Filosofie? Omdat we het kunnen
Kritiek
Het
nut van filosofie
Of we nog aan denken
toekomen?
![]() |
Voor een keert niet de filosoof met de ruwe haren mantel op sandalen, maar een frisse verschijing. Geen Duitse filosoof met een lange witte baard, maar mens van deze tijd. |
Wensdenken? Het thema kreeg afgelopen dagen in
DS enige betekenis, omdat Maarten Boudry vond dat religie gevaarlijk is, omdat
het zich zou beroepen op wensdenken. Maar afgezien van het feit dat dit wel
eens het geval is, zou men zich moeten afvragen of in het rationalistische en
verder gaand het sciëntistische wereldbeeld niet ook veel wensdenken verborgen
zit.
De vraag evenwel is, zoals onder anderen Hannah
Arendt kon aangeven, of denken over mensen wel kan als we die mens – met alle
onbekenden die eraan vastzitten, aanvaarden als een gegevenheid, waarvan we wel
steeds meer kunnen kennen, maar dat altijd ook zichzelf zal blijven. Overigens
is Arendt een van die filosofen die pertinent weigert over De Mens te spreken.
In al hun variërende verschijningsvormen dient men, als men het niet over de
soort heeft, juist af te zien van oncontroleerbare generalisaties.
Afgelopen decennia werd het thema van de
maakbare mens steeds prominenter, terwijl men tegelijk een deterministisch
mensbeeld op de voorgrond schoof. Ook de studie van het brein gaf velen
aanleiding voorop te stellen dat we als persoon gedetermineerd zijn, bepaald
zijn door ons brein en dat brein… juist, van dat brein begrijpen we al een en
ander, maar niet alle onderzoekers komen tot de visie van een filosoof als Jan
Verplaetse die meent dat vrije wil, verantwoordelijkheid en schuld niet aan de
orde is. De mens kan niet vrij kiezen, dus als hij of zij een zware inbreuk
pleegt, een moord, dan kan die persoon niet verantwoordelijk zijn. De
maatschappij vrijwaren van dergelijke dreiging is dan wel aangewezen, maar van gevangenisstraf
kan men niet spreken.
Zo kort en bondig formuleerde hij het ook in
filosofiemagazine, zonder daarbij dan de discussie aan te gaan met andere
inzichten, zoals dat van Peter Bieri over de vrije wil als handwerk, iets dat
men moet leren te beheersen en tegelijk te leren dat het om iets gaat dat ons
wel kan ontsnappen. Het mag duidelijk zijn, deze tijden zijn boeiend omdat er
wel meer antropologieën rondzoemen dan we vroeger voor mogelijk hielden.
Daarbij kan men ook verwijzen naar de wisselwerking tussen Oosterse en westerse
visies en benaderingen. Franςois Cheng verscheen daar opeens in het programma
La grande Libraire, een erudiete man van 85 jaar die geboren was in China (1928)
en er de oorlog tegen Japan had te ondergaan. Hij ging op weg en kwam in
Frankrijk uit, waar hij na verloop van jaren studie van zowel de eigen Oosterse
wereldbeelden als die van de Franse en de Europese tradities tot opmerkelijke
inzichten kwam. Hij sprak in de uitzending van 28 november over zijn nieuwe
publicatie “5 méditations sur la mort” die mij wel aansprak, maar een grondige
lectuur dringt zich op. Ook Michel Onfray was te gast en het viel me wel mee
zijn verhaal te horen over hoe hij in het leven staat en de ziekte gedurende 13
jaar en het overleden van zijn levensgezellin. Het kan dus wel, een rustig
gesprek over filosofie en wetenschappen, maar ook dat Onfray aandacht opbrengt,
meer dan beleefde aandacht voor een oude chinese erudiet, trof me. François
Cheng sprak over de dao of Tao, de weg die niet eindigen kan. Het kwam bij me
op dat dit wel vloeken moet met de gedachte die ons dezer dagen obsedeert dat
we alles onder controle houden of willen houden.
