Wat verdienste betekent


Reflectie

Eer en verdienste

Thomas Mann in 1949, toen hij de 2de
Nobelprijs ontving. Verdienste komt hem
toe, zeker voor "Dr. Faustus" maar ook voor
zijn strijd tegen het fascisme. En toch, op
gymnasium wilde het niet lukken. 
Het viel te verwachten, de berichten over het B-attest, het boek van Robert Voorhamme over het zittenblijven en nog wat berichtjes over studenten die zitten te flirten in de bibliotheek in plaats van thuis of op kot rustig te studeren, inclusief aangenaam tijdverlies. De omstandigheden moeten ideaal zijn, heet het, maar de omstandigheden kunnen ook te perfect zijn. In Tertio brengt prof. dr. Paul Verhaeghe kritiek op de meritocratische opvattingen en haalt er in een moeite door ook nog eens Theodore Dalrymple bij over de hekel. Terecht? Niet geheel en al, want Dalrymple geeft de armen er niet de schuld van dat ze arm zijn, wel dat ze zo goed de boodschap van links hebben meegekregen dat ze weten wie ze hun armoede moeten verwijten. Dalrymple hekelt een discours dat de verdienste nu net niet plaatst op het persoonlijke vlak, maar dat aan de omstandigheden dankt en het systeem grote aandacht besteedt om de individuele situatie van mensen te verklaren. Hij klaagt een zeker links denken aan dat het individuele handelen in een deterministisch maatschappelijk systeem situeert, waardoor het voor iedereen boven de vijftig en die denkt enige verdienste te hebben goed uitkomt te vertellen dat ze uit de werkmansbroek geschud zijn. De werkmansbroek?

In zijn laatste geschriften heeft Tony Judt de verdiensten geloofd van het Engelse sociale systeem, ontworpen in de jaren twintig en dertig, dat als antwoord was bedacht tegen de verleidingen van het extreemrechtse gedachtegoed en waarin onderwijs op niveau aan de lagere middenklasse en het volk werd aangeboden maar leerlingen konden niet zomaar genieten, ze moesten er ook voor werken, in de klas en thuis. Niet alleen het Tatcherisme heeft ten onrechte dit bestel onderuit gehaald, ook de sociaaldemocratie heeft meer dan een steek laten vallen. Maar ik heb de indruk dat Dalrymple echt niet hoog oploopt met die soms perverse inzichten van Tatcher en co. Maar bekijken we dat verleden, waarover Judt het heeft zoals men het graag behandelt, dan ziet men vooral de duisternis, de zwarte pagina’s, die er zijn, maar niet wat juist Judt en anderen belangrijker vinden: de onvoorstelbare mogelijkheden, ook als men in de verkeerde Londense wijk woont om van het leven iets te maken.

Eer en verdienste? Een aantal jaren geleden werd aan de universiteit Gent, alvast in de Humane Wetenschappen de idee dat iemand summa cum laude kon afstuderen als doctor van tafel geveegd. Billijkheid? Of verhinderen dat het goede doctoraat met het minder goede stof zou verzamelen? Het blijft een moeilijke vraag, hoe men de verdienste van een persoon kan huldigen en tegelijk de basisidee van gelijkheid staande kan houden. Dit hoeft geen contradictie te zijn, wel integendeel, maar men voelt het aan als een onbillijke handeling waardering ook in zo een paar woorden op het ezelsvel te sanctioneren. Geen (summa) cum laude dus.

Intussen maken we het mee dat recensies van films, boeken, tentoonstellingen en theatervoorstellingen  nauwelijks nog enig onderzoek bevatten, maar of ongemeen lovend dan wel ongemeen verguizend zijn. Bij sportmanifestaties en zelfs in de politiek is het top of flop. Is dit wel ernstig en draagt het iets bij tot een beter waarderen van u en ik, de zogenaamde gewone mensen en vooral hun doen en laten.

Men kan klagen over de meritocratie in deze samenleving, maar de onderwijshervormingen van de afgelopen halve eeuw hebben, zo meent Judt, de leerlingen minder gewapend dan men zou verwachten, tegen de eisen van de samenleving. Flexibiliteit? Ach, het betekent plooibaarheid en in zekere zin moet men die plooibaarheid inderdaad als iets goeds waarderen, maar tegelijk is duidelijk dat men van mensen geen windvanen kan maken. Wie dat bewust doet en dat lijkt in het onderwijs vandaag het geval, moet dan niet verbaasd zijn als mensen eerst Barnabas aan het kruis willen om hem vervolgens vrij te pleiten, zonder ander argument dan dat een andere nog beter op dat kruis kon prijken. Wie het kritische vermogen van kinderen niet vormt, krijgt uiteraard zeer plooibare mensen, maar of ze nog wel een wil kunnen omzetten in een project, afgezien van de vraag of het slaagt, leidt naar de vraag waarom we vandaag creativiteit koppelen aan slagen, aan het passeren aan de kassa. Creativiteit is nog zo een abstract begrip dat, als het niet in het praktische benaderd wordt al gauw leeggezogen kan worden.

Wiskunde werd en wordt vaak gezien als een vak waar geen creativiteit in te vinden of te zoeken valt. Hetzelfde gaat overigens op voor de fysica en chemie, maar het zal velen toch wel opgevallen zijn, eens of ooit, dat men niet zomaar een wiskundig inzicht kan leren, je moet het zien. Het is wel zo dat men graag aanneemt dat men stellingen en bewijzen moet leren alsof ze in stenen tafelen gehakt zijn. Van de stelling van Pythagoras tot de infinitesimaalrekening is alles wel degelijk uitgedacht door mensen en wat men overhield aan het vele werk zijn die dingen die aan criteria van juistheid, elegantie en duidelijkheid niets te wensen overlaten. Niemand ziet, enfin, in het debat over onderwijs ziet men niet de noodzaak in dat verhaal te brengen, zodat leerlingen wiskunde gaan zien als wellicht een van die superieure vormen van menselijk vernuft. Veeleer laten journalisten hun bekend volk nog maar eens herhalen dat ze er niets van snapten en dat het zo saai is.

Aan de andere kan van het spectrum, althans zo lijkt het, heeft men artistieke opleidingen, van toneel, voordrachtkunst over muziek tot beeldende kunsten. Daar meent men de creativiteit hoog in te schatten, maar er valt wel iets op af te dingen. Enfin, in feite geldt creativiteit alleen als men van de nieuwste media en buiten de lijntjes kleurend vooral iets van vandaag zou brengen. Een sonate van Ludwig van Beethoven? Ga weg, de pruikentijd en dus is het enkel reproduceren van wat die man op papier gezet heeft. Marie Stuart van Schiller? Waarom zou men dat vandaag nog spelen? Of Pygmalion? We hebben toch een goede film en dus moeten we niets meer spelen. Van Bredero of Vondel gehoord, gelezen? Het komt me voor dat men in de kunst en opvattingen over kunsten creativiteit eenzijdig opvat, omdat men het begrip “scheppen” niet meer vat. Het betekent immers dat men met voorhanden zijnd materiaal iets doet dat misschien al wel ergens mogelijk is gebleken maar dat je zelf nog niet gedaan of gerealiseerd hebt. Als individueel handelen is het scheppen niet gebonden aan wat anderen doen om origineel te zijn. Pas als men in het publieke die scheppingsdaden presenteert, zal men wel nagaan of het echt origineel is dan wel goede representatie, recapitulatie van iets dat al bestond. Vandaag, meer nog dan toen de “Sacre du printemps” in 1911 werd gecreëerd, zien we dat aan het originele een bijzonder groot belang wordt gehecht, terwijl de amechtige inspanningen daartoe soms slaapverwekkend uitpakken.

Waar brengen we bewondering voor op, vandaag, als het van de media afhangt? Een meisje uit Merksem – uit te spreken in plaatselijk idioom – komt in het nieuws als een pittige dame uit Hollywood waar ze met “den John” een goed leven heeft. Andere dames, maar ook heren scoren succes zonder andere verdienste dan dat zij mooie borsten heeft en hij arrogant kan doen. Maar als een jonge violist een risico neemt en een sonate van Ludwig von Beethoven, de zevende op de Koningin Elisabeth Wedstrijd ten gehore brengt, dan kan een criticus alleen maar zijn sloophamer bovenhalen. Dat is geen kritiek meer, maar verbale krachtpatserij. Over wat Bouchkov speelde en hoe weten we eindelijk niets en wie het hoorde, merkte algauw dat de uitvoering degelijk mocht heten, degelijk op een voor de gewone violist zelfs hoog niveau. Van gewone concerten, bijvoorbeeld kamermuziek in de Handelsbeurs te Gent, krijgt de lezer al helemaal niets te lezen.

