Is het land vol?
Dezer
Dagen
Een tuin die Vlaanderen heet
Over
ruimtelijke ordening
![]() |
Het Kasteel van Caloen in Loppem, dat nu in de vorm van een stichting beheerd wordt en veel meer vertelt dan (katholieke) praalzucht. Ook het landschap kreeg zo een nieuwe kans, als tuin. |
De
kwestie blijft verwondering wekken, dat we zoveel onvrede uiten over de ruimte
waarin we leven en waar we als het ware de andere verwijten in een te groot,
een te klein, een te nieuw of te oud huis wonen, dan wel dat we per se een
appartement willen of net een oude hoeve recycleren. Kortom, wat anderen doen,
zal wel nooit goed zijn en dus kunnen we venijnig uithalen.
Natuurlijk,
als we dan zien hoe we met de waterhuishouding zozeer in de knoei komen dat we
niet meer weten waar we het moeten laten, als we zien dat wegen dichtslibben of
dat het openbaar vervoer voor de ene een bodemloze put lijkt voor losers,
terwijl de andere er principieel gebruik van maakt. Kortom, niet enkel de
visies zijn verschillend, de posities bepalen hoe we naar een en ander kijken.
maar zou dat dan betekenen dat het in Vlaanderen alleen maar kommer en kwel
moet heten?
De
kwestie is dat we een landschap geërfd hebben, dat ons al of niet dierbaar, wel
vertrouwd is, al weten we dat het niet altijd goed georganiseerd lijkt maar toch
beantwoordde aan vele noden. Het is een van de punten van kritiek die men wel
aanstippen moet als weer iemand gaat klagen over de ruimtelijke (wan-)orde. Het
land leefde en dus ontstond er van alles, zoals tramways, zoals autowegen na WO
II en uiteraard ook een zeer dicht spoorwegennet; mensen gingen ook steeds
verder wonen van de oude dorpscentra, zegt men, maar in Vlaanderen was het dorp
niet altijd zo gecentreerd rond de kerk, omdat boerenbedrijven overal gevestigd
waren en soms kleinere huizen voor kortzitters
gebouwd werden. En tot slot: de demografische ontwikkelingen, de toenemende
mobiliteit zorgden ook voor eigen gewoonten en wensen.
Zoals
men weet, verwijten sommigen de oude elite, aan het eind van de 19de eeuw dat
ze de mensen in de dorpen houden wilden, door goedkope abonnementen aan te
bieden voor de arbeiders in de steden: de vorming van een proletariaat zou
aldus vermeden zijn. Het valt nog maar te bezien of dit een verwijt mag heten,
want het vermeed ook dat mensen in zeer ongezonde sloppen en krochten gingen
wonen en dat ze zelf deels hun eigen voedsel, aardappelen, een paar keuns, konijnen konden kweken en
eventueel nog andere kleine hoevedieren konden houden. Misschien was het zo
slecht nog niet bekeken. Feit is ook dat België, volgens historici die dezer
dagen willen aantonen hoe arm de arbeider anno 1914 wel niet was, een systeem
kende van lage broodprijzen, waardoor de eigen tarweteelt overigens in het
gedrang kwam.
Waren
de arbeiders echt arm, zoals men het dus dezer dagen opnieuw kan lezen, als WO
I in het vizier komt? Ik weet het niet, maar ik weet ook niet welke criteria
men hanteren zal om die armoede te meten. Vaak stelt men het weekloon voor als
een aanwijzing en dan zou zo een weekloon niet volstaan hebben om voldoende brood
te kopen voor alle gezinsleden... maar men weet dat de afname van het aantal
kinderen in steden en op het platteland volgde op een zekere stabilisatie van
de inkomsten. In Frankrijk was het geboortecijfer tijdens de als zodanig
bekende Belle Epoque dramatisch gedaald, wat voor de economische groei en voor
de beschikbare mankracht, zowel voor handenarbeid als voor intellectueel werk
minder rooskleurig was dan men wel eens denkt. Anders dan Duitsland of
Vlaanderen, maar ook Nederland bleef de demografische evolutie beperkt en toch
trokken toen al veel mensen naar de grote steden. Dat had voor gevolg dat in
Frankrijk, anders dan in de Benelux of Duitsland de middelgrote steden minder
ontwikkelden en het land een diepe kloof kende tussen het platteland en de stad.
De groei van de steden, de voorstad die groeide kenden we hier ook, maar de
ontwikkeling verliep minder drastisch dan in Frankrijk of het UK, waardoor het
verschil in aanvoelen, inzichten en betrokkenheid in dichter bevolkte gebieden
als Vlaanderen of Nederland, Duitsland minder achter liepen op wat in de
centrumsteden en vooral Parijs enerzijds en het platteland anderzijds totaal
ander verliepen. Ook de gewoonten van oude aristocratische families en de
betere burgers die des winters in de stad woonden en tijdens de zomer naar hun
buitenplaats gingen, hadden hier minder het gevolg van depayseren dan dat het geval
was wanneer een Gentse familie naar Nevele of Zomergem trok om de zomermaanden
in het buitenhuis te gaan kuren. Uiteraard,
men ging ook op reis en de buitenplaatsen verloren hun belang, maar werden soms
woningen voor wie de stad voorgoed ontvluchten wilde, wegens de drukte en de
vervuiling. De verbindingen met de stad, per auto, trein, tram en bus
verbeterden en uiteindelijk ontstond alvast bij de bevolking de idee dat wij,
de brave burgers ons overal konden vestigen. Maar intelligente mensen begonnen
het oude verhaal van de stad versus het onwetende platteland opnieuw op te
graven. Richard Huppeldepup, sorry,
Florida was zo rond 2006 plots hot - terwijl Florida zijn boek al had
geschreven in 2003 en ook Liberales had er al over gesproken. Nu kan ik mij wel
inbeelden dat Florida goede redenen had om het platteland als achtergebleven
gebied te beschouwen in de VS, maar wellicht was zijn betoog er vooral op
gericht de stedelijke centra in de VS opnieuw te valoriseren, want suburbia was
veel belangrijker geworden, zodat een pleidooi voor de "echte" stad
daar van belang mocht heten. Maar Vlaanderen, had ik toen de indruk, moet men
vergelijken met de regio rond Boston of groter Londen, Chicago ook waar niet
enkel de stad maar een grote agglomeratie van gemeenten en dichte bevolking
zorgen voor een hectisch leven. Alleen, sommige intellectuelen vinden het wel zo leuk om zich over de
boerkens van den buiten te verlustigen, maar in Nederland noch in Vlaanderen is
provincialisme gebonden aan de woonplaats, maar aan de wijze waarop
we met elkaar, maar ook met gedachten, met inzichten omspringen, om nog te
zwijgen over de kunsten en vormen van creativiteit. Maar of elke hype echt een
uiting van creativiteit mag heten? Het valt te bezien.
Maar
lezen we de reeks in De Standaard over het feit dat het land "vol"
is, zien we hoe men afgeeft op de mengelmoes van huizen, stijlen en vormen, om
nog van de kleuren te zwijgen. Ook het feit dat zoveel mensen onder ons een
tuin willen, voor eigen plezier of als etalage - wie zal daarover oordelen? -
moet merken dat anderen er dan weer zo graag op afgeven. Kritiek? Afgunst dan
wel minachting? Het is alles best mogelijk, maar het is wel een uitdrukking van
bepaalde opvattingen over het goede leven. De stedenbouwkundige voorschriften
hebben hun invloed gehad, de smaak van architecten en verder ook nog de banken,
die vooruit keken en niet altijd zomaar een bakstenen grot wilden financieren,
maar tegelijk excentriciteit niet konden hebben.
Stellen
dat de overheid beter zou ingrijpen, zal misschien wel enig soelaas bieden,
maar ten gronde de verhouding van elk van ons tot de openbare ruimte niet erg
verbeteren. Het probleem immers is niet dat we er niet van houden te gaan
wandelen in een bos, in natuurgebied, maar dat we tegelijk geërgerd raken als
iedereen op diezelfde vierkante kilometer komt rondstruinen - en vaak is het
maar enkele hectaren bos of een paar kilometer strand. Laten we wel wezen, we
hebben allemaal wel een geheimtip, maar zijn verwonderd als we die met anderen
delen, maar vooral als blijkt dat de media ons die tips aan de hand doet, kan
het ons wel eens bezuren, of als gemeenten hun (schaarse) open ruimte, stille
gebieden aan de wereld kond doen, vinden we dat niet prettig. Maar goed,
iedereen wil wel eens wandelen en anders dan de boeren van toen, doen we dat op
zondag niet meer op ons eigen lapje grond, maar gaan we ergens naar een bos of
een akkerland en aan het eind volgt een natje en een droogje.
We
moeten dus niet zeuren, we zijn erfgenamen van een evolutie die al langer
begonnen is dan we doorgaans aannemen, maar we kunnen niet doen alsof het alleen maar kommer en kwel is. De idee dat lintbebouwing a priori
slecht zou zijn, vergeet dat woningen sinds al tijden langs wegen werden
gebouwd, maar tegelijk dat er altijd ook een vorm van centrum was, juist, rond
de kerken. En zo krijgt men dan, zoals Cyriel Buysse beschrijft in zijn boeken,
hoe in de buurt van de kerk de betere huizen stonden, waarna vervolgens de
gewone huizen en in een of meer zijstraten stonden dan, aan het einde van de
negentiende eeuw de huizen van de kleine luiden, van Reus en anderen.
Het
is dus niet alles nieuw maar de
intensiteit waarmee we met die problemen te maken hebben, is wel relatief
nieuw. Alleen, als we de artikelen in DS bekijken en zelfs zeer welwillend
ontvangen, dan merken we ook, bijvoorbeeld in de discussie rond de instelling
van de Vlaamse Bouwmeester, dat men toch wel een benadering verkiest wanneer
waarbij de eisen opgelegd worden, omdat men de anderen niet vertrouwen kan, omdat de anderen er een potje van
maken. De bouw van het concertgebouw te Brugge, dat nogal wat discussie losmaakte,
dat ook 12 jaar na in gebruikname nog steeds mensen zijn die het gebouw niet
vinden passen bij de omgeving, moet erkennen, onderkennen, dat hier wel veel
rare kronkels aan de orde zijn. Echter, de bouw van kantoorgebouwen aan de
zijde van Sint-Michiels bij het station heeft ook voor kritiek gezorgd, terwijl
het mee het station zelf een aantal bijkomende functies heeft gegeven.
De
voorstellen om een nieuw voetbalstadion te bouwen verder van de stad, op de
grens van Loppem, vormde ook alweer een bron van veel discussie. Intussen
bouwde men in Gent wel een nieuw stadion, in een zone die geleidelijk door
dienstenbedrijven werd ingevuld. In Loppem zou men dus agrarisch gebied
inpalmen, maar wie de situatie aan de Blauwe Toren bekijkt, merkt dat het ook
daar om agrarisch gebied, ging, maar dat zou in principe gecompenseerd worden
omdat men het park waarin het stadion staat zou men voor nieuwe woningen
voorzien, die ook nodig zijn. Het blijft dus een bijzondere moeilijke vraag,
want dat stadion vervult ook een niet te onderschatten maatschappelijke
functie. Of mogen we verwijzen naar de kwestie van het gemis aan terreinen waar
mensen hun motorsport kunnen beoefenen? In de havens zijn er nog terreinen,
maar ook daar zijn er altijd weer toch omwonenden. Nu is motorcross mijn ding
niet, maar wie ben ik, wie zijn wij om die jongere en oudere mannen hun plezier
te ontzeggen? Geluidsoverlast? Daarom zoeken we dus zones waar weinig mensen
wonen, toch? Of anders menen we dat er helemaal geen ruimte meer is voor de
vreugden van anderen, maar ook niet altijd voor ons.
De
oplossing, zeggen sommigen, moeten we vragen aan planologen, want zij kunnen
het allemaal mooi uitspellen, maar tegelijk blijft het de vraag of we op die
manier niet de indruk krijgen, dat we zelf uitgespeeld zijn. Men kan het
centraal Station van Antwerpen, gebouwd in de late 19de eeuw op verschillende
manieren beleven. W.G. Sebald beschrijft de plaats zoals ik ze tientallen jaren
geleden voor het eerst zag, toen het nog een rommelig oord was, nu denk ik dat
het station, aangepast aan nieuwe vereisten nog steeds genoegen kan bieden. En
de "Zoalogie" ernaast ook haar baten heeft, als ruimte en waarom
zouden we er geen dieren exposeren? Niet politiek correct? Ik weet het niet zo
zeker, want wie kan zomaar de "big five" gezien hebben? Juist, want
als we ze allemaal, ik bedoel, met zijn allen willen gaan zien in de parken en
reservaten in Afrika, dan vernietigen we ook veel natuur, of we dat nu willen
of niet. Waarom dus niet een goed georganiseerde dierentuin behouden in A'pen?
Waar de dieren verzorgd worden met grote aandacht voor hun welzijn? Er valt op
af te dingen, maar tegelijk, educatief of vormend, maar ook wel inspirerend en
dan zijn andere ethische consideraties misschien deels opgelost.
En
toch is dat in het algemeen de kwestie: wie leeft niet in een bepaalde
geografische ruimte? Iedereen dus en die kan op het oog gigantisch lijken of
benepen, ergens houdt het op en dat is wat we met onze regio voor ogen kunnen
houden, dat ruimte overhouden, dat vrije plaatsen in stand houden echt wel
nuttig kan zijn voor het eigen welbevinden en dat van derden. Ruimte scheppen
valt moeilijk, zinvol omgaan met de beschikbare ruimte, het blijft een kwestie
van afspraken. En inderdaad, de overheid kan vele voorschriften uitvaardigen,
overbodige woonruimtes weg belasten, maar aan het einde van de rit, zal men
moeten vaststellen dat bijvoorbeeld oude domeinen wel degelijk hun betekenis
hebben en dat het beheer ervan best in particuliere handen kan blijven. Als die
openheid er komen kan, denk ik, zal dat een gemeenschappelijk voordeel
meebrengen. Eigendom als diefstal? Maar als de overheid die open ruimte zelf maar matig lijkt te beheren, zou
het dan niet beter wezen dat grote eigenaren die hun gronden vrij houden van
bebouwing, waardoor bijvoorbeeld ook overstromingen verhinderd worden, want
tja, zij houden zich nog aan regels wat goed waterbeheer. Is het immers niet
verrassend dat velen vandaag verwachten dat de waterhuishouding van een streek
door de overheid geregeld zou worden, terwijl het eeuwenlang precies dat een
zaak van de eigenaren van de gronden was, via polderbesturen, zodat onderhoud van
dijken, irrigatiekanalen en het werven van inkomsten een zaak van solidaire
inzet was, a rato van het bezit dat men had in de polder? Zelfbestuur in
opperste vorm, gemeenschappelijk beheer. Toch zien we dat men, Groen
bijvoorbeeld jarenland afgegeven heeft op die lokale besturen van wateringen en
polders, waardoor de etatisering ervan geleid heeft tot een onzichtbaar, zeg
maar afwezig beleid.
Wegenaanleg
in de polder? Onderhoud van dijken en gemalen, het wordt ook maar zelden
meegegeven aan een publiek dat er nooit over hoorde. Het zal wel zo zijn dat
experten er efficiëntere methodes op na houden, maar gedurende eeuwen werd de
vooruitgang langzaam geboekt, maar hoezeer de verhalen over een aantal
stormvloeden ook klinken, zoals de Elisabethvloed van 1572, de vraag blijft of
die te maken kunnen hebben met tijdelijke verwaarlozing van de dijken en
kanalen. Feit is dat de polderbesturen heel lang goed wisten wat wel mogelijk
was. Ook het beheer van rivierbeddingen, vooral het verschil tussen de
zomerbedding en de winterbedding laat zien dat men eeuwenlang goed wist wat
mogelijk is zonder onnodige risico's te lopen.
Men
natuurlijk altijd de overheid verantwoordelijk stellen voor het bouwen van
huizen en wijken in overstromingsgebieden, maar evengoed ligt het eraan dat men
kennis is gaan negeren. Zou het weer, het klimaat wijzigen, dan is het dus van
belang dat we beter observeren wat dit op microniveau kan betekenen, maar dat
lijkt vandaag niet aan de orde.
Er
is dus veel aan de hand met de open ruimte en hoe we er gebruik van maken, als
samenleving. Sinds de Franse Revolutie is ook de instelling van gemeenschappelijke
gronden gewijzigd, dat wil zeggen, afgeschaft, waardoor we wel kunnen stellen
dat er geen grond zonder eigenaar meer is, maar ook dat waar de overheid
beheerder is, de link met de gemeenschap helemaal verdwenen is. Wellicht zal
men, met het oog op het bewaren van open ruimte, van plaatsen waar mensen
elkaar niet voor de voeten lopen, moeten kijken naar manieren om iedereen erbij
te betrekken. Er staan op soms onverwachte plaatsen mooie landgoederen, zoals
in de polder van Oudenburg, maar het is de vraag, zo blijkt, of die eigenaren
bereid zijn mee te denken aan een gemeenschappelijk onderhouden van de openbare
ruimte. Natuurlijk, we betalen al een pak belastingen... zodat bijkomende
lasten moeilijk of niet op te brengen zijn, maar ook niet het gehele verhaal
vormen. In die zin kan men een pleidooi voor meer participerende betrokkenheid
bij het beleid, wel degelijk zinvol zijn. In elk geval, als we zien hoe sinds
de tijd van de ruilverkavelingen - inzake landbouwbeleid - en de gewestplannen
moet men wel vaststellen dat er op bepaalde terreinen een grote consensus
bestond om het aan te pakken, zoals men gedaan heeft.
De
vertellers die het hebben over de koterijen en andere bijbouwsels aan de
huizen, wat men bij het binnenrijden van de steden kan zien, vanop de trein, kan zien, vergeten vaak dat die mensen een
groot project niet konden waarmaken en dus van de nood een deugd hadden
gemaakt. Het blijft van belang te begrijpen dat mensen vaak hun wensen wel
kennen maar begrijpen dat de uitwerking tijd vraagt. Of dat dan in lelijkheid
eindigt, valt te bezien. Wel spreekt uit die presentatie van de zaken een
houding die men misschien voor zichzelf passend vindt, maar misschien, ook al
is het plaatsvervangende schaamte, toch vooral een dédain voor anderen. Of die
mensen ongelukkig dan wel gelukkig zijn, blijft buiten beeld. En vooral, het
blijkt op het straatbeeld weinig invloed te hebben. De som der dingen, het
ongenoegen om wat mis zou zijn gegaan, kan men wel eens begrijpen, maar er is
een grens aan het gebrek aan begrip.
Nu,
dat verhaal van die koterijen blijkt overigens een eindigend verhaal, dat nog
nauwelijks ergens op slaat. Het veranderende landschap in onze gemeenten en de
dorpen, met een toenemend aantal appartementsgebouwen, in de vorm van statige
pastorijen en andere woonvormen uit vroeger tijden, zoals de stadshotels. Het
zijn vaak pragmatische oplossingen, bijvoorbeeld als mensen na een leven in een
huis met tuin de tuin eraan geven voor een goed leven in de stad. Er zijn
problemen met stukgelopen huwelijken, met verdunning van gezinnen en andere
evoluties die te maken hebben met het feit dat een leven niet(meer) volgens een
vast stramien verloopt. De weg doorheen het leven kiezen we meer zelf dan
vroeger en soms gaat dat wonderlijk goed, soms net niet.
Met
andere woorden, planologen kunnen best proberen te kijken hoe men bijvoorbeeld
hinderlijke inrichtingen een plaats geeft, tegelijk zal het hen moeilijk vallen
te moeten aanvaarden dat mensen zelf beschikken, al is er nog genoeg dat gewoon
ontstaat in de interactie tussen mensen. Neen, perfect is die Vlaamse tuin
niet, maar het is ook niet zo dat de lelijkheid het gevolg is van dictatoriaal
handelen, van een ijzeren administratie, maar dat mensen er zelf weer
voortdurend hun eigen bijdrage toe leveren. Die vrijheid kunnen we banaal
aanwenden, maar soms pakt het wel mooi uit. En ja, finaal moeten we het weer
met elkaar proberen te vinden, want Vlaanderen is een sterk verstedelijkt
gebied met nog relatief veel groen. Afspraken over samenleving worden vaak in
dwingende bouwvoorschriften verwerkt, waarbij dan blijkbaar toch weer kan
worden afgeweken. Aan het eind van de rit, zal men dus niet ongenoegen van de
planologen moeten meten, maar zich afvragen hoe mensen, met soms
kleinburgerlijke smaak zich in het landschap vormen. De laatste jaren is er
veel herinnering aan oude landschappen verloren gegaan, is het perspectief soms
verbroken en toch, zijn mensen tevreden over de eigen stek waar ze wonen?
Tot
slot: we wonen niet alleen, maar gaan ook werken, gaan op stap en willen van
alles ervaren, van poëzie in Watou tot oude muziek in Alden Biezen of een
theaterstuk ergens in Laarne of Deinze en voortdurend moeten we ons van onze
auto bedienen, want passend openbaar vervoer dat zo fijnmazig werkt, het blijft
moeilijk te verzoenen met financiële randvoorwaarden. Wie zal de paukenslag
dan geven? Laat dat maar aan de paukenist, want anders dreigen we elkaar niet
enkel meer onder leiding van een dirigent te bestoken, maar zal men landschap,
gedrag en wensen van mensen van bovenaf gaan leiden. Neen, wie hecht aan de
autonomie zal ook afzien van dwingende voorschriften, al kan men wel pleiten
voor een grotere samenhang in het beleid, maar ook voor een streven naar meer
duurzaamheid van elk de overheid een, omdat we de ruimte niet kunnen blijven
opgeven. Overtuigen, debatteren en bestraffen waar normen overschreden worden
die men aanvaard heeft, die door een parlement, het parlement zijn gestemd. Die
aanpak klinkt voor journalisten dezer dagen te soft.
Willen
die dan zoals ooit Nicolae Cuacescu aan hun einde komen omdat mensen het niet
pikken dat ze hun dorp moeten verlaten. Dorpen afbreken, men zal het niet zo
gauw doen, maar het gebied van akkers, weiden, bosaanplanten en tuinbedrijven,
men zal het toch niet allemaal kunnen aansnijden, zonder dat we het gevoel
krijgen helemaal opgesloten te zitten. Natuurlijk, het is geen Gaza, maar goed,
die discussie over uit de hand lopende raketaanvallen en vergelding, moeten we
hier niet overdoen. Maar het is dan ook Vlaanderen, waar oorlog steeds meer uit
de herinnering vervaagt, waar velen onder ons zich bij
"krijgsverrichtingen" niet zo heel veel weten voor te stellen. Maar
dat de overheid bij het organiseren van de ruimte niet altijd veel kan bepalen,
moeten we ook wel begrijpen. Maar vooralsnog wandel ik nog altijd graag door de
tuin die Vlaanderen heet.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten