met dieren,
slachtvee incluis op de korrel neemt. Maar zijn concept van bewustzijnsgraad
pakt volgens Th. Boer niet goed uit voor de meeste dieren, enkele loten van de
stam der primaten niet te na gesproken, zijn dieren dan toch de pineut. Het
utilisme van Singer leidt er uiteindelijk toe, denk ook ik, biedt aan
menselijke wezens niet voldoende bescherming geboden kan worden. En de dieren
dan?
Th. Boer stelt dat wie God
uitrangeert en zich op Darwin, op de Evolutietheorie beroept, zichzelf als
menselijk wezen centraal stelt en ipso facto bovenaan de schepping, sorry, de
evolutie en derhalve de mens een grote verantwoordelijkheid toekent. Nu denk ik
dat dit laatste niet het probleem vormt, maar wel een degelijk uitgangspunt kan
vormen. Als we als mens met alles wat de evolutie heeft voortgebracht te maken
hebben, dan blijft de vraag hoe we daarmee omgaan. Zelf denk ik dat men het
klimaatdebat hanteert om mensen aan te zetten tot duurzaamheid, maar zou het
niet wenselijker zijn die duurzaamheid en bedachtzame omgang met de natuur, met
dieren, met de rijkdommen in de aardbodem om te gaan als een opdracht te zien
die ook zonder dwingende reden aangenomen kan worden. Dit laat dan nog onverlet
dat we al enkele eeuwen doende zijn de wereld te veranderen, van het fokken van
dieren op bepaalde kenmerken tot het verbeteren van levensomstandigheden voor
onszelf. Kan het anders dat het ene wel eens in botsing komt met het andere?
Dierenproeven zijn al sinds
mijn jeugd omstreden en altijd weer werden argumenten aangedragen waarom het
wel moest kunnen en waarom het niet zou mogen. Er school een idealistisch beeld
in, dat mij wel aantrekkelijk leek. Maar het bleef net zo goed moeilijk na te
gaan hoe we dan het dilemma zouden aanpakken dat zich stelt: dieren beschermen
tot elke prijs en wetenschappelijke vooruitgang realiseren. Dierenproeven voor
fundamenteel onderzoek lijken dan wel helemaal onmogelijk, als het ten bate van
de geneeskunde gebeurt, zou het wel nog kunnen. Die stelling verdedigt Rik
Torfs zo te zien. Aan de andere kant, moeten we dierproeven niet afkeuren als
het om zaken van esthetische en kosmetische kwesties gaat, voor de industrie
die onze vrouwen en mannen mooier moet maken of minder snel laten verouderen?
Maar wat als dat proces voor ondragelijk en uitzichtloos lijden zou zorgen? Dit
is geen kwestie van op flessen trekken, want men hanteert het argument soms
wel, inzake ethetische chirurgie, omdat mensen slachtoffer menen te wezen van
sociale exclusie, omdat ze ontoonbaar zouden zijn. We drukken ons voorzichtig
uit, maar weten dat het voorkomen van mensen soms zeer remmend kan zijn voor
hun welbevinden en hun loopbaan.
Daarom denk ik dat we
dierproeven in een welbepaald kader inderdaad moeten accepteren, maar als er
discussie over bestaat, dan zal dat moeten beslecht worden, bij voorkeur niet
voor de rechter, maar in een tegensprekelijk debat in de universiteit of
bijvoorbeeld de Koninklijke Academie voor wetenschappen. Het principiële
afwijzen om ons de pijn van het bewustzijn te besparen dat dieren wel eens
zouden moeten lijden. Hoeveel mensen hebben een koe gezien die aan het kalveren
was? Of een schaap dat lammert? Het gebeurt veel verder van ons vandaan en we
weten dat het jonge kalf of lam de weg van alle vlees van vee zal gaan. De
invloed van dierenproeven op de populatie van de species in het wild moet wel
beperkt worden, of liever, dieren in het wild verdienen bescherming, maar het
liefst binnen het kader van de bescherming van een biotoop.
