Niet voorbeschikt om zich te laten doen


Recensie

Het verhaal van vrijheid en omstandigheden

Nelleke Noordervliet, Vrij Man.Uitgeverij Augustus mei 2012. 464 pp. Prijs: 24,95 €

Nelleke Noordervliet bezorgt ons van tijd tot tijd een mooi moment, zeker als ze over die woelige Gouden Eeuw schrijft, de tijd dat Descartes in Nederland pleistert, Hugo de Groot naar Parijs vertrekt en finaal Johan de Witt gelyncht wordt. De tijd dus ook van de VOC, WIC, Nieuw-Amsterdam, maar ook over de vraag of men een nieuwe wereld zou kunnen stichten, een utopia.

Tot hiertoe blijft de Gouden eeuw voor velen de wereld van Rembrandt en Jan Steen, maar dat blijkt slechts een deeltje van het verhaal en dit boek laat zien hoe veel vernuft het vergt de vele elementen bij elkaar te brengen. Het is uiteraard een historische roman, maar de wijze waarop de protagonist zich presenteert en de wijze waarop de auteur, de ik-figuur zich in het verhaal mengt, laat zien dat het vertrouwde terrein van de historische roman best wel met oog voor het conflict tussen wat was en is, een eigen stem kan krijgen.

De zoon van een arts wordt jurist en uiteindelijk toch arts, maar begint als kandidaat bij het Staten-college, om dominee te worden, maar de jonge Menno Maartenszn Molenaar past er niet, omdat hij te goed weet wat hij van zijn vader had kunnen leren. Zijn moeder wil hem bij haar (rijke) familie in de smaak doen vallen, men leent hem geld om te studeren, maar het statencollege is natuurlijk wel geen klooster, maar de regels zijn er behoorlijk streng. En Leiden, tja, dat is ook geen plaats van verderf, maar er komen voldoende vreemdelingen en er zijn een groot aantal intellectuelen. Even dit ter info bijvoegen, de vader van Menno hield het bij Descartes en dat spoorde helemaal niet met de inzichten van de starre lijn van de Gommaristen die het in het religieuze conflict in de Republiek hadden gewonnen. Uit deze roman blijkt nog maar eens dat men via fictie opmerkelijk helder kan maken hoe het met ideeën was en is gesteld. Want tijdens de zeventiende eeuw ontstond een grote bewogenheid rond enkele cruciale vragen en men moet er zich maar rekenschap van geven dat tot in de 18de eeuw de inzichten van Descartes aan de universiteit van Parijs niet echt gepromoot werden en door acties van verschillende actoren ook werden afgewezen, tot en met vervolging toe. Nu, er is natuurlijk niet enkel Descartes, er zijn ook mensen als Franciscus van den Enden, er is Bento de Spinoza en zijn mensen als Adriaan Koerbach. Men kan nu aannemelijk maken dat het uiteindelijk alleen maar zou gaan om Spinoza en Descartes, maar dit boek maakt duidelijk, zoals het werk van Nadler, van Irvin D. Yalom, dat de omgeving, waarin Spinoza actief was en waarbij best ook aandacht besteed mag worden aan zijn Tractatus theologico politucus, omdat de houding en visie van de filosoof belangrijk genoeg is om te zien hoe het in de tijd van zijn optreden werd opgevangen.

Ook de oorlogen die de Republiek voerde in de periode waar dit boek het accent op legt, van 1648 – de vrede van Munster – tot de moord op Johannes en Cornelis de Witt in 1672 krijgen hun aandacht, waarbij het verlies van Nieuw-Amsterdam aan de Engelsen niet onvermeld kan blijven. De politieke structuur en het functioneren van de instellingen krijgen hun plaats, net als de discussie over de “ware Vrijheid” waar Johannes de Witt mee uitpakte. Kortom, als het boek niet de actualiteit behandelt – wat niet vreemd is voor een historische roman -  maar dat Nelleke Noordervliet de verstelster in contact laat komen met haar bron, met de figuur die op verschillende manieren de geest en levenswijze van de Gouden eeuw vorm geeft. Het is geen zuivere relatie, want zij heeft verwachtingen van haar held, die in de werkelijkheid niet a priori handelt zoals ze zou verwachten.

Een ontmoeting in Woodstock of liever, de auteur op stap in het stadje, komt er iemand tegen, Menno Maartenszn Molenaar, wiens vader arts was en Descartes gekend had in Rotterdam. Want daar komt Molenaar vandaan. Zoals in een tragisch leven het geval is, overkomt de jonge Molenaar het ongeluk dat zijn vader sterft. Niet het geld, dat was er al niet echt, maar de lering die de jonge Molenaar van zijn vader had kunnen hebben, ontvalt hem. Maar toch zal hij vaak aan de snijtafel staan en van de anatoom leren hoe het menselijk lichaam eruit ziet en geleidelijk zal hij van vele geheimen op de hoogte raken. Maar het materiële draait hem een andere loer, want zijn moeder, die uit een betere familie komt, zal hem gedurende jaren dwingen bij haar broers zoete broodjes te bakken zodat ze hem welgezind zijn. De overgang van de Latijnse school naar het Statencollege in Leiden, waar hij een vrij sober bestaan leidt, brengt hem in contact met een belangrijke figuren in de universiteitsstad en met de donkere zijde van het leven, de hoeren dus wat hem na enige tijd ernstig aangerekend wordt, al kan men niet klagen over zijn studies, maar een toekomstig dominee kan toch niet blijk geven van verwerpelijk gedrag. Echter, de droom om arts te worden laat hem niet los.

Kruist hij toch wel het pad van een aantal heren die met andere zaken bezig zijn, heren die met een jonge kerel praten over God en diens plan met de wereld. Koerbach en het klinkt wat vreemd, uiteraard, Bento de Spinoza. Diens werk zal hem, Molenaar niet onverschillig laten en de gesprekken zullen hem kennis bijbrengen die het Statencollege hem niet weet te brengen. Het gaat om de lezing van de bijbel, over de betekenis van causaliteit en al die andere gedachten die Spinoza pas geleidelijk zal uitwerken in de Ethica en in zijn tractatus. Politiek en samenleving, religie en vrijheid worden belangrijke thema’s voor Molenaar. Maar zijn uitzetting uit het Statencollege dwingt hem tot een nieuwe kijk op de dingen. Mensen ontmoeten elkaar in verschillende hoedanigheden en soms kan dat tot onvoorspelbare en onvoorstelbare mogelijkheden leiden. Molenaar ontmoet in Leiden een lakenreder, die de hoog gewaardeerde lakenproductie naar Engeland verscheept maar ook nog eens een spion is voor de Stuarts, tegen Cromwell en voor de Oranjes. Na de dood van Willem II, de stadhouder, die in 1650 probeerde de wet te verzetten en de republiek in handen te nemen, waar hij in eerste instantie lukt, maar zijn vroegtijdige dood kwam de macht bij de staten van Holland en de Staten-Generaal en maakte men de oranjepartij lange tijd monddood. Pas twintig jaar later zal zijn zoon, Willem III in staat zijn de zaak opnieuw op te pakken. Intussen redt de Raadspensionaris Johan de Witt op de winkel en weet een uitermate stabiel beleid op de sporen te zetten. De kroon op dat werk wordt het verhaal van de “ware Vrijheid” waarbij hij en anderen de Republiek ontvoogd van vorstelijke willekeur verklaren en stellen dat gemenebest op de burgertrouw en de vrijheid van de burgers om het beleid mee te maken berust. Helaas voor hem, zou men kunnen zeggen, spelen na 1619 de strikte theologen een aanzienlijke rol en zal die partij het gepeupel weten mee te lokken door de oranjepartij te steunen. Mensen als Koerbach zullen met de ware vrijheid tarten, maar in wezen is het mogelijk in de Republiek dingen te publiceren die geen autorisatie van de overheid behoeven. De idee van de vrijheid, kom hier aan bod, maar speelt op verschillende niveaus mee en doet Molenaar wel eens wankelen, maar niet per se ten onder gaan.

Gesteund door de Engelse lakenreder kan hij studeren, Rechten en daarna ook nog eens geneeskunde, of omgekeerd, want we weten dat hij een paar jaar als medewerker van de famulus van het anatomisch theater werkt tegen zeer karig loon, waar hij tekeningen maakt en soms naderhand gaat hij zelf snijden. In wezen kan men zich bedenken dat de arts ook nog een andere studie deed, alleen, men moet toch bedenken dat dit geld kost, al was het universiteitssysteem toen wel anders dan nu. Dankzij onze reeds op het toneel verschenen Lakenreder, de heer Dixon, kon hij dat aan en intussen kon hij zich overgeven aan het heerlijke en liederlijke leven. Tegelijk hoorde en zag hij de kring rond Bento de Spinoza.

De kwestie die Noordervliet in deze roman uitwerkt en die haar van en naar New York, naar Nieuw Nederland brengt behelst de vraag of een mens vrij kan handelen en keuzes kan maken. Het verhaal van de omstandigheden speelt dan ook een niet onaardige rol waardoor we zien hoe ’s mensen lot met enige hulp en onverwachte bijstand paden kan opgaan die anderen niet aan zich zien voorbijkomen. Maar dat is misschien de kern van het verhaal, dat Molenaar ziet wat er mogelijk kan zijn als en indien. Drie jaar ziet hij zijn moeder niet, dan kan hij haar opzoeken en zijn oom, die haar en hem jarenlang neerbuigend heeft laten zuchten. Na zijn studie zal de jonge, beloftevolle arts Molenaar als jurist in dienst treden van de Staten-Generaal.

Dixon, van Aitzema, die een werk schreef over de Republikeinse deugden, “Saecken van staet  en oorlog” zal ook beroep doen op de diensten van Molenaar die op het oog voor mensen die geheime kennis willen een veile persoon lijkt.


Wat we hier zien gebeuren, volgend wat Noordervliet schrijft is een interessante oefening te proberen de tijd te overbruggen en trachten te zien hoe gebeurtenissen zich voordoen als men er het einde niet van ziet. Natuurlijk is Menno Molenaar maar een voorbeeld, een exempel en moet hij in ongewone omstandigheden terecht komen, moet hij Jan de Witt wel leren kennen en voor hem werken, stukken kopiëren en concipiëren, redigeren, de groeiende argwaan van de raadspensionaris tegen mogelijke spionnen leren zien en zal hij, Molenaar als spion en als werkkracht van de Witt in zekere zin falen. Maar wat heet dat? Hij laat Noordervliet toe te laten zien hoe het systeem werkte, hoe gedeputeerden van de staten van Zeeland of Friesland omgaan, in een concrete kwestie of meer prinicipiële aangelegenheden, het herstel van de vloot of de rol van Oranje. De discrete contacten met de weduwe van Willem II en de rol van de Raadspensionaris tegenover het Statenkind, de jonge erfprins dus, komen aan bod.

Voor wie de geschiedenis van de Republiek niet al te goed kent, biedt dit boek ampel mogelijkheden een en ander bij te werken. De amoureuze avonturen van Molenaar met dame Elisabeth Dixon is zo een voorbeeld van de complexe verhoudingen in die tijd, maar die hoe particulier ook des mensen zijn. Haar man, die meent aanspraak te kunnen maken op Molenaar en er allicht, zo blijkt, gebruik van gemaakt heeft, zal merken dat zijn macht over Molenaar beperkter is dan hij gedacht had.

Hoe vrij men kan zijn in het maatschappelijke verkeer vormt in dit boek een belangwekkend thema van onderzoek, maar het is inderdaad via de liefde en nijd, afgunst en wraak dat het thema vorm krijgt. Hoe mensen hun plannen willen realiseren en zo zichzelf verliezen zonder merkbare resultaten, het blijft een opvallende gedachte. Dixon, van Aitzema, zij slagen er niet in de man, Molenaar te raken of vast te houden. Hij heet een donkere kant te hebben, te veel aandacht voor de dood te hebben en toch, op verschillende momenten blijkt hij een diepe menselijkheid aan de dag te kunnen leggen, voor een arme sukkel van een Trijn. Als hij immers na de beruchte aanval op de Engelse kust, door de vloot onder leiding van Jan de Witt zelf, met de Ruyter en Tromp als vlootvoogden, als hij zich bewust wordt van de gevaren te toeven op het Binnenhof, voor lijf en leden, dan komt zijn menselijke kant naar voor, blijkt hij een arts te zijn die genezen wil zonder te veel op de revenuen toegespitst te zijn.

In die zin zijn de gesprekken met Spinoza, Koerbach en anderen uit die kring niet zonder belang, hoewel Noordervliet niet de indruk wekt dat dit haar opzet is, maar juist de achtergrond van Molenaar, wiens vader ooit met Descartes sprak, toen die in de Republiek pleisterde en werkte, ver weg van de gevaren van Parijs, moet ons wel voeren naar de kring van filosofen die in Leiden en Amsterdam, Den Haag en Rijnsburg elkaar treffen. Toch weeft de auteur het boek een enigszins afwijkende lezing van de filosoof die lenzen sleep. De Baruch of Bento de Spinoza die we hier zien verschijnen, waarover velen wel enkele dingen weet te zeggen, krijgen we hier te zien als iemand die over staat en samenleving, over het politieke dus pleegt te denken in minder apodictische termen dan we gewoon zijn te horen. Wie het Tractatus Theologico-politicus leest, voor zover mensen nog voldoende Latijn kennen, merkt inderdaad dat de visie veel fijner is uitgewerkt dan men doorgaans aan lijkt te moeten nemen. Het gaat om het uitoefenen van macht en invloed, vanwege kerkelijke of geestelijke elites, bijvoorbeeld de winnende partij bij de Synode van Dordrecht, maar ook en evenzeer zien we dat voor Spinoza de republiek opgebouwd is rond de burgers en niet rond de macht. De macht is nodig, bijvoorbeeld in strijd tegen overmatige machtsaanspraken, maar de burger als persoon en de gemeenschap van burgers zijn de bestaansreden van de Republiek en niet omgekeerd.

Het boek is spannend, maar het is niet gericht op het ontraadselen van een misdaad, wel van een leven, in de marges van de macht en het intellectuele leven. Het goede doen mag voor Molenaar dan wel een interessegebied zijn, lange tijd blijkt hij best bereid om zeer scherp zijn belangen na te jagen. Hij doet dingen die een weldenkend mens niet zou doen, of liever een regent liever aan zich voorbij zou gaan. Maar zijn het niet die halve garen, de buitenbeentjes, de misfits die ertoe bijdragen dat het leven een boeiend schouwspel blijft. Een schouwspel waar we zelf deel aan hebben, maar waar we niet per se de dupe van zijn.

De kwestie is dat we van begin af het verhaal krijgen van een moord, meerdere moorden, als we het goed nagaan, maar er is er een die hem, Molenaar per se aan het hart gaat. We zouden vandaag wensen dat de heer Molenaar langdurig onderzocht werd en goed verzorgd in een psychiatrische instelling. Maar het verhaal van zijn oversteek naar Nieuw-Amsterdam, nu New York, - nu betekent hier op het  moment dat Molenaar de oversteek maakt – en tijdens dewelke hij kennis maakt met een familie die op het oog een gewone degelijke familie van ambachtslui lijkt, met enige ambitie er een goed leven van te maken. Alleen merken we ook dat Menno zich verbonden gaat voelen, met de familie, met de dochter, men hen, met haar voorleest uit een boek “kort verhaal van Nieuw Amsterdam” maar dat doet denken aan het werk van Van der Donk die in Nieuw Amsterdam in de clinch zou gaan met de gouverneur, Kieft, die de bevelen van de WIC wat al te direct uitvoerde. In Holland, om zich te verantwoorden voor de WIC, zou Van der Donk een niet onaardige rol spelen en dus een pamflet schrijven over zijn nieuwe vaderland. Onderzocht zou overigens kunnen worden of de publicaties van John Adams in Amsterdam, toen hij leningen voor de VS kwam bepleiten voortbouwen op die geschriften.

Het boek van Noordervliet vewijst overigens naar de rol van de Renselaers en andere Hollandse families van de kolonie – na de overname door de Britten – en Menno Molenaar speelt er de rol die Thomas van der Donck nu net had opgenomen in Renselaerswijk ( bij en rond Albany), namelijk doen zegevieren van het recht tegen de eigenaren. Onmiskenbaar verwijst Noordervliet naar de historische realiteit in Nieuw Nederland, zodat het boek best gelezen kan worden naast het boek van Russel Shorto, Het eiland in het centrum van de wereld.

In de nieuwe wereld zien we Molenaar een transformatie ondergaan, hij gaat zich het lot van de anderen aantrekken, zoals van die familie Paets waar religieus scrupuleus gedrag niet vreemd is en waar mensen weg lijken te deemsteren in een lezing van de bijbel die hem, Molenaar na al zijn contacten met de Koerbachs en Spinoza niet kan zinnen. Het punt is, denk ik, dat hij als mens nog steeds niet vies is van een gemakkelijk gebruik van lichtekooien en toch ook merkt dat zijn leven er niet veel meer mee gebaat is. Zijn bezoek aan een indianenstam, regelmatig herhaald, eindigt in een initiatie die de evolutie voltrekt. Op dat moment wordt onze held een stoïcijn, een lachende stoïcijn, die ook zijn eigen inzichten kan laten vervagen als de situatie, de omstandigheden dat vergen.

De jonge knaap die bang zijn ooms ter wille diende te zijn, dat wil zeggen onderdanig uitblinken op school, de knaap en jonge man die Dixon ter wille moest zijn voor diens steun en vervolgens diens vrouw ook ter wille kon zijn, om uiteindelijk in de nieuwe wereld een eigen persoonlijkheid te worden, die nog steeds nadacht over de inzichten van Spinoza en ontdekt, na zijn initiatierite dat veel van wat ze besproken hadden in wezen in het menselijke besloten ligt. Anders gezegd, wie van Spinoza de strenge geleerde maakt die alles op een manier zou bekijken, krijgen we hier te lezen dat menselijkheid, tegen de hypocrisie van dominees en regenten in best meer impliceert dan het afwijzen van de autoriteit, maar in een samenleven waar het algemene en collectieve een algemene ingesteldheid vereist die mensen niet zo gemakkelijk kunnen ontwennen. De drugskuur leert Menno opnieuw lachend naar het leven kijken en ook neemt hij zorg op zich, voor Harm, de broer van Margje die hij uiteindelijk trouwt, maar die hem lange tijd geen kind schenkt. Hij neemt de leiding in de familie en zijn schoonvader lijkt het daar moeilijk mee te hebben. Die denkt dat hij geleidelijk de norm opnieuw zal kunnen stellen. Maar de werkelijkheid van het leven op de nieuwe werkelijkheid zorgt dat ook Christian Paets zich moet intomen.

Het boek maakt dus indruk op ons, omdat we vanzelf al enige interesse hebben voor de Republiek in de 17de eeuw, maar ook omdat het de filosofie, van Spinoza nu eens benadert vanuit de realiteit. Wie het over de ethica heeft van Spinoza, vergeet hoe hij, de filosoof in Den Haag wel degelijk met de kleine luyden spreekt en omgang heeft, kortom een volksmens blijkt. Ook Noorderliet is hier niet blind voor. Voor sommige filosofen is dat een oerzonde, maar misschien is het zo dat men de maatgevende lezing van de Tractatus en uiteraard de Ethica misschien wel te veel autoriteit heeft toegekend. De democratie, krijgt men bij lezing de indruk, is meer dan regels en normen, zonder grote betrokkenheid, van de historische figuur Thomas van der Donck en de romanheld Menno Molenaar, maar ook aan de hand van het handelen en drijven van Dixon, Johannes de Witt, Van Aitzema en ook de vrouwen, zou het allemaal een saai verhaal blijven. Dat Nelleke Noordervliet deze figuren ook aan het woord laat in het boek is misschien nog de sterkste romantechnische vondst.

Zoals Karel van het Reve het stelt in een Huizingalezing van jaren geleden, kan men de kenmerken van een goede roman en een slechte altijd in de andere terug vinden. Wat een roman tot een goede, steengoede roman maakt? Het is de toon, de accenten en het ritme. De tijd in deze roman verloopt niet eenduidig. Maar ook de verhouding tussen de held en de auteur is een mooie vondst. Zij bedenkt hem en onderhoudt een waakzame en afstandelijke, doch ook bijna liefhebbende relatie. Ze wil in hem veel van zichzelf terug vinden, maar als hij beter blijkt van inborst en verdraagzamer dan zij zichzelf kan inbeelden, verliest ze dat contact enigszins. Maar toch, zal de relatie haar eigen wetmatigheden blijven volgen.

Het is een ideeënroman, een historische reflectie en een poging ons begrip van de geschiedenis, van de Gouden Eeuw en van het leven in Nieuw-Nederland beter te begrijpen. Het menselijke, het particuliere in zijn grote verscheidenheid krijgt zo een plaats in de kijk op een ander heden. Best te proberen, zou ik zeggen, want zij laat geen (moreel) oordeel toe, vraagt er niet om, maar laat wel toe te begrijpen hoe mensen in hun eigen tijd kunnen omgaan met de dingen. Het is ook een schelmenroman, het is kortom een verhaal dat vele lagen naast en over elkaar legt. En Menno is innemend ondanks zijn soms weinig innemende houding. Tot hij het leven als een lach gaat beleven, ondanks de zorgen. Ergens leest men dat hij de omstandigheden niet onmiddellijk te lijf gaat, maar als een vrij man, niet door de omstandigheden in de luren wordt gelegd.

Bart Haers

Reacties

Populaire posts