Het probleem dat we ervaren als we vandaag naar het gebeuren kijken, hoe een Jean-Paul Belmondo een hoge Belgische onderscheiding krijgt bijvoorbeeld, bestaat hierin dat wie iemand wenst te eren om diens verdienste algauw zichzelf zal eren. Men kiest bijvoorbeeld een beste leerkracht van het jaar? Pardon, het is niet die ene pier of dat ene Mieke dat het onderwijs draagt, het zijn de leerkrachten in een school die de zaak maken, niet voor die ene school, niet voor de leerlingen van die ene school, maar hun maatschappelijke rol is ongewoon groot. Men kan overigens de resultaten van onderwijs pas aflezen als na verloop van jaren kinderen uit een bepaalde school en in meerdere opzichten een generatie het goed doet. En toch is die ene, elke afzonderlijke leerkracht van belang, zij het dat de ene leerling bij de leraar Nederlandse taal en een ander bij de leraar geschiedenis of wiskunde, iets zal vinden dat inspireert en bijzonder vormt. De vraag mag gesteld of de jongeren die nu school lopen en geen B-attest meer zullen krijgen, nog wel echt aangespoord worden om te werken. Men kan de bladzijden niet bijhouden over de golfer die plots mee mag spelen op een Major, men ziet zelfs op VTM een glans van triomf in de ogen van de nieuwslezeres als ze aankondigt dat een zestienjarige jongen erin slaagt een toegang te krijgen tot Oxford, want dat is toch schitterend. Maar alle respect voor die jongen en uiteraard de grootste eerbied voor Oxford, toch moet men zich afvragen of men daarmee niet het model aanprijst waar men eindelijk van af wil. In Vlaanderen zijn er scholen die uitgesproken veeleisend zijn, onder meer colleges uit de sfeer van de voormalige jezuïetenscholen, maar dat vindt men niet fraai. De minister vindt dat zij hun leerlingen geen consilium abeundi hebben te geven. Men vreest dat ze zo alles doen om een bepaald sociaal profiel aan te nemen en mee te geven aan hun leerlingen. Als de kinderen uit een gebroken gezin, door welke redenen dan ook, overlijden van een ouder bijvoorbeeld, of scheiding, kansarm is, dan is de helft van de kinderen inderdaad kansarm. Men merkt dan niet dat die kinderen het niet uitgesproken zwakker doen. Natuurlijk zit er, behalve bij de legendarische primus perpetuus, een zekere golfbeweging in een schoolloopbaan en soms komt het erop aan dat een jongen, vaker dan meisjes, op zeker ogenblik niet klaar is om het volgende jaar aan te vatten. De bereidheid om te studeren is er niet. Men zegt dan dat die jongen, dat meisje best naar een andere richting gaat. Het zou immers frustrerend zijn nog eens hetzelfde te moeten doen en leren. Misschien is dat frustrerend, maar het kan ook frustrerend zijn over te gaan en er nog minder voor te doen.

Eer en verdienste voor een jonge pianiste die “Faschingsschwank aus Wien” speelt, want zij heeft, met de begeleiding van de docent een stuk, naast andere ingestudeerd en dat betekent meer dan vingerzettingen en pedaalaanduidingen bijstellen, maar het stuk te begrijpen, de dynamiek, spanningsboog, de impressies en expressie goed te vatten. Het ten gehore brengen vergt dus veel voorbereiding en inzicht, dat al lang werd opgebouwd, van de academie over de kunsthumaniora tot en met het conservatorium dus. Maar ook het slagen in het opvoeren van een toneelstuk kan men best waarderen en uiteraard, het afwerken van die zes jaar.

De vraag is of men niet te zeer afbreuk doet aan de eigen verdienste van de leerling, als men al die kansen op frustraties zegt te willen wegwerken. Sommige studenten merken met enige bitterheid op dat de uitstroomfinanciering meebrengt dat zo studenten een diploma krijgen die geen zegen blijken voor het metier, van architect bijvoorbeeld. Het blijft een moeilijke zaak over onderwijs in al te algemene termen te spreken, want de ene leerling wil aan het einde van de retorica, het zesde jaar in de klassieke humaniora dus, de eerste klasse ook wel genoemd, naar de universiteit om geologie te gaan studeren, een ander weet het niet goed en denkt aan rechten. De geoloog in spe zal misschien wat gefrustreerd raken in de opleiding als hij al die taaie fysica en chemie onder de knie moet krijgen. Misschien, want als het goed is, weet de jongeman of de  jongedame dat geologie inderdaad over fysica en chemie gaat, want begrijpen hoe de aardkorst evolueert kan men alleen via die wetenschappen, maar het vergt, zo zien we toch in publicaties, vaak heel wat denkwerk om bepaalde mechanismen echt te begrijpen. Overigens, ook in de astrofysica zien we dat men vaak de verdacht droge wiskunde nodig is om processen te beschrijven. In documentaires zien we doorgaans hoe een reporter van Chily naar Californië trekt en ergens per toeval in Utrecht terecht komt om er iemand die juist dat ontbrekende stukje van de puzzel heeft gevonden te bevragen, maar verder blijft het denken dat met het vinden van dat stukje gepaard gaat helemaal onbesproken.

Kunnen we anders dan hierbij verwijzen naar de hele discussie over de Euro, de verwachtingen van het economische klimaat en vooral het economische weer, waar bevindingen met gezag van de decaloog worden afgekondigd, terwijl het toch vooral duidelijk is dat het denken over de economie en het economisch handelen van individuen en groepen berust op aannames. Dat brengt wel inzichten, maar eens men die ventileert gaan zij een eigen rol spelen in het economische verkeer. Wie als zeeman op de barometer kijkt en merkt dat een depressie nabij is en een storm nakend, zal de zeilen reven en indien mogelijk een veilige haven of baai zoeken, een ondernemer of bankier zal ook naar de economische barometer kijken en zien of hij van het stormweer gebruik kan maken. Het valt op dat we geen artikelen meer vinden over succesvolle bankiers, eerder, zoals het hoort over ondernemers, maar toch, ook daar zien we dat bepaalde vormen van succes weinig met specifiek kunnen te maken hebben. Ondernemen is iets anders dan beheren, lijkt mij.

Kortom, als we het over verdienste hebben en dit afzetten tegen de idee dat mensen met succes alles aan zichzelf te denken en dat wie faalt eveneens zichzelf moet blameren. Dat kan in zekere mate zo zijn, het is niet wat Dalrymple beweert en nog minder wat hij wil aanklagen. Eerder gaat het er hem om dat hij vaststelt dat veel mensen in het UK en daarbuiten het vaak niet getroffen hebben met de sfeer waarin ze leven, omdat ze in hun inspanningen om er iets van te maken, op school vooral, niet ondersteund worden. De schijn hooghouden dat de heer Dalrymple een bepaald soort meritocratie zou promoten terwijl zijn critici niet veel wensen in te brengen tegen de media in het algemeen en in het bijzonder tegen de openbare omroep. Want men moet “De Kampioenen” goed vinden, men dient zich te kunnen uitspreken over Nathalia, maar niet over het Keizersconcerto. Meer nog, iemand, Joël de Ceulaer noemt het zelfs volksverheffing, programma’s die erop uit zijn mensen te leren hoe ze hun kind moeten opvoeden en daarbij in situaties gaan zitten wroeten, die in de “helaasheid der dingen” niet zouden misstaan. Verheffing is bovendien out, volksverheffing al helemaal en dat is nu net de fout van de onderwijshervormers en cultuursociologen. Zij vinden het afdoende dat mensen in hun eigen leefwereld blijven. Hoe men zo de jongeren kan integreren in een bredere cultuur en zo kansen geven zich optimaal te ontplooien, blijft een volkomen raadsel. Eerder geeft men voedsel aan een materialistisch deterministisch maatschappijmodel. En daar pas ik voor.

Bart Haers

Reacties

Populaire posts