Mensen, niet enkel ethici
hebben hier een oordeel over en ik zal niet beweren dat de afweging rationeel
dient te gebeuren, want de criteria waaraan die dient te gebeuren zullen altijd
ook wel een emotioneel aspect in zich dragen en aangezien we de mens als drager
van emoties erkennen, zullen we dat laatste niet uit den boze verklaren. Maar
ethici, onderzoekers en het publiek kunnen best proberen met elkaar de grenzen
van het onderzoek waarbij men dieren aan proeven onderwerpt te bepalen en
beperken. Het dilemma kan dus alleen in casu opgelost worden en dat heeft Torfs
in zijn stuk mooi uitgewerkt. Maar als Vesalius niet op lijken was gaan
snijden, ter dood veroordeelden, hadden we nooit ontdekt dat het menselijke
hart toch nog anders werkt dan het hart van een varken. Of nog, bepaalde medicijnen
worden op mannelijke dieren getest, niet op vrouwelijke, waardoor hun
werkzaamheid voor het metabolisme van de mensenvrouw niet goed is afgetoetst.
Die complicatie komt in het debat over onderzoek overigens zelden aan bod…
Herkenning op afstand
Lokale besturen gaan een hoop
investeren om camera’s op te hangen, want er moeten geseinde dieven, stropers
en soms al eens boswachters worden geklist. De nieuwe camera’s kunnen
nummerplaten herkennen en wie met gestolen goed rijdt zal zich niet langer veilig
voelen en dat mag winst heten. Ook geseinde dieven in de West-Vlaamse
grensregio waar ramkraken veelvuldig voorkwamen – het schijnt iets rustiger
geworden aan het front – zullen van hun vrijheid niet meer zeker zijn en dus
snel moeten handelen: een auto stelen, handelen en vlug weer met een andere
ervan door gaan.
Maar intussen kan men zich als
burger bedreigd voelen door de overheid, want gesteld dat men in een auto rijdt
met een nummerplaat die door een andere gebruiker is gekopieerd –
identiteitsdiefstal dus – dan zou men zomaar eens aangesproken kunnen worden
door de agenten van politie, tot en met verbeurd verklaring, want de beelden
liegen toch niet. Is dat overdreven? Ik denk dat het nog erger kan, want wie
zijn verzekering niet betaalt kan toch aangesproken worden als de verzekering
klacht indient tegen de verzekerde, na het respecteren van procedures? Of de
keuring? Ook daar kan men kwaadwillige nalatigheid via de politie melden? Die
camera’s zijn dan voor niets nodig, gewoon een kwestie van oplettendheid vanwege
verzekeraars. Waarom moet men dan wachten tot de camera haar werk doet?
Het gaat dan ook om zotte
kosten die elke burger verdacht maakt, zonder dat er aanleiding toe is. Ik denk
dat de overheden hier doorschieten. We zijn niet tegen technologische evolutie,
maar hier moet men wel grenzen erkennen. Wie nadenkt vanuit politiezorg zou dus
in de balans kunnen leggen dat men mensen niet als boeman, big brother tegemoet
treedt. Bovendien speelt nog iets anders mee, namelijk het feit dat mensen door
omstandigheden een kleine fout kunnen maken die ze zonder erg onmiddellijk
herstellen. Vergeten te stoppen aan een zebrapad terwijl iemand aanwijzingen
gaf over te zullen steken? Vergeten te ritsen? Niet gezien hebben dat men de
autoweg moet verlaten aan de ring in Woluwe en dus even over de witte lijn
gereden? Er was geen gevaar, niemand werd in gevaar gebracht, dus dan hoeft men
er verder niet teveel over te zeuren. Maar de camera is onverbiddelijk. Dat is
een bezwaar dat vandaag zelden ernstig wordt genomen. Men eist van burgers
perfectie en vergeet dat mensen doorgaans wel weten wanneer ze een fout moeten
herstellen. En toch gebeuren er ongevallen, Haers, met veel tijdverlies en af
en toe zwaar menselijk leed. Dat kunnen we helaas niet ontkennen. Maar alleen
de perfect georganiseerde politiestaat zou dat enigszins kunnen voorkomen. Daarom
dient men zich af te vragen of in geval van zware accidenten met grote gevolgen
voor slachtoffers, waarbij uit de vaststellingen blijkt dat de betrokkene niet
enkel een foutje maakte maar bewust alle regels overtreden had, de zaak niet
correctioneel zou kunnen worden behandeld, in plaats van voor de
politierechter. Ik heb begrepen dat dit intussen wel vaker voorkomt.
Nood aan een ideaaltype voor
het onderwijs
De hele discussie werd weer
eens aangewakkerd, omdat een krant melding maakt van een doctoraatsscriptie die
vandaag openbaar verdedigd zou worden: zittenblijven is niet goed. Wat is het
toch heerlijk zo helder en duidelijk de zaken te bekijken: geen discussie, geen
aarzeling en de overheid bespaart op de onderwijskosten.
Maar zou het werkelijk
pedagogisch een goede zaak zijn. Sinds de invoering van het VSO ziet men het
aantal mogelijke studierichtingen alsmaar toenemen. Tegelijk wil men het
verschil tussen ASO, TSO en BSO wegwerken. Voor het Kunstsecundair onderwijs
ligt dat moeilijker want a) daar moet men in een bepaalde keuze, bijvoorbeeld
hoofdinstrument cello wel alle aandacht bij de cello leggen en tegelijk heeft
zo een leerling er ook wel enig belang bij algemene vorming over geschiedenis
en cultuur mee te krijgen. Om maar iets te zeggen, zou Richard Wagner zijn
essay geschreven hebben mocht hij een betere gymnasiale vorming gekregen
hebben? Allicht ligt daar zijn probleem niet, want zijn frustratie kwam voort
uit zijn voortdurende botsingen met de “powers that be”.
Verwijzend naar het KSO kan
men zich afvragen waarom we van een BSO-opleiding ook niet een zeer op de
beroepspraktijk toegeleide richting
zouden maken, want hoezeer de vakmensen in de ateliers ook hun best doen,
leerlingen hebben wel eens last van de aanpak in algemene vakken. Zij hebben
inderdaad algemene kennis van node, maar toen men de leerplicht verlengde en
van het BSO een afstudeerrichting maakte heeft men nagelaten dat invulling te
geven. Richard Sennett wijst erop dat wie goed wil zijn in een vak als leerling
tot 7000 uur praktijk nodig heeft en om een meester te worden nog minstens
evenveel. In het beroepsonderwijs voelen jongeren niet altijd de mogelijkheid
om die vaardigheid echter onder de knie te krijgen.
Aan de andere kant wil men de
eigenheid van het ASO ondergraven door hen de eigenschappen van talen, van
wiskunde onder de knie te krijgen. In sommige richtingen is grammatica en
syntaxis voor moderne talen niet meer de hoofdzorg. Maar behalve het feit dat
syntaxis op zich een constructie is, waarin men de structuur van een taal leren
kennen, is het precies ook de weg om het eigen denken helder onder woorden te
brengen. Maar er is meer, talen leren behelst meer dan taalkunde alleen,
syntaxis en grammatica, maar ook en vooral een introductie in een andere wereld.
In “La Grande Librairie” vernam ik dat een dame, Françoise Héritier, van het
Collège de France vertellen over haar affiniteit met woorden, letters en
taaleigen, zegswijzen en spreuken dus. Men weet dat dezer dagen zegswijzen en
spreuken, maar zelfs de kleur van woorden, de tonaliteit en de sensitieve
betekenis van woorden en klanken niet altijd meer aan de orde komen, want
woorden zijn maar woorden. Dat klopt dus geenszins, want anders zouden er
minder incidenten zijn rond verkeerd gekozen woorden.
Intussen is men in Nederland
bezig de school- en vooral klasgebeuren te laten verlopen op het ritme van Cito-toetsen,
ook in het beroepsonderwijs, wat ten koste gaat van het trage boren in planken,
c.q. het gestage verwerven van kennis of vaardigheden. Alleen goed kunnen
antwoorden op de toetsen. Een ideaalbeeld van de ausgebildeter, lui dus die een afgeronde en succesvolle vorming,
training hebben genomen, staat dezer dagen dus helling. Op grond van aannames over de Duitse cultuurgeschiedenis heeft
men terecht kritiek gehad op vormen van Bildung, die mensen tot Kulturmensch vormde, maar hen tegelijk niet
ertoe bracht ook als burger actief te zijn. Deels klopt die kritiek, maar toch,
er waren wel meer facetten aan de orde, waardoor Duitse mannen en vrouwen best
tevreden leken met de Kultur van het Wilhelmitische maatschappelijke leven. De
Bildung zonder meer afwijzen betekent ook een toegang laten aan onwetendheid en
jongeren niet op het spoor van zelfontplooiing zetten, al weet ik maar al te
goed dat ook daartegen verzet zal worden aangetekend, want ook daar kleven,
zegt men mij, nadelen aan vast.
Het belang van het
persoonlijke contact, in klasgroepen tussen leerkracht en leerlingen is er een
die meer behelst dan kennisoverdracht. Enthousiasme opwekken en
nieuwsgierigheid bevorderen, daar gaat het ook om. Toetsen zijn van belang,
maar het presteren met dagelijks werk kan voor de onderwijzer en leerkrachten
in het middelbaar, door de voortgang van de vorderingen in functie van de
leerstof meer opleveren dan stelselmatig met externe proeven te werken. Althans,
dat is wat critici van het beleid stellen, maar het ministerie en de
staatssecretaris willen doorgaan.
Troebele opvattingen of accepteren
van de complexiteit
Susan Neiman pleit voor morele
helderheid en geeft aan dat dit niet betekent dat we enkel in de extremen moeten
denken, maar kwesties zo goed mogelijk dienen te doorgronden en dan een
afgewogen oordeel vellen. Zij staat daarmee niet zo ver van andere denkers die
menen dat men dilemma’s niet kan vermijden; dat betekent dat men wel eens moet
kiezen voor een oplossing, ook als dat nadelige en ongewenste gevolgen heeft.
Maar, zo stelde ze vast, dat betekent niet dat men daarmee willekeurig kan
kiezen, want er blijft altijd toch de ethische toets. Of, zoals Paul Frissen
het stelt, ook niets doen kan een optie blijken.
De verschillende thema’s die
hierboven aan de orde komen hebben er alle mee te maken dat we nogal
gemakzuchtig ertoe neigen een oplossing te verkiezen, omdat ze principieel in
orde lijkt. Maar over hoe het uitpakken zal, laat men zich niet uit want dat
loopt wel los. Ook is het zo dat die doelen, die men als een koers zetten op
een einddoel kan beschouwen, niet altijd helder weet te duiden, zonder dat men
daarom gebonden zou zijn aan het resultaat. Want bij het navigeren met een
zeilboot of zeejacht bestaat nu net het hele eiereneten erin de verschillende
variabelen, zoals windkracht, stroming en de kwaliteiten van boot én bemanning met
elkaar op een lijn te houden en tegelijk de veilige haven voor ogen te houden.
Opkruisen? Juist, om een punt boven de wind te bereiken moet men verschillende
rakken afvaren en telkens gepast overstag gaan om maximale winst te halen en dat
kan wel eens tegenvallen.
Het kan dus geen kwaad dat men
bij het (uit-)voeren van beleid begrijpt dat men soms verschillende elementen
in rekening moet blijven houden. Inzake het gebruiken van dierenproeven en het
beschermen van de privacy en het principe van onschuld van burgers in het
verkeer, moet men met vele variabelen rekening houden en soms is het
gemakkelijker te zeggen dat we maar 400 doden in het verkeer dulden –
abstractie makend van de zwaargewonden die soms levenslange zorg behoeven – dan
juist door gepast omgaan met wie inbreuken pleegt bij middel van een agogische
benadering. Druk en soms hectisch verkeer kan tot foutjes leiden, maar meestal
hebben die niet zo een ernstige gevolgen, over een haast vrije banen racen is
dan wel eens aantrekkelijk, maar kan het eigen leven in gevaar brengen. Nu, zal
men die zomaar meetellen, want soms blijkt naderhand dat het een verkapte
zelfdoding betreft en zelfmoord is wettelijk niet meer strafbaar, dacht ik.
Het maakt het bepalen van een
positie voor een persoon er niet eenvoudiger op, toch? Mits goed overleg en het
aanvaarden van verschillende uitspraken, kan men wel degelijk tot werkbare
oplossingen komen. Maar zoals we zien in het debat over de
onderwijshervormingen blijft men weliswaar koers houden, maar met een van de
krachten, het aanvoelen en de inzichten die leven in de middenklasse houdt men
liever geen rekening, schildert men ook af als een teken van onbegrip.
Wat helderheid biedt, uitgaan
van een eenduidige en eenvoudige realiteit levert niet per se heldere
oplossingen en het kan ook de morele helderheid schaden. Meer nog, sommige
politieke stromingen gaan ervan uit dat men kan volstaan kan met performatieve
uitspraken als “wij zijn warm”, “wij zijn coöperatief”, maar intussen legt men
een infrastructuur aan die kan leiden naar een politiestaat. De manier waarop
NSA en andere geheime diensten, maar ook bedrijven van de omvang van Google met
gegevens omspringen, moet men wel degelijk bespreken, al was het maar om hen
ervan te overtuigen dat we veiligheid belangrijk vinden, maar ook vrijheid en
dus een flinke scheut onzichtbaarheid voor het publieke oog wenselijk achten.
Misschien daarom dat J.R.R. Tolkien het kwade zag als het oog dat overal kan
binnendringen: niet als herinnering aan de tovenarij en hekserij in
traditionele culturen, maar net als de uiting van perverterende moderniteit.
Het is ons niet om angst te doen, het gaat erom, helder te maken dat een
samenleving niet gediend is van een instantie die alle doen en laten van
iedereen wil volgen. Helaas, de laatste tijd is ook gebleken dat vluchten niet
meer kan.
Natuurlijk is dat meer dan
pijnlijk voor naasten, maar waar men tijdens de zeventiende, zelfs nog het
begin van de twintigste eeuw kon verdwijnen zonder spoor, dan is duidelijk dat
dit dezer dagen niet meer kan. Ik weet het, moreel weegt dat zwaar voor wie
achterblijft, maar soms kan het van nut zijn. Ook Richard Wagner ging wel eens
op de vlucht voor de politie en voor schuldeisers. Zetten we aan tot
onaanvaardbaar gedrag? Niet echt, het is de bedenking dat voor mensen die
willen leven, maar in eigen gemeenschap geen uitweg meer zien, toch de weg in
den vreemde mogelijk moet blijven. Maar politiediensten vinden iedereen. Goed
zegt de ene, de andere vraagt zich of we daarmee om het even wie op de huid
kunnen zitten. Het lijkt een ander onderwerp, maar al die toetsen op school, de
camera’s die ons kunnen volgen, het gaat er maar om hoe verborgen men nog kan
leven en zich in stilte nuttig bezig houden.
In die zin kan men zich dus best
ethische vragen stellen over de technologische middelen waar we mee te maken
krijgen om de veiligheid te bevorderen. Een journalist die regelmatig de lof
zong in De Wereld draait door van de
technische vooruitgang bij Google etc. blijkt zich toch vragen te gaan stellen
nu NSA zo ver kan. Wat is het verschil tussen de camera’s in onze politiezones
en de praktijken van NSA?
Bart Haers
Uw bedenkingen over het onderwijs willen we graag onderschrijven. Jammer genoeg verscheen er de voorbije maanden in de kranten weer veel stemmingmakerij tegen het onderwijs.
BeantwoordenVerwijderenInderdaad, vandaar mijn niet alfatende pogingen om enig licht in het debat te brengen. Zin voor nuance is in de media niet altijd aanwezig. De polemiek maakt een goed debat moeilijk, zelfs onmogelijk.
BeantwoordenVerwijderen