Moed tot zelfkritiek bij Thomas Mann
Recensie
Liefde zonder geloof
Hoe
Thomas Mann afstand nam van Wagner
Margreet den Buurman, Thomas
Mann en Wagner. Zoete omhelzing van het
kwaad. Uitgeverij Aspekt 2013. 163 (met index). Prijs: 19,95 €
Nu we zien hoe artistieke
helden van deze tijd, zoals Amy Winehouse ons ontvallen, wat bij het publiek
heel heftige reacties oproept, valt het op dat die figuren zelden zo een
controversiële positie innemen als Richard Wagner. Zelf heb ik altijd enig
voorbehoud gehad bij Wagner, omdat ons dat werd ingelepeld nog voor we iets van
Wagner echt gehoord hadden. Wel hoorden we op zondagmiddag na den eten wel eens
stukken uit de Ring of uit die Meistersinger von Nurnberg, de Walkürerit ook
natuurlijk, maar echt goed kenden we het niet. Via de media kwam er wel eens
een of andere discussie aan de orde en het overlijden van Winifred Wagner in
1980 zorgde wel voor enige stennis in de krant, maar verder? Pas toen ik in de
Opera te Antwerpen Parcifal had gezien en later ook nog eens Tristan und
Isolde, begon ik er iets van te snappen. Vond ik Parcifal mooi? Heel moeilijk
te zeggen, denk ik. Maar de lectuur van Karel van de Woestijne in zijn stukken
voor de Nieuwe Rotterdamsche courant over de grote aandacht die Wagner toen
kreeg, bracht me bij aspecten van de Wagnerverering die me vooral kon verbazen.
Zeker ben ik het niet, maar ik dacht dat Jan Albert Goris, bekend als de
schrijver Marnix Gijsen er in “Klaaglied om Agnes” en “De man van overmorgen”
aan refereerden. Of men nog spreekt van Marnix Gijsen? Ach, ik heb zijn boeken
graag gelezen, al dateren ze uit een andere tijd, zoals “Het boek van Joachim
van Babylon” of “Telemachus in het dorp”, maar van dat laatste boek ben ik meer
vergeten. Tijd voor een heruitgave?
Om kort te gaan, ook in
Vlaanderen bestond en er bestaat een behoorlijk publiek voor het werk van
Wagner, zijn er zelfs die de Hadj, sorry, de pelgrimage naar de groene heuvel
hebben gemaakt. Ooit was ik er in de buurt en kon ik het niet laten de plaats
van herinnering te bezoeken, maar (gelukkig) was de opera voor renovatiewerken
gesloten. Gelukkig? Omdat ik denk niet geheel immuun te zijn voor de hele sfeer
rond Wagner. Maar waarom zou dat zo erg zijn. Thomas Mann was op zijn 18de
verjaardag, in 1899, helemaal onderste boven van Lohengrin, maar, zo lezen we
in de studie van Margreet den Buurman, begon zijn verwerking en overdenken. In 1909, 1911 begon hij, lang voor Wagner door
de nazi’s geïncorporeerd werd, met steun van de Wagners zelf, vragen te stellen
bij de inzichten van Wagner. Thomas Mann, aldus Margreet den Buurman, zou al
vlug een onderscheid maken tussen de componist, lyricus Wagner en de man in de
wereld.
Om een en ander duidelijk te
maken verzorgt de auteur, Margreet den Buurman een overzicht van het leven en
werken van Richard Wagner en diens nazaten, waarbij zij vooral zijn
maatschappelijke handelen onder de loep neemt. Zijn essay uit 1850, “Das Judentum in der Musik” was een
scherpe aanklacht tegen het succes van de Joodse musici en in het algemeen de invloed van de Joodse cultuur
op het Westen. Zelf heb ik de tekst niet gelezen, maar de weergalm ervan klonk
door tot bij ons.
Men mag daarbij niet vergeten
dat Wagner net voordien betrokken was bij de revolutionaire beweging van 1848
en dat hij in Dresden compagnon de route was van Bakoenin. Die revolutie van
1848 die ertoe leidde dat er in Frankfurt voor het eerst een Duits parlement
samenkwam, heeft de Duitse geschiedenis verder zeer sterk bepaald, al was het
maar omdat het mislukken ervan aanleiding blijkt te zijn geweest voor een unpolitische houding van de burgers, die
zich vervolgens op de Bildung en de Kultur zijn gaan richten. In het verlengde
daarvan was het voor Otto von Bismarck duidelijk dat men voor een
ambtenarenstaat diende te gaan, waarbij men politieke tegenkrachten, de
Katholieken én de socialisten best helemaal kon uitschakelen. Het mag duidelijk
zijn dat deze situatie ook voor Thomas Mann van betekenis is geweest. Voor
Wagner zelf betekende het neerslaan van de opstand in Dresden dat hij diende te
vluchten en hij zocht en vond onderdak in Zurich bij de Zwitserse brouwer
Wesendonck en diens eega. De Frankfurter Nationalversammlung was poging om van
onderuit Duitsland een te maken en op te bouwen. Maar het werd de Juncker Otto
von Bismarck die daarin slaagde, meer dan 20 jaar later.
Een ander element in het
verhaal van Richard Wagner zelf dat de auteur van dit onderzoek naar de houding
van Mann ten aanzien van Wagner zijn de vele vrouwengeschiedenissen, het
huwelijk met Cosima Liszt die eerst gehuwd was geweest met Hans von Bülow en
vervolgens de minnares en echtgenote werd van Wagner. Maar ook haar invloed op
de nalatenschap van Wagner was bij haar in bijzondere handen: zij droeg ertoe
bij dat die nalatenschap zeer gestuurd, opgesmukt werd en alle minder fraaie
kanten verdwenen. Ook Nietzsche, met wie de Wagners enige jaren op goede voet
stonden, zou dat postume lot ondergaan, maar in zijn geval was het de zus die
zaken voortvarend ter hand nam. Nu, Nietzsche en Wagner was ook al een verhaal
van beate aanbidding van de jonge Bazelse prof voor de maestro die naderhand in
intense haat verkeerde. Het verraad van Bayreuth? Net wat u zegt.
En dan moeten we nog de
moeilijke verhouding met Ludwig II van Beieren, de koning die finaal door zijn
hof en de burgers van Beieren terzijde zou worden geschoven omwille van zijn
uitgavenpatroon. Exorbitant is misschien nog een understatement, maar vooral
zijn isolatie van de buitenwereld, zelfgekozen isolement maakte hem onmogelijk
als vorst. Wagner had enige tijd grote invloed op de jonge koning van Beieren,
maar uiteindelijk kwam het ook daar tot een brouille.
De geschiedenis van Bayreuth,
de vele activiteiten om de inkomsten te verzekeren, de megalomanie van Wagner,
vooral lijkt het wat betreft zijn woonhuis, Wahnfried, daar waar de wanen rust
vonden, ook weer een waanvoorstelling. Het is overigens alles wel bekend, maar niet altijd voldoende in relatie
tot elkaar gebracht. Margreet den Buurman besteedt hier wel aandacht aan. Zo
ook aan het postume leven van Richard Wagner en de geschiedenis van de clan,
die bijna lijkt op het leven van de goden rond Wodan of anders kan men er een
soap in herkennen. Twee sterke vrouwen spelen hierbij een opmerkelijke rol,
Cosima Wagner en niet minder belangrijk Winifred Wagner-Wiliams, geboren in het
UK, gedurende enkele jaren levend in een weeshuis om uiteindelijk in een gezin
van oudere mensen in de buurt van Berlijn opgenomen te worden; de naam zou dus
zijn Winifred Wagner-Klindsworth. Daar werden haar antisemitisme en Duitse
Nationalisme aangescherpt. Met achttien jaar was ze een frisse meid, die een 46
jaar oude vrijgezel, Siegfried Wagner huwde, met wie ze dan haar kinderen
kreeg, Wieland (1917), Friedelind (1918), Wolfgang (1919) en in 1920 Verena.
Eerst gaf Cosima zich veel
moeite de positie van Wagner als grootmeester, maar ook als politiek orakel te
presenteren, vervolgens was het de beurt aan Siegfried, die was opgeleid om ook
als musicus zijn eigen naam te kunnen maken, maar het was alweer een niet
Duitse die hier haar invloed zou laten gelden. Men mag in dat kader niet
vergeten dat een van opmerkelijkste bronnen voor het vehemente Duitse
nationalisme ook van een buitenstaander kwam, de Brit Houston Stewart
Chamberlain die met zijn boek “Die Grundlagen des 19. Jahrhunderts”, waarin op
de evolutietheorie van Darwin een racistisch discours ente, waarbij de Ariërs
aan de top van de menselijke soort kwamen te staan. Zowel Wilhelm II als Hitler
haalden heel wat inspiratie uit dat boek. Chamberlain zou overigens nagenoeg
helemaal verduitsen en vooral met Cosima op goede voet komen te staan.
Siegfried en Winifred zouden
al vrij snel de partij van Hitler ondersteunen en Hitler op Wahnfried
ontvangen. Maar blijkbaar was het vooral Winifred, die in 1930, 33 jaar oud
weduwe was geworden, met Hitler een vriendschapsband ontwikkelde. In 1940 zou
die band meer dan verwateren. Maar bij de denazificatieprocessen in Duitsland
zou zij beweren dat haar omgang met Hitler vooral vriendschappelijk en geenszins
politieke banden had gehad, maar uit alles bleek dat Winifred wel degelijk
zowel de visie van Richard Wagner en van Houston Stewart Chamberlain deelde.
Dat zij dus ook, zoals Siegfried lid werd van de NSDAP en dat in 1926 mag men haar
aanrekenen als een vorm van vroeg enthousiasme. Volgens den Buurman was zij in
hogere mate enthousiast dan Siegfried maar toch, er was enthousiasme voor de
Bierkeller Putsch in München in 1923 en naderhand kon Hitler zich als oom tot
de kinderen verhouden.
Moeten we nu zeggen dat alleen
Friedelind zich zou gaan verzetten? Of zou het zo wezen dat zelfs in die
familie iemand ertoe komen kon licht op de gang van zaken te werpen. Men kan
ook nog een andere benadering naar voor schuiven: Friedelind vertrok via
Zwitserland naar het UK en vandaar naar de VSA, waar ze nog eens de zaken uit de
doeken deed over Bayreuth. Men kan hier een zekere ironie in zien, want zij
doet het omgekeerde van Christian Buddenbrook, die al te zeer met zichzelf
bezig was geweest en de zaken niet belangwekkend genoeg vond. Maar het laat
onverlet dat al voor WO I, de zaken voor Thomas Mann eindelijk al duidelijk
waren. In die zin blijft zijn essay “Betrachtungen eines Unpolitischen”
merkwaardig en voor ons minder overbodig dan hij zelf bedacht had. De kwestie
behelst namelijk de problematische bejegening van het politieke in Duitsland,
maar men kan het boek maar waarderen als men het betrekt bij het verdere oeuvre
van Mann en diens keuzes, intieme overtuigingen en publieke uitspraken.
Wagner was voor Thomas de
eerste gids naar de opera en de klassieke muziek en zou ook zijn schrijven
beïnvloeden, daar was Thomas Mann zich afdoende van bewust. Lohengrin had hem
gepakt, zoals dat heet, maar reeds 10 jaar later vond hij de bedoening in en om
villa Wahnfried onvoorstelbaar en zelfs te laken. Margreet den Buurman merkt op
doorheen haar relaas van de geschiedenis van de Wagner-clan, hoe eerst Wagner
zelf als mens en als opiniemaker vaak op de voorgrond trad, maar hij zou van
een anarchistische positie in 1848 geleidelijk evolueren naar een nagenoeg
onbenoembare houding tegenover de samenleving. Als ik de auteur goed begrijp, was
het er om te doen, voor Thomas Mann dat hij het niet artistieke optreden van
Wagner maar beunhazerij vond. Het interessante punt van dit boek is dan ook dat
het perfect mogelijk is voor iemand om verslingerd te zijn aan een oeuvre en te
begrijpen dat de maker ervan er misschien wel bedenkelijke visie op na hield.
Den Buurman schrijft overigens dat zowel Heinrich als Thomas Mann in het begin
van hun schrijversloopbaan bij een nationalistisch tijdschrift actief waren dat
over Joden en de grootsheid van Duitsland geen twijfel liet bestaan: Das Zwantigste Jarhhundert, Blätter für
deutsche Art und Wohlfart. Die werkzaamheid duurde niet zo lang en nog
eens, het antisemitisme was geen privilegie van nationalisten en rechts, maar
hoe dan ook, de broers Mann bleven niet steken in die sferen, maar ontpopten
zich tot humanisten die dat Duitslandgevoel van zich af wisten te schudden,
maar tegelijk, zoals de auteur laat zien van Duitsland zelf nog altijd geen
afkomst kunnen nemen. Alleen, zoals Britta Böhler schrijft, voor Thomas deed
zich een vraag voor: kon hij nog Duitsland hoogachten, na de machtsgreep, hoe
democratisch ook gelegitimeerd – maar daar valt op af te dingen – en hoe
zichzelf tot Duitsland te verhouden, het Duitsland van dichters en denkers,
musici en wetenschappers?
Het antwoord luidde “Liebe
ohne Glauben”, wat mij tegelijk wel aansprak en toch, merkwaardig genoeg enigszins
ongerust maakt. Het spreekt aan omdat het de ruimte schept voor distantie,
afstandelijkheid, zonder de betrokkenheid onmogelijk te maken. Omgekeerd zegt
Mann natuurlijk: ik hou van De Ring, maar niet van de maker. En daar schuilt
wat mij betreft wel nog steeds een probleem. Nu lees ikzelf graag Thomas Mann,
maar heb ik mij behalve met de Betrachtungen vooral met zijn romans en novelles
ingelaten. Zijn essays, vond ik, leken mij minder aansprekend, maar net de
bemoeienissen met Wagner maken me nu duidelijk dat hij werkelijk ook daar
betrachtte zijn denken helder over te brengen. De afstand die ik hield is, denk
ik, er ook aan gelegen dat die essays niet zo vaak op de voorgrond kwamen, maar
ook omdat ik de gedachtengang van Mann niet altijd kon volgen. De eruditie die
in de romans aan de orde komt, zoals in Lotte in Weimar of “De uitverkorene”
was zowel wat de inventie als wat de uitwerking betrof, best uitdagend. Dr.
Faustus blijft hangen als het boek waarin het individuele leven zich verliest
in een maniakaal werken aan een nieuwe, absoluut moderne muziek, maar ook een
ideeëngeschiedenis in Duitsland aan de orde stelt. Margreet den Buurman legt
uit dat in de romans altijd weer meespeelt dat Thomas Mann zich buigt over de
vraag wat men kan doen: nuchter, zakelijk in het leven staan en altijd weer de
onvoldaanheid van het gewone en normale te ervaren? Of liever toch betrokken,
maar filosofisch, bevlogen en zich dan verliezen in die chimaeren die men ziet
verschijnen, aan het eind waarvan de ontijdige dood kan volgen. De uitverkorene
nu laat zien dat men via dat extreme ook tot iets kan komen dat zeer menselijk
is, of liever het menselijke handelen vorm kan geven. Helaas wordt over die
roman nu net veel minder gezegd en soms heb ik de indruk dat men die als een Spielerei
zonder verdere betekenis ziet. Juist daarom evenwel, omdat het vanzelfsprekend
om een intellectuele grap lijkt te gaan, lijkt het haast een antwoord op de
suggestie die den Buurman ons aanreikt. De nuchterheid en het gewone zijn ver
te zoeken en de hoofdfiguur beleeft onvoorstelbare avonturen, dat wil zeggen,
er gebeurt zeventien jaar niets, levend op een rots in een meer en aan het
einde kan men in hem geen menselijke vormen meer erkennen. Hij is verschrompeld
tot een mormeldier, prachtig woord, maar
plots, na menselijk voedsel te hebben ontvangen, wordt hij opnieuw mens… en
zelfs paus. De geest van de vertelling? kan ik echt wel waarderen.
Thomas Mann roept dus ook
vragen op, bij velen omwille van zijn hypocrisie, in zijn dagboeken, waar hij zijn
(geheime) bezoekingen en verleidingen, waarvan Tadzio in Venetië een expliciete
verschijning vormt – wat voor mij reden is aan te nemen dat Mann er minder
heimelijk over deed, dan men aannam en aanneemt; maar wat merkwaardig is en
Margreet den Buurman aan de orde stelt is, dat Mann na een relatie met een
vriend, Paul… zich van de homoseksualiteit trachtte af te keren, trouwde met
Katja Pringsheim, – dochter van een bankier die zelf een Wagneriaan was en
wiens vader zich bekeerd had – maar, wat misschien zeker zo belangrijk was,
aldus de auteur, dat Mann na zijn relatie ging voor een geordend bestaan, iets
waar ook Britta Böhler op wees. Het is maar de vraag of de discipline die hij
verkoos ook niet een voorwaarde voor zijn werkzaamheid. Margreet den Buurman
lijkt deze visie te steunen. Overigens weten we dat zijn kinderen voor het bohemienbestaan
kozen, waarbij opgemerkt kan worden, dat Mann Erica geholpen heeft of zelfs
teksten geleverd heeft voor haar cabaret.
De geschiedenis van Mann’s
uiteenzettingen over Wagner laat zien dat mensen eigen visies ontwikkelen nadat
het eerste enthousiasme is bekoeld. De ontwikkelingsgang beschrijft den Buurman
ook aan de hand van de werken van Mann, waarin het praktische, nuchtere leven en
het meer filosofische, minder gebonden aan normen leven om voorrang strijden. We
kennen het verhaal van Klaus Mann, die zich met Exil-literatuur bezig hield in
Amsterdam, maar ook Thomas Mann zelf heeft in Zurich daaraan zijn bijdrage
geleverd. De discussie over de grote redevoering van 1933, die hem door de Nazi’s
zwaar aangerekend betrof precies de redenen, waarom Wagner als theoreticus, of
beter, als opiniemaker voor Mann en voor wie er vatbaar voor was – is? – niet kon.
Nu heeft Mann het antisemitisme niet echt te berde gebracht, maar meende wel
dat Wagner zeer ondankbaar was tegenover de Joodse inbreng in de Europese
cultuur. Zelfs vandaag is deze gedachte voor velen vreemd, of liever, velen
lijken niet te zien dat de joodse bron in West-Europa steeds verder opdroogt.
Thomas Mann hield dus een
rede, in München, later in Amsterdam, Brussel en Parijs, waarna hij vakantie
viert in Arosa, Zwitserland. Maar pas in 1949 zal hij opnieuw Duitsland
bezoeken. Twee elementen in de rede waren voor de Volkischer Beobachter aanstootgevend:
1°) Mann noemt Wagner een revolutionair, een Kulturbolsjewist; 2°) hij stelde
vast dat Wagner nieuwe psychologische inzichten verwerkte, naast de ontdekking
van Schopenhauer. Of Wagner het werk van Freud gekend heeft? Dat kan m.i.
moeilijk, want Wagner stierf in 1883 en Freud begon pas met zijn werken in
1882. Maar de geest van de negentiende eeuw liet al zien dat velen de
menselijke geest anders gingen interpreteren dan voordien het geval was
geweest, net omdat het individuele leven andere vormen aannam in de nieuwe tijd.
Een derde element dat Wagner volgens Mann kenschetste, was zijn dilettante
neiging alles uitputtend te willen behandelen. Ook Hitler was een dilettant,
maar Mann zelf was vrij vroeg van het
gymnasium afgegaan. Beide waren dus niet anders dan Wagner, maar hij, Mann, had
van Goethe begrepen hoe Wagner, de factotum van Faust kon verschillen: de ene
had het overzicht, Faust dus, de andere verloor zich in het opstapelen van
feiten.
Voor ons biedt Thomas Mann de
mogelijkheid te begrijpen wat er werkelijk schortte aan het Nazisme, bovenop
het virulente antisemitisme en de Holocaust: hij was ervan overtuigd dat ook
het Nazisme tot een “Gesamtkunstwerk” wilde uitgroeien, een totalitaire
samenleving dus. Ondanks zijn hanteren van de oude Germaanse mythen was Wagner bovenal
een wegbereider van het absoluut moderne. Dat is dan (ook) mijn interpretatie,
want op dit punt schiet den Buurman enigszins tekort: Freud was nog niet actief
toen Wagner zijn cocnept van het Gesamtkunstwerk formuleerde. Wel kon Thomas
Mann bij Wagner aspecten van het denken van Freud onderkennen, wat de genialiteit van Wagner versterkt. Alleen
moet men beseffen dat in het werk van Arthur Schopenhauer – wiens filosofie in “De
Buddenbrooks” al een rol speelde – inderdaad kunstenaars en voor velen die
verloren liepen in de industriële revolutie uitweg voor het onbegrip aangeboden
kregen.
Ben ik dan ontgoocheld over
dit boek? Integendeel, omdat het wel een discussie kan beslechten over de
positie van Thomas Mann tegenover het Derde Rijk en tegenover Wagner, maar meer
nog en van groter belang voor onze tijd, biedt het de mogelijkheid te begrijpen
dat gemakzuchtige aannames door omstandigheden overhoop gegooid kunnen worden,
wat leidt tot nieuwe inzichten, vooral dan over het feit dat humanisme maar kan
overleven als men de ruimte laat aan mensen om hun eigen inbreng te hebben. Dat
Mann het Gesamtkunstwerk, waar Wagner voor tekende afwijst, blijft dan ook
verbazen, maar maakt duidelijk dat hiermee ook een kritiek op de moderniteit
aan de orde kwam. In Dokter Faustus zou dat thema overigens verdere uitwerking
krijgen.
Margreet den Buurman laat tot
slot nog zien hoe de geschiedenis van de Wagnerclan er een is van Furiën en
machtsstreven zonder grenzen. De telkens weer oplaaiende strijd om de macht in
Bayreuth, waarbij nu ook de Duitse regering betrokken is, omdat zij een belang
kreeg in het netwerk van stichtingen en vennootschappen die de erfenis levendig
dienden en dienen te houden. Dat Na Friedelind ook Gottfried uiteindelijk de
Wagnerclan liet voor wat ze was, omwille van de intense banden tussen Winifred
en de Nazi’s, laat zien, ook hier dat niet iedereen zomaar de erfenis kon of
kan aanvaarden. Dat zelfs Thomas Mann een moment aangezocht werd om beheerder
te worden van een nieuwe constructie om het Festspielhaus te leiden als
ere-ambt, bracht hem weer opnieuw in verlegenheid, want moest hij de smoezelige
geschiedenis dan sanctioneren?
Wie dus spreekt over de
geschiedenis van de jaren 1930 kan niet volstaan met alleen de donkere,
ontmenselijkende kanten ervan te bekijken. De tegenkrachten waren er ook.
Thomas Mann, diens broer en kinderen hadden elk hun eigen invulling, maar van
Hitler, de NSDAP en dus ook Wagner als politicus wilde men niets weten. Meer
valt er niet over te zeggen, zo lijkt het, maar het is bijzonder dat veel dat Margreet
den Buurman aan de orde stelt: 80 jaar geleden hield een man een redevoering die
voor hem het einde van zijn gewone leven betekende, die de opgang van de
vijand, Hitler en de verstrengeling van de man met Bayreuth niet kon
tegenhouden of stoppen. Maar wie beweren wil dat deze handeling van Mann niets
om het lijf heeft, vergeet dat ook vandaag de neiging bestaat alleen zinvol te
vinden wat resultaat oplevert, nuttig blijkt. Maar het is niet het nut dat de
graankoopman ziet, denk ik, maar wel iemand aan de top brengt. Behalve dat het
er eenzaam kan zijn, kan het zo te zien ook tot onvergeeflijke vergissingen
leiden. Thomas Mann kende het antisemitisme van Richard Wagner, maar hij vond
vooral zijn visie op mens en samenleving gevaarlijk. De Wagners raakten ook nog
eens verslingerd aan Houston Stewart Chamberlain, waarmee de verdere optuiging van
het schip haar beslag kreeg. De vriendschap van Winifred met Hitler had de
ondergang kunnen betekenen. Mann vond ook dan nog dat de muziek behouden diende
te worden, maar hem, Richard Wagner geloven, dat kon voor hem niet meer. Maar wat is “Liebe ohne Glauben”? Kan dat
ueberhaupt? Het is een vraag waar ik nog niet klaar mee ben, omdat het voor elk
een de grond voor eigen keuzes kan bepalen, maar sommigen blijven liever blind
voor de argumenten die tot kritiek zouden moeten leiden. Verre van beate
verering blijven, lijkt dus de opdracht. Maar misschien moet men toch eerst de
diepe aanraking van zo een kunst ervaren hebben. Vandaag is de omgang met kunst
er een die ontdaan lijkt van én Liebe én Glauben. Wat dan rest? Alvast geen
onbevangen waarderen: zelfs onze waardering voor kunstwerken wordt
instrumenteel.
Bart Haers
Boeiend, Bart. De bijbel spreekt van geloof, hoop en liefde, waarbij liefde het belangrijkst is, wat dat ook in concrete gevallen moge inhouden.
BeantwoordenVerwijderen