Brussel hoofdstad of zelfingenomen eiland
Brief
Aan
Philippe van Parijs
Over de
toekomst van een hoofdstad
Brugge,
31 oktober 2013
![]() |
De menselijke Driften, werk van Jef Lambeaux in het Hortapaviljoen dat nu al een eeuwigheid dicht is. De spiegel van de Brusselse hypocrisie? |
Geachte
heer professor, socioloog, burger,
Ik ben
iemand die zeer van de hoofdstad hou, zoals ik hou van Gent, Antwerpen… en niet
ten laatste Brugge. Alhoewel, houden van is in verband met steden misschien een
bizarre formulering. Ik kom er graag en leef er graag. Jawel, ik heb in Brussel
gewoond, heb er gestudeerd, geflaneerd en doe dat nog vaak genoeg. Ik neem er ook deel aan allerlei culturele
activiteiten en koop er mijn (Franse,Duitse, Engelse) literatuur. Is dat
voldoende om te zeggen dat ik iets over Brussel weet? Maar die persoonlijke
relatie tot de hoofdstad heeft op zich alleen maar betekenis om aan te geven,
dat de hoofdstad geen bestaansrecht heeft als er geen provincie is. De relatie
tussen hoofdsteden en de provincie is altijd wat getroebleerd. Die van Lyon,
die zichzelf niet onderschatten hebben over de Parisiens veel te vertellen,
maar fraai is dat niet altijd.
Wat
Brussel aangaat, zegt u niet zonder reden en op goede gronden dat de
tweetaligheid van Brussel niet meer het thema is, wel de veeltaligheid van de
inwoners. Ik denk niet dat iemand die realiteit zal ontkennen, tenzij politici
en journalisten die liever kamperen in de arena van de bekende tweegevechten.
Maar het bestuur en de
relatie tussen de burgers en de bestuurders blijft er niet minder problematisch
om. De sociaal-economische problemen vormen een cluster met de bestuurlijke
onmacht, wegens de collusie tussen de besturen van de 19 gemeenten en het
Hoofdstedelijk gewest.
Natuurlijk
is dat bijzondere statuut van de hoofdstad er maar gekomen, omdat de stad
steeds een twistappel was in het communautaire dispuut. Men kan natuurlijk
blijven geloven dat de stad verfranste omdat de Franse taal nu eenmaal beter
geschikt is voor bestuur en cultuur, maar uiteraard ging het om processen van
mimetisme en sociaal prestige. Niets ten nadele van de Franse taal, maar men
kan nu ook niet beweren dat men in Brussel vaak een mooi en welluidend Frans
hoort. En of die verfransing onomkeerbaar
is, kan men nooit hard maken, want misschien verandert de situatie nu al, omdat
Franstaligen hun kinderen naar het Nederlandstalig onderwijs sturen, wegens de
totale teloorgang van het onderwijs dat de Franstalige Gemeenschap aanbiedt.
Intussen blijft Brussel altijd de hoofdstad van een land met twee onderscheiden
taalgroepen en leeft er bovendien nog eens een sterke immigranten-bevolking,
die al te vaak gebruikt zijn in dat gevecht om de stad. Waar staan de expats in
dat verhaal? Ook dat kan men niet zomaar duiden. Natuurlijk, de EU vergeet wel
eens dat Brussel geen Franstalige stad is, maar dat valt de gemakzucht van
administraties toe te schrijven.
De
cultuur van de Brusselaar benoemen? Uiteraard kan men zeggen, zoals die man op
Klara het voordeed, zich beroepend op ervaringen in Canada en de VSA dat
Vlamingen en Walen meer op elkaar lijken dan ze zelf zouden bevroeden. Dat
heeft niet zo heel veel betekenis, want
we leven nu eenmaal in eenzelfde Europese cultuur. Het heeft inderdaad niet zo
heel veel zin de zaken op scherp te stellen, maar iets meer dan 100 jaar na de Open Brief aan
Koning Albert van Jules Destrée over het feit dat de Vlamingen hem en de
Franstaligen België ontstolen hadden, of toch minstens Vlaanderen, blijft men
die episode wel wat ongemakkelijk vinden, al vormde het een helder inzicht. Maar
hij bleef blind voor de verwachtingen van de Vlamingen en vooral van hen die
men wel eens een verwaten elite van schrijvers, schoolmeesters en seminaristen
noemde maar die inderdaad een zekere verantwoordelijkheid voor hen, die brave
mensen opnamen. Het heeft wel eens tot foute concepten en zelfperceptie geleid.
Aan de andere kant moet men het ministerschap van Destrée zeker ten behoeve van
de Nederlanstalige cultuur wel weten te waarderen. Maar men kon niet op
redelijke gronden pleiten voor een tweetalig Vlaanderen – wat in zekere zin een
realiteit was – en tegelijk Wallonië eentalig Frans houden. Voor Brussel was
dat toch minder houdbaar, maar men vond er toch altijd argumenten voor.
De open
brief van Destrée lijkt nu een stuk te zijn dat vooral voor de Vlaamse Beweging
van belang zou zijn, maar de brief vond echo in de woorden van de vorst aan het
begin van WO I, toen hij stelde dat er dan wel Vlamen en Walen zijn, maar het
blijven allen Belgen. Die discussie en de beweegredenen van de Vlamingen, ook
al kenden ze vaak uitstekend Frans, wil men vandaag niet altijd erkennen.
Ongewild komt men dan toch bij de discussie uit die Thomas Mann beschreef,
waarin hij twee culturen tegen elkaar plaatste, de Franse, die van de
Civilisation, tegen de Duitse, die van Kultur. Uiteraard was dat essay,
Betrachtungen eines Unpolitischen, volslagen overbodig, maar als
gedachteoefening blijft het wel de moeite waard. Tot op de dag van vandaag
blijft men blind voor het Jacobijnse centralisme – dus ook cultureel, met inclusief
een sterke hiërarchische opdeling - in die verheven Franse cultuur, waarin de
Volkswil centraal staat en die niet minder dwingend blijkt dan vermeende
Romantische idee van een land en een volk dat samenvalt. In beide gevallen,
zoals u ook weet valt het gebrek aan aandacht voor de eigenheid van het
individu, de pluraliteit binnen samenlevingen wel heel erg op. Meer nog,
misschien bood de Romantiek meer ruimte voor het individuele? Om eerlijk te
wezen, dat stoort me vaak meer bij mensen die uitgaan van een kosmopolitische
visie, want daar zou men verwachten dat het individuele nu net wel
bestaansrecht heeft, naast de inzichten en mores van de meerderheid. In het
Brussel dat zich na Zwarte Zondag in de geesten heeft genesteld wordt dat
gemakzuchtig conformisme haast tastbaar: elke verwijzing naar Vlaamse of zelfs
Brabantse symbolen, worden angstvallig gemeden, want men wil niet dansen, hoe
mooi ook, in een zaak waar een Vlaamse leeuw prominent aanwezig is, men wil
geen discussie over collectieve identiteit voeren, tenzij… het over België en
Brussel gaat. Die paradoxale houding is verre van nieuw, maar men dacht die
paradox van op de morele hoogten van de Franse culturele tradities te kunnen
negeren. Toch, hoe graag ik ook de neef Rameau ontmoet of met dr. Pangloss over
’s heren wegen dwaal, er is meer dan de geestrijke poetica van Pantagruel en
Gargantua, of Cyrano de Bergerac… Eens men op dat niveau gaat kijken, wordt de
blik vertroebeld door de veelheid. Maar ik denk dat het niet zinvol is de ene
cultuur tegen de andere plaatsen, toch? Edoch, spreken over de rijkdom van de
Franse cultuur, terwijl men er alles aan doet om vooral de schraalhans in de
Vlaamse culturele sferen op te voeren, het blijft een aangenaam tijdverdrijf. Behalve
een paar schrijvers en enige schilders, wat valt er te vertellen? Wie niet
weet, niet deert.
Brussel
groeide natuurlijk en dat sinds in 1860 toen de stadstol werd afgeschaft en ook
de versterkingen van de stad werden geslecht. De Vijfhoek blijft als
kenmerkende vorm van de lanen rond de oude stad een zichtbaar teken, maar
slechts weinig poorten blijven over, zoals de Hallepoort, terwijl aan de andere
kant de aanleg en verkaveling van de Louisalaan en de Tervurenlaan de stad een
grootsere aanblik gaven. De vroege aanleg van de stations, de latere aanleg van
de Noord-Zuidverbinding, met het Centraal station, heeft stedenbouwkundig gevolgen
gehad, maar het is wel raar dat men die kaalslag als zodanig blijft betreuren.
Dat men de Zenne doorheen de stad heeft overwelft, kan men terecht betreuren,
maar men kon er geen Seine of Rijn van maken. De Koninklijke galerijen, het
Flageygebouw maar vooral denk ik aan de wisseling van oud en nieuw in de stad.
Maar dat maakt, zoals Lucas Van der Taelen ook vaststelt, niet het hele
stedelijke leven uit. Het stedelijke leven blijkt inderdaad soms rommelig,
lijkt verbonden met de vele functies van de stad en, zoals men weet een proces
van eeuwenlange migratie. Het grootste probleem is dat de bourgeoisie de stad
heeft verlaten, of toch opvallend afwezig is. Er is, voor wie het zien wil, in
Brussel geen solidariteit van de rijkere stadsdelen, ik bedoel dan Ukkel of
Watermaal-Bosvoorde met Molenbeek of Sint-Agatha-Berchem. Wie in de buurt van het Sint-Gilis Voorplein
komt, in Sint-Gilis, merkt hoe daar andere gewoonten zijn ontstaan. Aan de
andere kant, het kan ook een eigen charme hebben. Of moeten we het dan toch
over de soms aperte sfeer van onveiligheid hebben?
Brussel
is van de Brusselaars, zeggen Franstalige politici en Vlaamse intellectuelen in
Brussel. Uiteraard is dat zo, maar zoals het te betreuren viel dat Antwerpen
zelf kon stemmen over de oeververbinding, zo is het betreurenswaardig dat
Brusselaars menen dat Vlamingen en Walen, Nederlandstaligen en Franstaligen in
dit land niets met de stad te maken zouden hebben. Het derde gewest, al dan
niet gelijkwaardig met de twee andere – om dan nog te zwijgen met de
Duitstalige gemeenschap – heeft echt wel niet alleen een bestaansreden op
zichzelf. Daarom kan men zich afvragen waarom bijvoorbeeld de zorg voor de
wetenschappelijke instellingen, waaronder zeer zeker de Koninklijke Musea voor
Kunst en Geschiedenis of Koninklijke musea voor Schone kunsten in de Regentschapsstraat,
zijn vrij toegankelijk, maar een deel van het patrimonium werd geofferd aan
René Magritte. Zijn werk is opvallend,
maar het mag toch teveel eer lijken voor die kunstenaar, als men ziet wat er
allemaal in de reserve is geplaatst.
Maar nog
eens, het gaat om veel meer dan wat in het oog springt, meer nog, moet men niet
proberen te kijken wat niet onmiddellijk onze blikken kan vangen of waar we weg
van kijken? Dan is het vooral de onbestuurbaarheid van Brussel in die zin dat
het geweldmonopolie nogal problematisch uitpakt, waarbij men weet dat een grote
stad – hoewel, dat is niet echt van tel in het geval van Brussel – veel
anonimiteit en dus ook vormen van geweld en soms zelfs verloedering kan
meebrengen die in het dorp niet kunnen. Maar toch, de historie van de jongeren
die met Kalashnikovs door de stad denderden en de heer burgemeester,
Thielemans, niet Jean Toots, maar Freddy, dat een fait divers noemde, leek men
dat in de onderscheiden publieke culturen niet even ernstig op te nemen, noch
het beschikbaar zijn van deze wapens, noch de uitspraak van de burgemeester.
De vraag
is nu of dat voorkomen van zware oorlogswapens een teken is van een
verloedering van de politiezorg, dan wel of het gebrek aan politiezorg juist de
ruimte liet om een geweldcultuur mogelijk te maken – want hoe vaak spreekt men
over de stadsbendes? Zal een herschikking van de binnenstedelijke grenzen hier
veel aan helpen? Niet geheel als men niet ook de politiediensten beter
ondersteunen wil, de betrokkenheid van politici bij de veiligheid van de
burgers, vooral dan in de publieke ruimte, de straat, de pleinen, de metro echt
ziet en sommige inzichten beter
gecommuniceerd wordt. Het is ook aan de burgers zelf te beseffen dat het
eigen gedrag voor anderen niet enkel tot overlast kan leiden, maar ook tot
onveiligheid.
De kosten
voor de ruimtelijke ordening, de (re-)organisatie van het publieke onderwijs,
en dan bedoelen we wel degelijk de scholen, maar zeer zeker ook van de wegenis
en het openbaar vervoer, dat wel degelijk verbeterd is, met recent de grote
werken aan verouderde metrostations, het mag ons niet ontgaan, want dat gebeurt
allemaal.
Daarom
denk ik dat men de twee zaken goed bij elkaar moet zien in te passen, de
taalkwestie en de bestuurskracht in de stad horen samen. Een burgermeester met
een college van schepenen – ofte wethouders – en een gemeenteraad voor 1
miljoen, soit, 1,1 miljoen inwoners moet kunnen. Niet alle expats in Brussel
willen deelnemen aan het locale bestuur, toch? En verder moet men zich afvragen
of de stemplicht bij zoveel absenties nog wel relevant, is, maar dat is geen
Brussels, maar een democratisch fenomeen.
Geachte
heer van Parijs, ik denk dat uw gedachtenoefeningen, waarbij u het Nederlands
subtiel ondergeschikt maakt aan de terechte opmerking dat Brussel zeer
meertalig is geworden, een soort Babel; dat kan best boeiend zijn, maar het
blijft moeilijk, maar toch denk ik dat uw analyse iets ontbeert, de vraag hoe
we een stad, een land kunnen bewonen, er burger van kunnen zijn, het geheel
willen besturen en er toch niet om geven. Die benadering van politiek kan de
relatie tussen meerderheid en minderheden echt wel meer richten op de interne
problemen, in plaats van oude veldslagen te willen blijven uitvechten. Want is het niet zo dat we altijd wel ergens
tot een minderheid behoren, al zijn we
ons daar geenszins van bewust?
Conclusie
moet zijn dat wie Brussel ziet als technocratisch te bestieren agglomeratie bij
de burgers voor geen meter medewerking en ondersteuning zal vinden. De afkeer
van een aantal Franstaligen ten aanzien van het Nederlands in de hoofdstad en
dus van de Vlamingen, zoals we die groep in het actuele België zien, blijft
maar spoort niet met de keuze van ouders voor het Nederlandstalige onderwijs. Overigens,
die komen echt niet meer uit Brabant alleen, toch? Een grootoom van mij was
jarenlang slager in de hoofdstad, vrienden van mijn ouders trokken twintig jaar
geleden uit Gent naar Watermaal-Bosvoorde, enfin, er wonen in Brugge mensen die
Brussel ontvlucht zijn…
Brussel
aan de Brusselaars voorbehouden? Laten we ernstig blijven, een hoofdstad zonder
provincie, het blijft een waterhoofd, zoals Wenen na WO I. Die gevoeligheid
ontbreekt doorgaans in analyses over Brussel en de toekomst van de stad. Zelfs
de discussie over de Ring en over het nieuwe concept Brussel metropolitane
Regio, laten onverlet dat Brussel zelf haar zaken op orde moet krijgen, in
termen van bestuur, veiligheid en een goed leven voor de inwoners en de bezoekers
uit de Provincie. Het is mijn verwijt aan Guy van Hengel, dat hij meent dat het
volstaat een soort Brusselgevoel te ontwaren, als de politici zelf in Lasnes of
Genval verblijf houden… waar niemand iets tegenin zou mogen brengen. Maar
gemeenteraadslid of schepen zijn in Brussel en dan nog aangenaam verblijven in
het landelijke dan wel residentiële gebied ten zuiden van de stad, is om
problemen vragen. Maar voor Brusselse politici is er geen vuiltje aan de lucht.
Hoe kan men zich dan het wel en wee van de stad aantrekken? Natuurlijk was het
een vergissing dat gebouw aan het Muntplein neer te zetten, maar nu is het
erger dat men de burgers de indruk geeft niet om hen te geven: boetes,
controles, onheus gedrag? Geen probleem, maar wie de stad opeist, moet er ook
om geven. En dat is nu niet het geval. Tenzij men natuurlijk de ontburgering
van mensen aanvaardt, zoals Guy Verhofstadt het voorstelde in zijn
Burgermanifesten en Johan Sanctorum nog eens overdenkt, dezer dagen.
Vriendelijke
groet,
Bart
Haers
a
Reacties
Een reactie posten