Het is maar de vraag of er voor benaderingen
als die van François Cheng een plaats is bij filosofen als Jan Verplaetse of
Maarten Boudry. De betekenis van religie is er voor hen een die te maken heeft
met het vrijwaren van de samenleving van visies die mensen op gedachten kunnen
brengen. In hun visie, ongelovige thomassen eigen, is er voor het persoonlijke
en individuele geen plaats meer. Waaruit we dat afleiden? Het determinisme
geeft er al minstens aanleiding toe dat we niet hoeven na te denken over wat we
van ons leven kunnen maken, want dat ligt, volgens Dick Swaab al vast bij de
geboorte. Dat we bij nader toezien soms merkwaardige levensverhalen vinden,
soms in een tearoom, soms in boeken, laat onverlet dat we ons niet de illusie
van de keuzevrijheid moeten laten aanpraten. Het is onvermijdelijk zo dat Cheng
naar Parijs kwam en er professor Filosofie werd.
Ik heb mij er vroeger al over verwonderd dat
men op die manier de mens als wezen, maar ook individuele mensen in verregaande
mate tot een zaak, een res herleiden
wil. De vraag is of men zo het contingente kan bevragen en nadenken over
bijvoorbeeld de vraag hoe de postmoderne samenleving mensen een betekenis kan aanreiken
of net niet en wat er dan gebeuren kan. Ik heb me er evenzeer over verwonderd
dat men de mens als autonoom wezen afschrijft en bovendien, zoals in de meest
stringente opvattingen van het Calvinisme de mens overgeleverd ziet aan een
macht, een instelling buiten zichzelf, de voorbestemming door God, dan wel de
voorbestemdheid, gedetermineerdheid door de natuur. Men zegt mij dat dit
absoluut niet hetzelfde is, maar wat het verschil kan zijn voor het individu?
Hierover voert men de discussie niet, omdat men de twee discussies niet als
gelijkwaardig beschouwd.
Het is daarom merkwaardig dat men elk
godsgeloof als illusoir en als gevaarlijk wil wegzetten. Dit klopt domweg niet,
maar past in een conflictmodel, waar we op termijn vooral de neerslag zullen
van merken in de vorm van een ontmenselijking, want inderdaad, de
wetenschappelijke benadering die uitmunt in determinisme van een mens als
persoon en van dé mens als soort waardoor we ons geen illusies meer kunnen
maken over wat het betekent een (goed) mens te zijn. Waartoe dat leiden kan?
Nochtans, mocht Maarten Boudry de tijd nemen om
de uiteenzetting te volgen van Robbert Dijkgraaf hij zou moeten toegeven dat de
gedachte-experimenten van Einstein, die ten grondslag lagen aan zijn werk in
het zogenaamde wonderjaar 1905 en ook later er wel op gericht zijn de
bepaaldheid van energie en materie, inclusief zwarte gaten, wel noodzakelijk
voortvloeien uit zijn theoretische benaderingen, maar dat het voor veel mensen
van een niveau van denken is, dat onze intuïtie verre overstijgt. Sindsdien is
men ook in dat nieuwe domein beland, dat van de donkere energie en de donkere
massa, maar helemaal klaar zijn we daar niet mee. Kan men stellen dat
natuurkunde een en al voorstelling zou zijn? Helemaal niet, maar de domeinen
waarop de natuurkundige doende is en waar de natuurkunde ons mee confronteert,
zijn duizelingwekkend te noemen.
Verre van mij om de verwezenlijkingen van
Einstein zelfs maar te betwijfelen, want daartoe ontbreekt mij de vaardigheid
om de vigerende wetenschappelijke inzichten opnieuw te bekijken. Maar goed, zal
Eva Rubin gelijk krijgen dat de MOND (Modified Newtonian Dynamics) een betere
verklaring vormt voor de waargenomen en de via berekening aannemelijk gemaakte
hoeveelheden energie en massa in elyptische galaxies? Het is een discussie die
al enige tijd aansleept en waar men niet altijd tot deze of andere verklaringen
blijkt te kunnen komen. Maar is dat niet het wezen van de wetenschappelijke
praktijk: botsende inzichten die al dan niet beter beantwoorden aan de vereiste
van eenvoud en elegantie.
De zaak is namelijk dat, zoals Dijkgraaf stelt
in verband met Einstein, een onderzoeker zich braaf aan methodes en procedures
kan houden en daarmee enkele passen kan zetten en zo de bakens wel enigszins
verzetten. Of men kan zoals Albert Einstein deed: de aannames radicaal terzijde
schuiven, maar alleen om een aantal incongruenties in de Newtoniaanse
natuurkunde te kunnen oplossen. Maar het wereldbeeld van de wetenschap heeft
sinds Poincaré iets verloren aan helderheid en overzichtelijkheid. Aanhangers
van het determinisme blijken de idee van Spinoza dat er niets kan bestaan
zonder oorzaak als dogma te aanvaarden, maar het blijkt uit het lopende
onderzoek – voor zover we daar een zicht op hebben - dat we nog niet alle
oorzakelijke relaties in de macrokosmos hebben onderkend, noch in de
microkosmos, hoewel we het Higgs-boson zouden hebben waargenomen, althans, de
onderzoekers in het Cern, niet u en ik, maar dan ook omdat ze wisten waar ze
naar dienden te speuren.
Dat blijkt dus de cruciale kwestie te zijn, dat
men inderdaad kan onderkennen dat er in de natuur een grote mate van regelmate
en orde zit, de voorspelbaarheid die men met de klok gelijk kan zeggen, of die,
beter gesteld, altijd uit elkaar volgen. Tegelijk blijkt sommige relaties,
zoals die tussen de krachten nog niet in een theorie te vatten zijn, omdat de
zwaartekracht zich blijkbaar niet in een vergelijkbaar perspectief laat lezen
als de elektromagnetische kracht en de zwakke en de sterke kernkracht. Maar ook
sterke kernkracht en elektromagnetische kracht blijken niet zomaar te
verzoenen.
Niet dat we
dat maar moeten aanvaarden, want dat is natuurlijk niet de aard van de ware
wetenschapper. Alleen, soms dient men dan ook via gedachte-experimenten te
opereren of een bestaande aanname opnieuw te bekijken, zoals Vera Rubin, tot
ergernis van haar collegae wil proberen: de Newtoniaanse natuurkunde
herschrijven, enfin heroverwegen. Onderzoekers hebben dus, aldus Dijkgraaf maar
een mogelijkheid om soms onmogelijke vraagstukken op te lossen, namelijk de
conformistische benadering terzijde schuiven.
Theorie en praktijk van een aantal
wetenschappers, die in de lijn van Einstein en Newton dachten, hebben dus veel
te maken met het propageren van een ketterij, waarbij de universiteit, de
academie verstek geven. Vandaag blijkt er in de academie een scherpe strijd te
bestaan over de formele aspecten van wetenschappelijke rigueur. Einstein kon
evenwel maar presteren, zo leek hij het zelf te stellen ver weg van de Wagners,
niet Richard, de componist, maar de brave onderzoekers die lijn na lijn vullen,
of het nu op een fiche is zoals veertig, dertig jaar nog het geval was, of integendeel
op een bepaald moment de fiches anders te rangschikken dan men gewoon is te
doen.
Men kan zich vandaag meer dan vroeger het geval was, afvragen
of die fundamentele natuurkunde nog wel enig nut afwerpt. Maar zoals Martinus
Veltman het eens in Brussel stelde, is de uitbreiding van de kennis een waarde
op zich, zonder dat men de nutsvraag hoeft te stellen. Overigens blijken al die
onderzoeken, die, wat de theoretische natuurkunde aangaat niet eens zo duur te
zijn, maar zelfs het Cern dat aan bouwkosten en werking wel bakken geld heeft gekost en kost, hoeft
niet per se getoetst aan de nutsvraag – wat brengt het op ? - want de onderzoeksgroepen laten ons toe een
aantal (theoretische) vragen te bekijken. En raar maar waar leverde dat wel het
WWW op. Welk onderzoek zou het geld waard zijn dat er in wordt gestopt? Of zou
het volstaan dat ze inzicht brengen, soms anders dan vooraf bedacht.
Zou dat ook gelden voor de filosofie? Ik meen
dat sommige filosofen best begrijpen dat hun denken de wereld niet altijd kan
veranderen en zij die het wel dachten, hebben ook niet altijd de resultaten
gekregen die ze zich gedroomd hadden. Maar ook blijft dan nog de vraag wat het
nut van het nut is. Soms kan het nuttig zijn, of op termijn belangrijk dat
bepaalde aannames genadeloos aangepakt worden. Filosofie als onderzoek naar wat
we aannemen, of het nu in termen van economisme, econometrie betreft of in termen
van sociologisch onderzoek, kan best een belang hebben. Een filosofie, denk ik,
de het wetenschappelijke gebeuren en de bevindingen als vertrekpunt neemt, niet
als voorwerp van onderzoek, wordt dienstmaagd van de wetenschappen. Dat lijkt
een verbetering ten aanzien van de tijd toen de filosofie een dienares van de
theologie was, maar of dat werkelijk zo is, valt nog te bezien.
Want als die wetenschappen als een eigen realiteit aangedragen worden, waarbij nu actuele ontwikkelingen altijd als goed en bruikbaar aangedragen worden, waarbij niet afgetoetst wordt of zij nog mensen in hun waarde laten, zou het wel eens een verstikkend denken kunnen blijken. Het wereldbeeld van de wetenschappen, verdient minstens onderzoek. Mensen hebben het vandaag moeilijk met de geloofsijver van Jean-Jacques de Gucht en Guy Swennen, die stellen dat elk lijden, uitzichtloos lijden, ook van kinderen moet opgelost worden met een vraag om euthanasie. Lijden is geen benijdenswaardige ervaring, wel integendeel, maar de geneeskunde heeft sinds 1750 een berg mogelijkheden geschapen, van vroeggeboorten op de grens van het aanvaardbare, voor het later kind, tot en met het lange leven dat ons wacht. Maar dat leven, denk ik met Camus is een Sisyfusarbeid, maar als we ervan leren te houden, van dat omhoog rollen van de rots, dan kan het leven mooi zijn. Zou Socrates dat begrip uitzichtloosheid zomaar aanvaard hebben? Wat moed betreft kwam hij met zijn vrienden al niet erg ver, met schoonheid was het ook niet zo simpel en waarheid was ook al iets wat je alleen maar kan doen, zeggen dus. Maar om waarheid te spreken, moet men wel iets op het spel zetten, de eigen faam namelijk. En laat het nu net dat zijn dat filosofen wel eens boven alles in stand willen houden.
Er is nog iets anders, want men merkt de
laatste jaren dat voor de een de filosofische traditie niet meer is dan een
ideeëngeschiedenis. Nu denk ik dat we bij ons nadenken over zoiets als de
Europese geschiedenis best wat meer aandacht kunnen opbrengen voor de
ideeëngeschiedenis, maar de filosofische tradities, de Westerse en de andere,
kunnen inspirerend werken in ons denken over deze tijd. De betekenis van het
kwade? Nationalisme? Autonomie van de persoon? Voor sommigen kan men de
discussie over het eerste sluiten want het zou een louter metafysisch begrip
zijn, waar we niets mee aankunnen, want metafysica is nu eenmaal niet meer van
deze tijd. Nationalisme? Dat leidt tot Auschwitz, zoals men weet. Zou dat de
enig mogelijke benadering zijn, dan zou men moeten nadenken voor alternatieve
benaderingen van het samenleven. De discussie dezer dagen over de Europese
eenmaking, de verhouding tussen Duitsland en de andere landen en wat dies meer
zij, behoort volgens een aantal filosofen niet tot de kwesties waar filosofen
mee bezig horen te zijn. Nochtans hebben filosofen in Vlaanderen sinds 24
november 1991 niet nagelaten over dat nationalisme na te denken, doorgaans om
het af te wijzen. De vraag hoe we met anderen voldoende affiniteit kunnen
ontwikkelen om samen aan de weg te timmeren, wordt daarbij handig omzeild, maar
ook de vraag over de vervreemding die net zo een constructie als de EU met zich
kan brengen, wordt als niet acceptabel afgedaan. Toch is het van belang, meen
ik, dat men de risico’s van zo een vervreemding in ogenschouw neemt, wanneer
een al te brutale schaalvergroting wordt ingevoerd. Men kan die kwestie
psychologisch, sociologisch of politiek benaderen, maar het kan ook best nuttig
zijn er een filosofisch onderzoek over aan te gaan. Of wat met de autonomie van
de persoon? Het geldt als de hoeksteen van onze samenleving en schraagt de
visie op het mensbeeld. Tegelijk merken we dat overheden, experten… zich
inspannen om mensen met allerlei instrumenten meer in het gareel te krijgen.
Roken is schadelijk, vet eten is schadelijk en drinken kan men beter laten maar
wie de regelgeving rond canabisgebruik wil aanscherpen loopt tegen banvloeken
aan. Waar is onze vriend gebleven die in zijn ton zat om de machtsaanspraken
van Alexander en andere waanwijze lieden met gebaren en aforismen de weg te
wijzen? De filosofie vandaag, zo lijkt het wel, vindt het al lang goed als ze
ministers en besluitvormers ethisch uit de wind kunnen zetten. Het beleid
bevragen kan door zich in de waan van de dag te verdiepen, of men kan proberen,
zelfs enigszins activistisch, zoals Martha Nussbaum het aanpakt, te wijzen op
de risico’s van een al te zeer te richten op het goede, maatschappelijk goede
gerichte aanpak, waarbij men blind blijft voor ongewenste neveneffecten. Zij
meent dat men mogelijkheden moet scheppen voor mensen. Autonomie staat onder
druk in de mate dat men zich op het standpunt stelt dat het doel de middelen
heiligt, terwijl ook een Sedlacek de gedachte aandraagt dat het de middelen
zijn die het doel heiligen.
Voor filosofen die ons ervan willen doordringen
dat we ons niet aan een (zoete) illusie mogen laven, want dan heffen we onze
redelijke vermogens op, zal het wel een vloeken in de tempel zijn, als men zich
buigt over de vraag hoe we onze voortgang in het leven vorm geven door ons,
zoals Safranski het stelde, niet alleen realistische opvattingen voorop te
stellen, maar tegelijk niet blind te blijven voor de enthousiasmerende kracht
van idealen. Liever dan het spanningsveld op te heffen, door die idealen als
evident en noodzakelijk voor te stellen, merken we dat mensen als Susan Neiman
en ook wel Tinneke Beeckman dat een bewust omgaan met het bijzondere van
bijvoorbeeld de liefde (bij Spinoza) of morele helderheid (in hoofde van
wetenschappers en bestuurders) en de werkelijkheid tot meer onderbouwde
inzichten kan leiden. In het ene geval zien we dat Spinoza zoiets als
naastenliefde en respect van belang acht voor het goede leven, terwijl Neiman aangeeft
dat men de gedachtengang van Dwight Eisenhower, Ike, aan het einde van zijn
tweede termijn als president, namelijk dat men beducht dient te zijn voor het
militair-industrieel complex bij de besluitvorming rond leger en diplomatiek,
militair optreden in het buitenland, best wel kan onderzoeken.
In de mate dat bijvoorbeeld politicologen ten
onzent, dat journalisten van de politiek alleen de hanengevechten tonen, kan
het nuttig zijn, uit de waan te stappen en te kijken wat vooropgestelde
remedies voor niet altijd algemeen ervaren problemen kunnen betekenen op het
menselijke vlak.
Heeft dat nut? Niet echt, maar het laat wel
toe, behalve de bevredigende gedachte dat men iets beter begrijpen kan, zeg
maar de afkeer van Links in Vlaanderen voor Nationalisme, terwijl in Schotland
nationalisten nu net kiezen voor een eerder linkse visie op het
maatschappelijke leven, biedt het voor wie zich met dat maatschappelijke leven
en de eigen plaatsbepaling wil inlaten net ruimte even verschillende aspecten
onder ogen te nemen. Nunc Stans, men
houdt het nu even vast om na te gaan wat bijvoorbeeld slimme camera’s of gated
communities kunnen betekenen, een al of niet via het Riziv terugbetalen van
ingrepen die oude mensen nog even wat respijt geven, in het algemeen zouden
betekenen en wat dat voor de betrokkenen kan betekenen. Filosofie in het
praktische leven of praktische filosofie? Men lijkt dat laatste een horreur te
moeten vinden, maar als mensen ondoordacht stommiteiten begaan, een leider
achterna gaan lopen, dan kunnen praktische denkoefeningen misschien erger
voorkomen, toch? Maar vooral omdat de zogenaamde Jan met de Pet ook wel eens tot denken komt, toch? Bewijs gevraagd? Als men eens voorbij de "maatschappelijke problemen", zou men zien mensen er wel degelijk toe komen ernstig te dingen des daags te overschouwen. Anders zou het voor politieke wetenschappers en sociologen niet zo verdomd lastig zijn hun inzichten ingang te doen vinden.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten