Kunstwerken zijn persoonlijk
Reflectie
Kunst
en leven
Waarom de kunst zo
politiek werd
![]() |
Zoals kunstenaars voorheen de kunstverzamelingen op doek zetten, blijft verbazen. Gezien in Petworth House, West-Sussex UK, |
De discussie over de gevaren die een bepaalde
partij zou kunnen vormen voor intellectuelen en vooral voor kunstenaars, oogt
meer dan nodig verwarrend en hysterisch klinken verwijten over en weer. De
juiste honk kiezen, daar lijkt het vandaag op aan te komen. Volg ik de
discussie op de site van DS over een stuk van Bart de Wever, waarin hij de
mythe van de onafhankelijke kunstenaar onderuit haalt, dan blijken meer mensen
zich met Bart de Wever in te laten dan met de vraag wat we nu mogen denken van
de onafhankelijke kunstenaar. Diderot was vooral een intellectueel en hij stond
onafhankelijk van de overheid, kerk en koning. Maar ook Voltaire was door zijn
financiële succes een zeer onafhankelijke geest. Beethoven en Mozart vonden een
redelijk geriefelijk leven. Enfin, je had ook Rubens die als diplomaat door
Europa reisde en je had Vermeer met zijn 15 kinderen, van wie we vooral
sublieme werken kennen en die in de Republiek blijkbaar onafhankelijk kon
leven.
En recenter? De idee dat de kunstenaar
onafhankelijk zou worden als die geen broodheer had, maar bijvoorbeeld door de
markt vergoed zou worden of beter nog, met subsidies uit de publieke middelen
en beslist door de minister, deed en doet nog steeds opgeld. Enfin, die
minister is steeds verder uit beeld geschoven omdat men het aspect willekeur
uit de wereld wilde helpen. Nu kan men natuurlijk altijd beweren dat de
beslissingen objectief tot stand zijn gekomen en aangezien die er zijn is dat
nog geeneens een verkeerde uitspraak, maar er zijn geen neutrale of objectieve
criteria, want in het subsidiebeleid kiest men hoe dan ook voor criteria die
een invloed zullen hebben. Maar goed, neem nu rockrally’s of ernstiger, een
wedstrijd als pro civitate, dan zal men bij de jury uiteraard artistieke keuzes
kunnen vaststellen en objectieve waarmerken zijn er wel, zoals het niet spelen
van fouten, wegen in aanvang door, bij de selectie van de beste gaat het om
vaak moeilijk te benoemen impressies.
De overheid, die ensembles wil subsidiëren en
daarbij de wet, c.q. het decreet moet volgen, kan alleen vertrouwen op
adviezen, maar, zoals de kritiek elke keer weer klinkt, zijn die mensen, die
experten die uit het veld komen, zijn natuurlijk betrokken partij. Het is een
kritiek die niet te omzeilen valt en toch helemaal niet ter zake doet. In dit
geval is de minister die juiste keuzes wil maken afhankelijk van de mensen die
weten wat er in het veld gebeurt. Overigens betaamt het hier aan te geven dat
zelfs binnen de podiumkunsten de verscheidenheid behoorlijk groot is en dat
over het hele domein de verschillen en verscheidenheid het geheel
onoverzichtelijk maakt.
Het is net omdat men bij discussies over kunst
zo gemakkelijk aan die verscheidenheid voorbij gaat, dat men elke mogelijkheid
tot een zinnig gesprek ook in een keer de nek omwringt. Bovendien vergeten we
nog de vooroordelen over de kunsten zelf, waardoor ook studenten die er belang
bij hebben dat de discussie over elitaire cultuur niet hoog oplaait, toch mee
menen voor partijen te moeten kiezen zoals Groen en de SP-a die op het vlak van
de kunsten bepaald selectief uit de hoek komen. De laatste twintig jaar is de
aandacht voor kunst in het onderwijs er niet op verbeterd en voordien… had men
ook al weinig aandacht voor esthetica. En toch waren er studenten die naar de
Academie of Sint-Lucas gingen, soms zelfs links werden en uiteindelijk toch
vooral kunstenaar.
Die studenten van het conservatorium die in
2010 voor Groen stemden, hebben hun eigen belang niet voorop gesteld en dat is
op zich nobel, maar het probleem is dat als er minder geld naar orkesten en
andere ensembles gaat, maar ook naar toneel, dat ze dan de kans lopen uit het
artistieke circuit gedreven te worden. Dan is maar de vraag of ze dat ze zo
prettig zullen vinden. De vraag is dan ook niet of de heer Bart de Wever een
gevaar voor de (onafhankelijkheid van de) kunst zou wezen, wel of er nu,
vandaag in het beleid van de Vlaamse regering op het vlak van de kunsten voldoende aandacht is
voor talent en ook voor opleidingen. Maar ook of de media en dus zeker de
openbare omroep voldoende aandacht besteedt aan kunsten. Wat Klara en Radio 1
betreft kan men daar gunstig over oordelen, maar wat de televisie aangaat is de
waardering minder. Programma’s als Kunststof of Opium (Nederlandse publieke omroep)zijn er
nauwelijks te zien op onze buis en ook in praatprogramma’s is de kunst niet
altijd zo prominent.
Want het beleid van de overheid heeft vele
middelen om ons toe te laten met kunst in contact te komen. Op dat vlak lijken
velen in een tijdbubbel te leven want men lijkt te vergeten dat er een andere
tijd geweest is, waar het modernisme niet minder leefde dan vandaag of net nog
meer. Ik denk dat die vergissing voor sommigen noodlottig kan uitpakken. Men
kan verwijzen naar de jaren 1930, om te laten zien wat er gebeurt als in
Rusland componisten zich moeten schikken naar de wensen van vadertje Stalin. Of
men kan inderdaad opmerken dat talloze kunstenaars vluchtten uit Duitsland,
zoals Thomas Mann, maar ook anderen, die niet per se links waren. Men vluchtte
inderdaad uit een land waar de vrije expressie verloren ging. Maar als ik
vandaag rond mij heen kijk dan merk ik zowel in de letteren als in andere
kunsten een bijna verstikkend klimaat. Ik wacht, tot nog toe vergeefs op
werken, in de muziek, het theater – hoewel Annelies Verbeke op dat terrein iets
moois deed – of in andere media die mij als een vertolking van deze tijd kon of
kan veroveren.
Het punt is natuurlijk dat we vandaag de Helaasheid der dingen als top van de
hedendaagse uitdrukkingen moeten zien of anders maar bij Gugenheimer terecht
kunnen. Blindgangers van Joke Hermsen
was wel een werk dat mij kon uitspreken. Daarin verschilde ik duidelijk van
mening met de recensent in De Standaard, die de roman dan wel de hemel in lijkt
te prijzen, maar door het milieu als select te omschrijven, het algemeen
menselijke in de concreet persoonlijke omstandigheden uit het oog verloor. De
kunstgreep met de geest die over de water waait vond ik wel goed gevonden, maar
niet als de mindere ten aanzien van het materiële, wel integendeel. Alleen, die
geest aan het einde is niet wat Joke Hermsen zelf als het geestelijke aanziet.
Met dat alles blijven we met de vraag zitten
wat echt actueel kan zijn en toch bijdragen aan iets. Natuurlijk waarden er al
vroeger geesten door Europa, van communisme tot neoliberalisme, zodat er nog
wel enkele bij kunnen. In de kunsten was het al vaker een en al geestdrift,
voor Art Nouveau, Jugendstil of Futurisme, maar er waren evengoed grote
tegenstellingen, zodat wie het historische verhaal van de kunsten in de 20ste
eeuw tot in de jaren 1950 vaak ook niet voorbij kan gaan aan de grote ruzies,
die bovendien ook nog eens in scherpe pamfletten werden gegoten en waarbij het
persoonlijke niet enkel politiek werd maar ook nog eens een keertje
filosofisch. In die zin is het moeilijk zomaar aan die facetten van de kunsten
voorbij te gaan.
Iets anders is en blijft het zich af te vragen
welke facetten van een bestaan in de kunst tot uitdrukking kunnen komen of
gebracht worden en wat dat voor het ervaren van die kunst betekenen kan. Niet
alles wat zich hedendaagse kunst noemde of noemt past in wezen in het
modernistische verhaal, omdat men nu net kritiek wilde brengen op de
moderniteit en dan zeker de moderne wetenschappen en techniek. Waar het
futurisme, waar de kunst voor 1914 nog naïef leek te mogen geloven in de droom
die de wetenschap en techniek zouden brengen, daar is de kunst na 1919 en zeker
in 1945 in Europa en de VSA die naïviteit voorbij, krijgt men niet alleen via
de abstracte kunst maar ook via een doorwerken van het surrealisme en vooral,
met Duchamp die navolging kende een destructie van het esthetische. Duchamp
zelf had al in 1915 de schilderkunst vaarwel gezegd.
Onlangs was in De wereld Draait Doorrr Joost Zwagerman die over kunst kwam spreken
en over een boek, maar ook over zijn depressie. Daar valt niet mee te spotten,
met depressie, maar toen hij het had over een werk van Yves Klein, Blue, kon ik
niet anders dan mij af te vragen wat een mens er in kan zien, in zo een egaal
blauw doek. Het zegt m.i. dat er niets meer te verbeelden valt. Het is een
poging m.i. van de kunstenaar om het onzegbare te zeggen, te tonen, maar de
vraag is of dit de beste methode mag heten. Ik heb Jan Hoet niet begrepen toen
hij zegde dat de games ooit als de kunst van deze tijd gezien zullen worden.
Knap zijn ze wel gemaakt, voor zover ik het kon zien, maar het is de andere
grens, want hoe goed ook bedacht en uitgewerkt, het gaat om ontspanning en
jawel, soms werden dingen die niet als kunst bedoeld waren toch kunst. Maar het
relativeren van kunst en dingen die louter tot vermaak zijn gemaakt, zoals
games, maakt dat we zo een uitspraken kunnen onderschrijven, terwijl ik toch
denk dat de verschillen niet denkbeeldig zijn. Doen alsof men een concerto van
Ludwig van Beethoven kan uitvoeren in Vorst Nationaal of ahoy in Rotterdam, is een
beetje erover. Maar dat mag de pret verder niet bedrijven. Ook de heer André
Rieu doet heel wat dat de luisteraar en de kijker kan plezieren. Maar mogen we
het kunst noemen?
Het erkennen van de betekenis van kunst, zou al
een goed begin zijn en dan kan men nog altijd bedenken dat frivole intenties
grote kunst niet hoeven uit te sluiten, dat kunst genieten alleen maar in
sacrale stemming mogelijk zou zijn. Het is maar dat sommigen menen dat het
Franse chanson ook met schlagers te maken zou hebben. Je t’aime moi non plus? In elk geval wil dat ik het nummer niet als
een chanson beschouwen maar als een spielerei, die wel past bij het cabaret,
maar verder…
Het gaat er mij niet om te zeggen wat kunst en
is wat niet. De distincties hoeven niet haarscherp te wezen en er is een
verschil tussen een wetenschappelijk discours en de ervaring van kunst. Dan is
het inderdaad wat we graag willen zien of horen en anderzijds een soort strikte
benadering van het artistieke. Kan ik dan wel zeggen dat wat mij behaagt me niet
zou amuseren en dat ik derhalve geen reden zou hebben de amusementsindustrie
uit te sluiten van artistieke verdiensten? Mijn waardering voor Joop van den
Ende? Ik denk dat de man nu zeer veel bijdraagt, waar hij vroeger goedkoop
sentiment bracht. Het gaat er evenwel om te weten wat we voor ogen hebben staan
als het om kunst gaat en daarover kan een redelijk debat gevoerd worden. Helaas
is smaak een zaak van politiek gebleken en dat in meerdere opzichten. Zoals een
briljant historicus kon vaststellen was het eigen aan de Vlamingen van het
interbellum dat ze vrij conservatief waren en blijkbaar nog zijn. Philipp Blom
had dan weer de sterke indruk dat in die duizelingwekkende jaren voor de Groote
Oorlog mensen, burgers wel degelijk niet zomaar eenduidig conservatief mogen
heetten. Over Sigmund F. zullen we het hier niet hebben, want niet iedereen is
ervan overtuigd dat de man progressief mocht heten, maar anderen die zeer
vooruitstrevend waren in hun gebied, van technologie of wetenschap waren dat
niet per definitie op het vlak van de kunsten. En lui die eerder ethisch
conservatief heten, blijken op het vlak wel degelijk soms zeer vooruitstrevend.
Vandaag nemen jonge kunstenaars voor redelijk
aan dat ze, omdat ze kunstenaars zijn, ook nog eens zeer geneigd moeten zijn
voor progressieve inzichten te kiezen, ook al hebben ze die zelf niet
onderzocht. Daar schuilt in feite ook voor een deel het probleem van de
moderniteit in de kunst, dat die berust op aannames. Misschien zou men de
zoektocht naar het moderne in een medium moeten kunnen zoeken zonder
voortdurend gebombardeerd te worden door beelden van Damian Hirst of andere
voorlopers. Maar goed, Hirst is geproclameerd tot de grootste kunstenaar van
deze tijd, omdat men nu eenmaal een grootste kunstenaar nodig heeft. Zou het
niet zinvol zijn, denkt een mens dan, eens af te zien van dat epitheton dat
ergens in schimmige wandelgangen wordt aangedragen. Maar minder schimmig is het
als een aantal collectioneurs proberen een nieuw talent te pushen. Uiteindelijk
zal na verloop van tijd blijken of het goed is dan wel of het te negeren valt.
Bewondering voor kunst uiten, lijkt me, is overigens een gelegenheid om zich
bloot te geven. De kwestie is namelijk dat men zich helemaal buiten de communis
opinio kan plaatsen. Bewondering uiten kan gemeend zijn, maar het kan ook een
zaak van opportunisme wezen. Oprechtheid is dan ook een zeer persoonlijke
aangelegenheid.
De vraag of de overheid moet bijdragen aan het
artistieke leven via subsidies blijft een belangrijke vraag, maar in de mate
dat een overheid zich geroepen voelt het beste in de samenleving kansen te
geven en ook in de mate dat politici menen dat mensen de kans moeten krijgen
zich te vergenoegen, zal dat nog altijd uitlopen in vragen in over wat men als
kunst zal vooropstellen, hoe men die toegang zal ontwikkelen en we weten dat
antwoord: er zijn musea en als het goed is zorgt men voor uitgebreide
informatie, zodat de kijker het werk aanschouwen kan. Of men zorgt dat
theatertroepen van hun bestaan zeker zijn, zodat theaters het publiek op
regelmatige basis kunnen plezieren. Vooropstellen dat dit recente
ontwikkelingen zijn, zou een vergissing zijn, want het boek over Anna Beyns dat
Herman Pley schreef, laat zien hoe in die zestiende eeuw het artistieke wel
degelijk een plaats had in het dagelijkse leven. En wie de 18de eeuw
beter bekijkt, zal merken dat in klassen van de bevolking in Vlaanderen maar
ook in andere delen van Europa de mogelijkheid om zich met kunsten bezig te
houden behoorlijk groter zijn dan we denken. Neem de grootvader en vader van
Ludwig van Beethoven die eerst in Mechelen en vervolgens in Bonn cantor worden
en daarnaast ook nog wel zaakjes doen, in wijn.
Het is even opvallend dat in de jaren 1960 en
1970 de academies overal uit de grond
schoten en dat de leerlingen in die onderwijsinstellingen, nu DKO genoemd, heel
sterk sociaal gediversifieerd was en dat arbeiderskinderen dus wel degelijk bij
machte waren een instrument te leren. Rond 1985 begon de mythe rond te zoemen
dat Bourdieu had aangetoond, in een artikel in 1964 dat het kunstonderwijs
elitair was want arbeiderskinderen hadden er geen toegang toe. De
tijdsintervallen hebben hier wel degelijk hun belang. Het verhaal dat het volk ongecultiveerd was, dat men zolang heeft
opgehouden, ook toen via het project van een Frans van Mechelen en een Johan
Fleerackers heel wat mensen kansen kregen, kan dus maar moeilijk hard gemaakt
worden. Waarom zou men de gevolgen van l’ embourgeoisement ook in dit geval
negeren? Omdat men zich, kunstenaar zijnde, graag tegen de heersende klasse
wenst te verzetten? Natuurlijk wil men graag ook tot elite behoren, wil men
ertoe doen. Wie niet? Maar dan wordt de kunst tot middel. Als ik naar
hedendaagse kunst kijk, dan heb ik vaak de indruk dat niet het maken de
essentie is, maar de indruk die het maakt en renommee die men eraan overhoudt. Getatoeëerde
varkens? Ach, een gietijzeren toren in gotische trant? Het moet kunnen, maar ik
begrijp er de betekenis niet van. Het is
maar dat men het weet. Overigens is dat op zich niet erg, dat ik de er de
betekenis niet van zie, die van de bedenker, maar ik kan er ook niet echt een
betekenis aan geven, die ik wel aan werk van Rodin kan geven, zoals de Porte de
l’enfer of aan een werk van Rik Wouters, Gustave van de Woestijne, zonder
uiteraard een Toorop te vergeten.
Toegegeven, het is zeer moeilijk vandaag kunst
te maken die spraakmakend is en toch ook nog eens een keertje zinvol blijkt. De
kwestie is dat we moeten erkennen dat de oudere media, het doek, het beeld en
de gekende materialen zeer uitgebreid op de proef zijn gesteld. Ook de
connoisseur is behoorlijk op de proef gesteld, wel beseffende dat dit lot hem
of haar beschoren was. Van Toulouse-Lautrec kan men vandaag niet meer
schrikken, noch van Déjeuner sur l’herbe van
Eduard Manet dat ik als zeventienjarige zag in wat toen nog het Musée du
Jeu de Paume heette en waar ik zeer door was gefascineerd. Het bleef een
ijkpunt maar geleidelijk ging me dat Franse impressionisme me vervelen. Teveel
was teveel en dan kwamen er andere dingen. Maar er is iets in de beleving die
maakt dat het voor mij iets moet kunnen gaan betekenen. En nu weet ik dat ik
dat verveling van toen mijn ervaring niet heeft aangetast.
De
gustibus et coloribus non est destupatandum? Zoals Rik Torfs wel eens stelt moet men
over smaken en kleuren net wel het gesprek aangaan en van mening durven te
verschillen. Het punt is dat in het
recente verleden mensen niet meer kon worden bijgebracht wat men ervan zou
denken… want er was geen verhaal meer. Maar het blijft uiteindelijk ook maar zo
dat je niet over kunstwerken kunt spreken zonder telkens naar het individuele
te gaan, naar die Kruisafneming of een doek dat ik zag in Petworth House waarin
een scène uit een theaterstuk van Shakespeare werd uitgebeeld. Het blijft me
bij dat ik er verbaasd over was maar ook dat het werk er wel best overtuigend uitzag.
Het kan zijn, maar een topwerk? Hoe zal men dat beschrijven, laat staan
bepalen. Het beste is voor sommigen niet goed genoeg, zegt men, maar vinden het
werk van Delphine B net wel dol fijn. Het kan best dat het goed is, maar hier
lijkt het erop dat de persoon het werk in de weg staat. En dan nog, tja, de
kleuren passen niet in elk interieur, zou een hoofs mens zeggen.
Kunst behoort tot het leven, omdat mensen in
staat zijn dingen te maken, die geen functie of nut hebben en alleen dienen om
ernaar te kijken. De rel dit jaar om een vrouw die een Christuskop ging
bijwerken en er een clown van maakte, ergens in Spanje, was een tophit in de
nieuwsberichten. Maar wat er eindelijk gaande was, bleef mij altijd
onduidelijk, behalve dan de onverholen spot en zelfs venijnige spot met die
dame die misschien beter had moeten overwegen of ze het wel kon doen. Maar verdiende
zij het de risee te zijn van heel Europa, de risee van mensen die het ook had
kunnen overkomen, omdat ze wel eens denken, ik kan het ook. Eerlijk gezegd, ik
vond de situatie gênant, omdat die vrouw een domme fout gemaakt had, maar
vooral omdat die zaak ook nog eens met veel genoegen publiek werd gemaakt. Dan
is de vooruitgang die twitter biedt of facebook, youtube best wel te betreuren.
Maar als ik dan luister naar Brel, la statue, dan ben ik blij dat het er is.
Zoals politici en journalisten, denk ik tot
slot hoeven kunstenaars zich best niet te zeer verheven te voelen boven andere
mensen. Zij kunnen verdienstelijk zijn, maar soms slaat de hybris toe en wordt
hun houding hybride. Waardering in te grote dosis blijkt de menselijke geest
niet aan te kunnen. En waarom wil iedereen dan altijd dezelfde kunstenaars de
hemel in prijzen? Mimetisme en dus de gedachte dat de glorie van het
aangeprezen object op de eigen persoon afstraalt. Maar dan, bedenk ik mij,
vervalt het kunstwerk zelf en gaat het om het stralende ego. Niets menselijks
is ons vreemd, maar het is precies een klimaat van overdreven prijzen en dito
afwijzen dat het gesprek met een kunstenaar wel moet bemoeilijken. Soms lijkt
het of ze meer te vertellen hebben buiten hun atelier, als ze van de bühne afkomen
dan op de plaats waar hun kernactiviteit zich afspeelt. En uit het atelier, van
de bühne afgestapt, vertellen ze niet altijd de dingen die ze echt menen. Zoals
de studenten van het Gentse conservatorium weten ze niet goed of ze wel buiten
het aangeboden parcours mogen stappen en er een eigen mening op na houden,
links is goed, rechts slecht, alsof daarmee iets gezegd is over wat
rechtvaardig is, of wat goed dan wel wenselijk mag heten. Kunstenaars kunnen
daar best boeiende inzichten over hebben, maar als ze elkaar en de grote goeroes
nabauwen, tje, dan is originaliteit ver te zoeken en dat kan ook afstralen op
hun kunst.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten