Jeugdige bevlogenheid als thema voor historici
Reflectie
Hoe het onvoorstelbare & blindheid voor het onvoorspelbare
saai uitpakken
In
het Archief en Documentatiecentrum van het Vlaams-Nationalisme (ADVN) heb ik rond
1992 enige tijd onderzoek mogen doen naar het korte leven van Herman van den
Reeck, die op 11 juli 1920 in Antwerpen tijdens een verboden optocht werd
neergeschoten. Maurice Coppieters heeft in "Het jaar van de Klaproos"
de these van een politieke moord niet hard kunnen maken, omdat, naar mijn
oordeel Herman van den Reeck voor de politie van Antwerpen geen persoon was die
men moest volgen, maar wel, door zijn aanwezigheid gevaarlijk geacht werd. Net
als Paul van Ostaijen en Jan Albert Goris, Marnix Gijsen dus, was hij als
jongeman in het activisme beland. Zijn dood door achteloosheid werd voor de Vlaamse
Beweging wel een tijdlang een icoon voor de houding van de Belgische
vijandigheid. Toch is hij vandaag niet meer bekend, heeft niemand het nog over
hem.
Over
activisme gaat het tijdens deze herdenkingen rond WO I niet. Of het
heiligschennis zou zijn? Geschiedschrijving verdraagt deze selectiviteit niet
en het was de periode, Wereldoorlog I, waarin het Vlaamsnationalisme politiek
werd. Hoe dat gebeurde, heeft wel enig belang omdat het mee de verhoudingen in
dit land grondig zou wijzigen, wat men ook mag beweren over de onbeduidendheid
van de politieke bewustwording in Vlaanderen, want hoe men het ook draait of
keert, men zal vaststellen dat na 1918 de Vlaamse politiek binnen het Belgische
geheel niet meer alleen door welwillende heren als de drie Kraaiende hanen
gevoerd zou worden. Frans van Cauwelaert, Camille Huysmans en Louis Franck
hebben voor de oorlog met veel geduld en steun van intellectuelen de
Vernederlandsing van de Gentse Hogeschool bepleit, maar pas in 1930 zou dit
gerealiseerd worden. In Praag kon in 1882 in Praag wel een (her-)stichting van
een Tsjechische universiteit plaats grijpen, om Tsjechische studenten en
Duitstalige wat uit elkaar te halen. De hele geschiedenis van Latijn, Duits en
Tsjechisch aan de Praagse universiteiten zou onze aandacht niet gekregen hebben
als we niet al langer geleden zowel met Bedrich Smetana én vooral met Jan Hus
hadden kennisgemaakt.
In
België waren er vooraanstaande mensen die vonden dat de ene taal wel en de
andere niet voor het hogere, de wetenschappen, de literatuur en zo verder
geschikt zouden zijn en sommige zangers dezer dagen vinden dat blijkbaar ook,
want zonder ervoor over de flair, de scherpzinnigheid en het talent te
beschikken, proberen zij amechtig in het Frans te zingen. (Sorry, brave
Daantjes en co, maar ik hou te zeer van de esprit van Brel, Moustaki en
Françoise Mallet-Joris, van Boris Vian om nu maar ineens dat gekweel te kunnen
waarderen. en er zijn best wel uitmuntende Nederlandstalige barden die zelfs in
Frankrijk bij connoisseurs enige waardering genieten). Neen, de afkeer voor het
Nederlands was viceraal om politieke en culturele redenen en dat kan men in de
geschiedenis van dit land niet negeren.
Nu
goed, Herman van den Reeck vond ik niet zozeer belangwekkend omwille van zijn
trieste lot, maar omdat hij op een voor mij verrassende manier voor de
moderniteit stond, zoals ook Van Ostaijen bijzonder weinig met traditionalisme
te maken had. Maar men vond die conclusies om allerlei redenen niet afdoende.
Intussen is er gedurende twintig jaar niets gedaan met onderzoek naar wat men
zou kunnen noemen de niet traditionalistische aspecten van de Vlaamse beweging.
Progressief wil ik het niet noemen. Wel kan men het streven naar moderniteit in hun benaderingen van hun werkelijkheid, de
samenleving waarin zij leefden niet ontkennen, tenminste, als men maar een poging
doet dat te onderkennen. Het modernisme voor 1914 is in Vlaanderen en in
onderzoek naar filosofische en artistieke ontwikkelingen in de Vlaamse
samenleving nagenoeg afwezig, terwijl men toch met "Van Nu &
Stras" toch wel een literaire beweging had die niet bleef steken in de ...
boerenroman. Want laten we de Vlasschaard van Streuvels wel zien als een roman
in een boerenmilieu, de kwesties die tot het tragische einde leiden, hebben wel
te maken met de nieuwe tijd. En van Elsschot, de eerste stedelijke auteur, van
Herman Teirlink die beide los stonden, als ik het enigszins begrepen heb, van
de beweging "Van Nu & Straks" hebben andere eigentijdse kwesties
behandeld. Maar goed, als Pallieter verschijnt in 1916 gaat het om de vraag of
men in de moderne tijd kan leven en er alle gevolgen van kan accepteren.
Pallieter droomt van een leven buiten de tijd, maar ook dat is een modern
antwoord.
De
aanzet van deze reflectie ligt voor een keer niet in de oorlogsherdenkingsindustriële stroom van stukjes. Wat me ertoe
aanzette is de verrassing die velen aan de dag leggen als het om de in
oprichting zijnde Islamitische Staat gaat en de snelle bewegingsoorlog die ze
weten te voeren. Ben ik dan voorzienend geweest? Neen, maar wel vond ik al van
bij het begin van de Arabische Lente dat men de krachtsverhoudingen noch de
interacties tussen verschillende actoren in respectievelijk Syrië, Egypte,
Tunesië van voldoende belang achtte. Een revolutie verloopt doorgaans niet
volgens een vast stramien. Het klopt dat in eerste beweging de Arabische lente
in het herstel van nieuwe autocratische systemen lijkt uit te monden, of erger,
in een bloedige veroveringsoorlog, zoals ooit en eens in hetzelfde gebied, waar
de Islam in minder dan een eeuw van het Arabisch schiereiland de hele Zuidkust
van de Middellandse Zee veroverde en ook Klein-Azië en het Perzische Rijk, dat
even voordien nog in conflict was met het Byzantijnse rijk.
Onze
visie, die zoekt naar patronen, herkenningspunten, slagwoorden die we kunnen
plaatsen, laat blijkbaar niet goed toe dat de dingen zich voltrekken zonder we
er iets aan willen of kunnen doen. Maar onze blik wordt geconfronteerd met
onbegrijpelijke wendingen, waar we het hoe en wat, laat staan het waarom niet
onmiddellijk van zien. En ja, ook onze ideaalbeelden bepalen vaak onze analyse,
zodat, niet zodra we er de contouren ook maar enigszins van herkennen, is onze
analyse klaar.
Bekijken
we dan de wijze waarop men ons de herdenkingsindustriële productie van beelden
en reminiscenties aan WO I serveert, dan moet men erkennen dat we er dan al
helemaal niet slagen te begrijpen dat voor alle actoren die toen betrokken
waren, burgers, bestuurders en militairen, dus ook zij die schreven over den
oorlog en al die andere dingen, de toekomst nogal onvoorspelbaar was, maar dat
ook zij hun analyses maakten. De Vlaamse Beweging in bezet gebied was zeer
verdeeld en lang niet iedereen die de Hogeschoolcommissie en andere
initiatieven rond de Vernederlandsing van de Vlaamse samenleving steunden in
1914, zouden zich bereid tonen mee te gaan in het aanbod van de bezetter, de
Flamenpolitik. Lodewijk de Raet stierf in november 1914, maar zijn naam mag dan
voortleven in een instituut rond burgerschap, zijn visie op economie en
samenleving, op de wisselwerking tussen de verschillende facetten blijft
vandaag in het debat over waar we met Vlaanderen binnen Europa heen willen,
vaak onbesproken, omdat men te zeer vreest in een politiek vaarwater terecht te
komen. Met alle respect voor bijvoorbeeld de Gravensteengroep, maar een stevig
debat over de contouren van een economisch beleid, een aangepast
onderwijsbeleid ook, kan men niet (blijven) uit de weg gaan. De instellingen
hebben hun belang, maar zijn geen doel op zich. Overigens, de moderniteit van
Lodewijk de Raet, staat als een paal boven water, want de man was medewerker van
het Institut de sociologie en van de Nederlands-Belgische commissie van
toenadering, onder leiding van Theo Heemskerk en Auguste Beernaert en hield
zich bezig met landbouwvraagstukken - zegt Wikipedia - kan men niet licht
ontkennen.
We
moeten het dan wel hebben over de moeizame verhoudingen aan het Front en in het
bezette land, want was Marcel Minnaert, de jonge bioloog een van de eerste die
op de uitdagende brief van Jules de Destrée had gereageerd, dan zou blijken dat
hij na zijn vlucht voor de repressie omwille van zijn Activisme, na de oorlog
in Nederland als astrofysicus een eigen weg verkoos te volgen en toen het VNV
en de Nederlandse vrienden van de Vlaamse Beweging in de NSB leken te verzanden
in autoritaire maatschappijvisies en antisemitisme, dan haakte hij af: de
strijd voeren voor Vlaanderen wilde hij wel, maar hij kon niet met alle vrienden overweg.
Precies
het onderzoek naar Herman van den Reeck, bracht me als historicus op
verschillende sporen, die in de publicaties niet altijd van belang lijken.
Alleen Gisèle Nath lijkt met haar onderzoek naar de uitwerking van de
voedselhulp aan noodlijdende burgers in het bezette land, ook de discussie over
de bedeling van die hulp mee te hebben genomen, meer nog, het bleek in de
groepen die de hulp moesten toebedelen dat er tussen paternalisme en een
modernere opvatting scherpe tegenstellingen ontstonden die in het strijdperk
leidde tot verlies voor de paternalisten.
Aan
de vooravond van de Oorlog bestonden en ontstonden in verschillende landen
verenigingen of bewegingen die zich als "Jong-" presenteerden, zo ook
Jong-Vlaanderen, dat tijdens de oorlog onversaagd de weg van het activisme
koos. Daniël van Ackere schreef er een uitgebreid boek over, over dat
activisme, maar de redenen waarom rond 1900 jongeren zich begonnen te roeren,
tegen de paternalistische samenleving en dit naarmate het modernisme steeds
uitgebreider ingevuld werd, door technologische vernieuwingen, door
wetenschappelijke vooruitgang zonder voorgaande en door artistieke prestaties
die niet altijd evenveel controverse opriepen, blijft vaak onbesproken. Prof.
em. dr. Eric Defoort heeft hierover tijden een colloquium over Herman van den
Reeck een aantal interessante inzichten gebracht, want dat juvenile karakter
van vele bewegingen; anders dan de jongerenafdelingen van onze partijen sinds
de jaren 1970, wilden deze jongeren iets nieuws op gang brengen en breken met
het oude: absoluut modern zijn dus.
Het
kan mij niet bekoren, moet ik zeggen, dat stilzwijgen over die bewegingen her
en der in Europa, waar bijvoorbeeld het nationalisme, internationalistische
bewegingen en zoveel meer andere "-ismen" door het zwerk hun
boodschappen brachten en dan weer elders, via tijdschriften van een dag of
enkele jaren opgepikt werden. Men zal de volgende jaren aandacht opgebracht
zien voor regionale blaadjes die aan het front ontstonden, door soldaten,
aalmoezeniers en hospieken geschreven. Het kan zijn, denk ik, vrees ik, dat men
die aspecten van de geschiedenis hoogstens aandoenlijk noemen zal, maar in de
ontwikkelingsgang van die jongeren zal het niet zomaar eenduidig inwerken.
Onderzoek naar de ontwikkeling van opinies en de vraag om inzicht lijkt men van
weinig belang te achten. In feite, moet ik vaststellen, benadert men WO I, de
Grote Oorlog bijzonder gezagsgetrouw en systeembevestigend.
Nadat in 1996 Marc Reynebeau zijn "het klauwen van de leeuw"
publiceerde, volgde applaus op vele banken en wie er geen pap van lustte,
diskwalificeerde zich als oubollig, traditionalistisch en uiteraard
kleinburgerlijk. Dat uiteraard is een conclusie die hij distilleerde uit een
van de slotbeelden van boek, waar hij nog maar eens het verhaal opdist van de
piano's die bij flamingantencollaborateurs door het raam werden gekieperd. Maar niet alle trotse bezitters van een
buffetpiano waren collaborateurs.
Nu,
het ernstigste bezwaar dat tegen Reynebeau maar ook anderen die het
Vlaamsnationalisme wensten te onderzoeken aangedragen kan worden, moet wel de
idee gelden dat alles wat niet in de feiten objectief zou bestaan, geen
betekenis heeft: geloof, ritueel, verhalen en traditie, het zijn alles maar daimonen,
efemere niet bestaande zaken. Wie de geschiedenis bestudeert komt wel vaker
ideeën tegen die mensen beroeren, enthousiasmeren en begeesteren, hen tot
nobele dan wel tot snode daden aanzetten, gewoon omdat mensen zonder een
ideaal, zonder een visie die het dagelijkse overstijgt vaak niet veel bereiken.
En de ideologie die Reynebeau hanteert voor zijn geschiedvisie, is dat niet het
Marxisme, maar dan ontdaan van zowat alles wat bijvoorbeeld de school van de
Annales zo waardevol maakte.
Kan
men een samenleving alleen beschrijven aan de hand van de dingen die werkelijk
zijn, laat staan begrijpen? Het zal wel moeilijk vallen, omdat mensen met de
onhebbelijkheid behept zijn dat de samenleving en de realia niet afdoende zijn.
De strijd voor het ideaal van de klassenloze samenleving is even absurd als de
strijd van een natie die zichzelf niet erkend weet in de bestaande
staatsstructuur, of dat nu de Tsjechen zijn het Habsburgse rijk dan wel de
Polen in het rijk van de Tsaren of zelfs de Duitstaligen in Oostenrijk van
Frans-Josef II en de toenmalige burgemeester van Wenen, Karl Lüger, die zich al
evenzeer geminoriseerd voelden. Dat men 100 jaar later naar
Oostenrijk-Hongarije kijkt alsof het land in verval was, tot geen krachtdadige
initiatieven in staat was, berust ook al niet op waarneembare en zakelijke
dingen, maar op, hoe kan het ook anders -?-, inzichten en vooronderstellingen,
verbeelding, vanwege de Serven, de Fransen en de Russen dus. Mensen die telkens
menen dat de alleen de dingen de geschiedenis bepalen en ontkennen dat ideeën
ertoe doen, raken verstrikt in de eigen observatie van de verleden
werkelijkheid. Het heden laat toe dat verleden te onderzoeken, maar in dat
verleden de aantrekkingskracht van inzichten en ideeën ontkennen, of die nu van
Ferdinand Domela Nieuwenhuis komen dan wel Dirk Domela Nieuwenhuis Nyegaard, de
Nederlandse medestander van de Gentse activisten. Het belang van ideeën in het
maatschappelijke leven, zelfs van normen en waarden, mag men niet ontkennen en
meer nog, vooruitgang, moderniteit zijn te enen male ondenkbaar zonder ideeën.
Wat
nu mijn verbazing altijd weer wekt is dat bij de overzichten en andere
uitspraken, schrijfsels over WO I, de noodwendigheid van het gebeuren primeert
en het gebrek aan aandacht voor de inzichten van zowel de generaals, de
politici, de burgers en al die jongelui aan het front, maar zij die te jong
waren in 1914 en te eenzelvig zoals "zot Polleke" - Paul van Ostaijen
dus -, die alle hun inzichten, observaties en verwachtingen hadden, soms tegen
alle redelijkheid in. Ze deden er wel toe, het klassenbewustzijn van de hogere
officieren, het gebrek aan inzicht in de eindigheid van hun grondstoffen -
soldatenlevens - en de beperktheid van hun begrip voor de situatie. Maar dat
alles past niet in de lezing van de oorlog, net zo min dus als die onverlaten
van activisten en muiters aan het front. Hun belang op het ogenblik zelf? Zoals
van de Zwarte Hand in Servië? of was het een geleidelijk verstrakken van
voorheen door velen gedeelde inzichten?
Nu
we het vandaag meemaken hoe in Donetsk door enkele heethoofden zakelijke
belangen verkocht worden als een (nieuwe) strijd tegen het fascisme in Kiew, terwijl
de burgers in Oekraïne net streden voor democratie, de "rule of law"
en andere kenmerken van onze samenleving die ons dierbaar zijn, vrijheid niet
op de laatste plaats, lijken dat soort bedenkingen mij van groot belang. Maar
in de lezing van de geschiedschrijving en in de observaties over Kiev, de
Palestijnen en ook wel de mensen die de oprichting van het Kalifaat te vuur en
te zwaard bevechten - ervoor strijden dus - zien we dat dit soort benaderingen
van geen tel meer zijn.
Of
de strijders voor het kalifaat conservatief zijn, teruggrijpen op de traditie?
Zoals Martha Nussbaum betoogt in haar essays "Politieke emoties" en
zoals Marc de Kesel betoogt in "Goden Breken" gaat het om vormen van
moderniteit die of de traditie zeer selectief hanteren of hopen terug te keren
naar de oorspronkelijke en zuiverste vormen van het gedeelde gedachtegoed. In
de presentatie, de argumentatie en de verbeelding ervan zal men wel op stukken
van het verleden beroep doen, maar alleen die welke het eigen toekomstbeeld
schragen. Keurt men zoiets als Isis af of goed, zonder een begrip in de
dynamiek van bewegingen in die regio, soms met steun van traditionele Arabische
instituties zoals Saoedi-Arabië of zelfs van de baarlijke vijand, de VSA op
gang gebracht, altijd weer zien we dat op enig moment niet meer de
werkelijkheid, objectief en meetbaar, maar ideeën hierover en verwachtingen het
overnemen. Dan past het niet meer a priori van conservatieve gedachten of
tradionalisme te gewagen, want wat mensen drijft is een amalgaam.
De
oorlogsherdenkingsindustriële voortbrengselen in woord en beeld laten ons op
onze honger, want elke verrassing is uit den boze. Figuren als Ernst Jünger of
Camille Huysmans, zelfs Frans van Cauwelaert blijven buiten beeld en de
artikelen van Karel van de Woestijne, gepubliceerd in NRC worden niet in
rekening gebracht. De aanhanger van een Nederlandstalig Vlaanderen zal de
activisten niet volgen, maar zal vooral na de oorlog de verstarring in de
benaderingen afwijzen. Hij zal de kunst van heden, telkens nieuwe kunst dus
beschrijven, maar van Herman van de Reeck zal de dichter niet zo veel
begrijpen, al schrijft hij er wel over. en hij schrijft over de blijvende lastering der Vlamingen, over de reinste van alle idealisten, Lodewijk
Dosfel, die in dezelfde week van 11 juli 1920 veroordeeld werd tot een
zware gevangenisstraf. Dosfel was ook een van die idealisten die de Gentse
universiteit, door de bezetter Vernederlandst, schraagden en zijn straf niet
ontliep.
Nu
weet ik wel, dat een staat een verplichting heeft de openbare orde te
verdedigen en te beschermen, maar dat die jongeman in 1920 werd neergeschoten
en zwaargewond aan zijn lot overgelaten, heeft de gemoederen in Vlaanderen meer
verhit dan lieden als Sophie de Schaepdrijver en Marc Reynebeau willen
erkennen. Dat onze zelfverbeelding bol staat van verhalen, van ervaringen en
van wensen, verwachtingen ontgaat hen, zeker als dit leidt tot besluiten zoals
die van Jan de Vos, toenmalig burgemeester van Antwerpen, die de viering van 11
juli eenvoudig verbood. Lode Wils mag dan menen dat die Vlaamse Beweging
evident conservatief was en katholiek wilde zijn, Herman van den Reeck, uit een
- vooruit dan maar - kleinburgerlijk gezin, wiens vader ambtenaar was en moeder
een winkel hield en die zelf merkwaardig genoeg aan de ULB geneeskunde zou gaan
studeren, die de kerk niet echt toegewijd leek en vooral, die zich eerder aan
de zijde van Clarté, van de linkse bewegingen bevond dan in kleinburgerlijk
ressentiment te blijven hangen, die jonge man die stierf zal de volgende zes
jaar niet herdacht worden, helaas ook niet in de Vlaamse Beweging, omdat hij niet
past in de Oorlogsherdenkingsindustriële nijverheid noch in het beeld dat ook
de Vlaamse Beweging soms van zichzelf koestert. Alle moderniteit werd eruit
geperst, alle reminiscenties aan jeugdig, zeg maar juveniele begeestering werd
en wordt hem en velen onder zijn gelijken ontzegt. Wat overblijft is een kloon
van een Antwerps burgerjongentje.
Saai
is dan ook de hele herdenking tot nog toe en wie er meent inzicht in het
verleden uit te mogen putten, zal aan het einde van de rit vaststellen dat men
figuren als van Cauwelaert, Frans dus, Camille Huysmans of Marcel Minnaert,
Jozef Simons en al die anderen, die soms verkeerd liepen, later in hun leven of
net onverwachte loopbaanwendingen niet schroomden, niet heeft leren kennen,
maakt de oorlogsherdenkingsindustrie volkomen saai, verre van onderhoudend ook
en al helemaal niet tot een bron van reflectie, over het Europa van heden, over
de positie van burgers in Tsjechië, Hongarije en waar dan ook. Zelfs zou enig
inzicht in de emoties van die jongeren van toen, aan het front of in het
bezette land nuttig kunnen zijn voor het begrijpen van de strijdbaarheid van
jongeren vandaag, soms zelfs voor het communisme, zoals ik onlangs nog vernam.
Herman
van den Reeck stond niet bedelend aan de poort, verdiende niet in zijn bitter
brood onder het juk van slavernij en bidden leek hem zo te zien vreemd. Maar
met de jongeren in Syrië en Irak deelt hij een bevlogenheid die wij niet meer
kennen willen en "placet experiri" is ons vreemd. Dat we de ene
beweging van jongeren wel pruimen en de andere verwerpen, doet er niets van af.
Overigens, vandaag zal men pleiten voor een objectieve benadering van de
geschiedenis en dan komt een marginale gebeurtenis als de dood van Herman van
den Reeck niet aan de orde. Want wij nemen alleen aan wat zakelijk en objectief
bestudeerd werd en ons in de vorm van officiële geschiedenis aangeboden wordt.
Nu goed, dan zijn we ineens verlost van het lezen van Caesar, Seneca, Erasmus,
Hobbes en Rousseau... want dat gaat alleen over ideeën en voorstellingen van de
werkelijkheid. Ook de Ethica van Spinoza kunnen we voortaan met rustig gemoed
terzijde laten: de geschiedenis, Haers, is eenvoudig en men moet het niet
moeilijker maken dan het is: feiten, niets dan de feiten. Ook al geloven we dan
wel dat alleen die feiten van tel zijn, zoals Reynebeau ons doet geloven, die
met zorg geselecteerd zijn, waardoor een saaie geschiedschrijving ontstaat, die
Henri Pirenne met recht zou afgewezen hebben. Maar goed, men kan Reynebeau er
niet van verdenken Henri Pirenne of Herman van den Reeck ooit ernstig te hebben
genomen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten