Het eeuwige verhaal van meester en leerling
Kleinbeeld
Over
een lezing-wandeling
door het museum
Waarom het
onderwijsdebat geen gensters sloeg
Het opvallend doek waarin Marten Melsen zich als een nieuwe vader prestenteert |
Gisteren bezocht ik nog eens het Charlier
museum in Sint-Joost-ten-Node, waar tot in augustus een tentoonstelling loopt met
werk van Marten Melsen. Diens kleinzoon, Jan Melsen, hield gisteren een conference
over zijn grootvader en diens werk. Goed is het ineens ook te melden dat ik
nadien naar het Vlaams Parlement ging, waar een eigenaardige discussie gevoerd
werd over een belangrijke materie: de hervorming van het secundair onderwijs.
In feite, zo stelde ik na afloop vast toen ik naar Brugge spoorde, dat het in
beide gevallen uitstaans had met de kwestie van hoe we met nieuwe tijden
omgaan.
We menen vandaag te weten hoe de moderniteit
zich uitrollen zal, zoals uit een groot aantal debatten steeds weer blijkt is
de kloof aanzienlijk tussen wie vooruit zegt te willen en anderen die even
willen afwachten of niet per se veranderingen willen. Het kan interessant zijn
terug te kijken naar periodes van haast even turbulente veranderingen als die
welke we nu beleven. Er is, denk ik, maar een periode die onze
veranderingsdrift benadert en dat was de tijd van de eerste en vooral tweede
industriële revolutie, zeg maar de periode van 1835 tot 1914. Vooral de periode
na 1870 had op zowat alle domeinen waarop het
menselijke leven zich afspeelt, komt mij gelegen voor en dan is een
figuur als Marten Melsen misschien wel zeer geschikt.
Jan Melsen wist te vertellen dat zijn
grootvader en diens familie in Brussel in goeden doen waren en dat hij, zoals
ik eerder schreef, na enig aandringen toch naar de academie kon en bij
Portaels, Stallaert les volgde, waar hij het tekenen op klassieke wijze onder
de knie kreeg. Moderniteit, zoals Eric Min schrijft in een artikel dat vandaag
verscheen in De Morgen, hangt af van de vorm, maar ik denk dat Marten Melsen
misschien wel bij uitstek laat zien dat het verhaal zelf ook moderniteit kan weergeven.
Bovendien kan men er ook niet omheen dat wie de moderniteit zoekt te
ontvluchten, alvast een vorm ervan, de stad, kritiek uitbrengt over het
jachtige leven in de stad uiteindelijk ook aan die moderniteit vorm geeft.
Het komt Jan Melsen voor dat zijn grootvader,
wiens familie in de schapensector zat en er wel bij voer, gemakkelijk meedreven
op die golven, maar hij werd er ook niet slechter van. Toch zocht hij op enig
moment een eigen omgeving om te werken. We hoorden het verhaal over een van de
leraren die van de landerijen in Woluwe zijn particuliere decor had gemaakt,
waar de studenten niet mochten komen schilderen. Maar er was meer, Marten
Melsen meende na zijn opleiding dat hij tijd nodig had om de ballast van zijn
vorming achter zich te laten. Kan men moderner zijn, vraagt een mens zich af,
want het kritisch bejegenen van de opleiding die men genoten heeft, vormt toch
de kern van de opleiding of nog: men moet zich naderhand vrij kunnen maken van
zaken die te zwaar drukken op de eigen creativiteit. Meesters en leerlingen,
het levert in de kunst soms zware confrontaties op, vooral als de meester
ervaart dat de leerling hem evenaart. Voor de dames die dit lezen, mijn
excuses, maar als het om leerling en meester gaat, lijkt het gendervraagstuk
echt wel aan de orde.
Toch is het niet ten onrechte dat Jan Melsen
verwijst naar de Haagse school of Tervuren,
Sint-Martens-Latem, waar schilders het land opzoeken om net dat weer te
geven wat in hun ogen dreigt te verdwijnen. Moeilijk blijft het wel na te gaan
of het een romantische beweegreden betreft, dan wel of het net vanuit het besef
dat de dingen veranderen de wereld een eigen verbeelding nodig heeft. Het
blijft namelijk zo dat ook Simon Shama in zijn boek over Landschap en
Herinnering eraan herinnert dat het landschap dat we graag willen zien, al
langer aan het verdwijnen was, zoals ook oude vormen van omgaan met het
landschap verdwenen. Dat alles werd op een bijzondere manier door schilders in
beeld gebracht.
Men kan dus, zoals ook Jan Melsen wist te
vertellen aannemen dat een schilder die koos voor Stabroek koos als decor de
idee was toegedaan dat hij daar iets van die verdwijnende wereld kon
vastleggen. Tegelijk valt het mij op dat hij de modernisering van het leven
niet afwees. Het is duidelijk dat we niet zomaar de verwerking van de dingen
toen, maar dus ook niet toe kunnen bepalen: de gedachten (van de schilder) zijn
vrij. En dat is wat me opvalt bij besprekingen van tentoonstellingen, dat men
de inventies van de schilder niet altijd weet te waarderen omdat men er
eigenlijk geen oog voor heeft.
Het doek met de varkens, waar Mie Pot, de oude
boerin en de echtgenote van Marten Melsen met haar oudste zoon op staat, en
waar achteraan het licht baad op het woonhuis van de Melsens is wellicht een
eenvoudige schets van een familiescène, maar net zo goed kan het gaan om het
eenvoudige familiegeluk. Het doek dateert uit een latere periode van Marten
Melsen, want hij trouwde pas op hogere leeftijd. En toen was in de literatuur,
zoals bij Walschap en bij Timmermans het levensgeluk een thema geworden. Het
schilderij van de man met kind, een novum want zelden of nooit hield een
schilder een vader met kind voor als beeld, altijd waren het moeders met kind,
baby. Het zelfportret van de vader, Marten Melsen met zijn spruit, het lijkt
niet enkel een andere benadering van het vaderschap, uit de literatuur weten we
dat vaders en zonen niet altijd zomaar met elkaar omkonden. In die zin is
Melsen dus wel uitermate modern, als icoon van de nieuwe vader.
Het verhaal van arm Vlaanderen komt in het werk
van Marten Melsen niet op de voorgrond. Men zou dat een soort blindheid kunnen
noemen, maar misschien was het wel zo dat de mensen in de Stabroekse polder
minder arm waren dan de mensen die Jacob Smits zag in Mol. De polderboeren, zo
kregen we te horen hadden veel vee en ook wel veel personeel als de oogsten
naderbij kwamen, maar ook om het kruid te wieden in de bietenvelden. Het is dus
niet helemaal zonder betekenis als Marten Melsen ons kinderen laat zien die
niet door het leven getekend zijn. Het is meteen ook de reden waarom men het Charlier
Museum en mevrouw Jacobs kan volgen als ze het hebben over vitalisme. De term
kan men ook in de literatuur vinden of in de muziek. Het gaat niet om de dingen
mooier voor te stellen dan ze zijn, maar ook gaat het erom te laten zien dat
mensen de vreugden des levens best weten te genieten. Maar het leven laat ook
sporen na en zo ziet men in de figuren van Marten Melsen vaak mensen met
geschonden gezichten.
De gesprekken verliepen in het Frans en het was
boeiend te horen hoe de gasten met interesse luisterend meegingen door de
conference en van tijd tot tijd kwamen er argumenten. Het is wel opvallend dat
het huis van Marten Melsen in Stabroek nog altijd volkomen in orde is, zodat
men een schildersatelier als museum zou kunnen inrichten. Het feit dat de
briefwisseling van de schilder met August de Boeck en anderen ook ter
ontsluiting wacht op mensen die er kennis van willen nemen, moet hier vermeld.
Maar toch, iets wat gisteren niet zo aan de orde kwam, de idee van Melsen die
in een Tolstojaanse sfeer verkeerde, mag ook niet aan de aandacht voorbij. Het
kan niet anders of de gedachten over een
natuurlijker leven, waar we Tolstoj mee vereenzelvigen kan ook in een snel
industrialiserende regio, zoals het Antwerpse betekenis hebben gekregen. De
discussie over moderniteit betreft niet enkel die lui, zoals Phillipo Thomasso
Marinetti die moderniteit nog verder willen doortrekken, maar het is ook
mogelijk, denkbaar en bij tijd en wijlen nood aan kritiek op het moderne
verhaal, het verhaal van maakbaarheid. Ik denk niet dat men a priori kan
stellen dat nieuwe inzichten vanzelfsprekend onbelangrijk zouden zijn, maar het
omgekeerde kan men ook niet hard maken, dat nieuwe inzichten sowieso gevolgd
moeten worden. Er is het idee van Karl Popper, dat een theorie toch maar
gefalsifieerd moet worden en pas als dat niet lukt kan men een theorie
afwijzen. Maar hoezeer men ook kan geloven dat op verschillende domeinen, zoals
in verband met ggo – om onze tijd te bekijken – of over het gebruiken van
nieuwe chemische meststoffen – verwijzend naar de tijd van Marten Melzen – zien
we dat het gebruik van die chemische meststoffen of ggo de vraag gesteld kan
worden of het alleen maar baten brengt, dan is duidelijk dat de moderniteit ambigue
resultaten kan brengen en dat is wat Marten Melsen ook lijkt aan te dragen.
* *
*
Ik denk dat het van belang is de vele aspecten
van modernisme en van de moderniteit in ogenschouw te nemen en het bekijken van
kunst kan de vele facetten ervan indringend belichten. Gezien er in Vlaanderen
een schoolstrijd plaats vindt waarbij de vraag aan de orde is wat de problemen zijn van
ons onderwijs. Men kan het afschuwelijk vinden dat 11 of 14 % van de jongeren
geen diploma halen, maar men kan het evengoed erg vinden dat jongeren hun best
doen en uiteindelijk de indruk krijgen dat hun inspanningen er maar in beperkte
mate toe doen.
De hele discussie over de hervorming van het
secundair onderwijs loopt al jaren en werd altijd gezien als een poging om de
toekomst beter voor te bereiden of juist ervan uit te gaan dat het onderwijs
ondanks zich wijzigende omstandigheden niet veranderd hoefde te worden wat de
structuur betreft, wel wat de inhoud van de vakken betreft.
Het verhaal is dat het onderwijs niet zomaar
gelijkgeschakeld kan worden. Men kan dat op grond van overwegingen over
gelijkheid fout vinden, maar net het werk van Marten Melsen laat zien, zoals
het werk van August de Boeck overigens dat men niet zomaar uitmunten kan in een
discipline. Dat blijkt het probleem te zijn in het onderwijsdebat, want aan de
ene kant moet men talenten de kans geven te excelleren en aan de andere kant
moet men de middelmaat kansen geven boven zichzelf uit te stijgen. En dan zijn
er anderen die niet mee kunnen. Men kan beweren tot men een ons weegt dat ook
zij recht hebben op geluk, maar de vraag is of men die kan aanreiken van zodra
men gelijke kansen krijgt.
Het andere probleem is namelijk dat men mensen
niet uitleggen wil dat ze capaciteiten hebben, maar dat die niet uitmunten in
het academische of sportieve, maar in het gewone domein van een ambacht. Men
kan niet zonder meer beweren dat zij ook mogen uitblinken, al kan dat altijd
nog, zoveel is zeker. Het punt is dat de Amerikaanse
Onafhankelijkheidsverklaring de onvergetelijke woorden bevat dat eenieder recht
heeft het geluk na te streven. Of dat geluk dan ook bereikt wordt, blijft nog
een andere kwestie. In het onderwijsdebat gaat men ervan uit dat onderwijs en
gelijke onderwijskansen een noodzakelijke voorwaarde zijn voor persoonlijk
geluk. Goed onderwijs kan inderdaad veel brengen, maar niet iedereen is gediend
met hetzelfde onderwijs. Het blijft verbazen dat de voorstanders van de
onderwijshervormingen niet inzien dat we met het onderwijs omzichtig moeten
omspringen en dat het gebeuren in de klas van groot belang is.
Men kan er niet omheen dat de digitale revolutie
van de afgelopen 30 jaar een grote betekenis heeft voor elk van ons. Men kan er
evenmin om heen dat de eis die technologie in het onderwijs een plaats te geven
nog niet heeft geleid tot een goed omgaan met de mogelijkheden. Dat wil zeggen,
als we afgaan op wat er in de media daarover te vernemen valt, want de scholen
zelf zijn daar altijd mee bezig geweest. Want leerkrachten zijn geen
doorgeefluiken, die na afstuderen niet meer verder doen, dat wil zeggen verder
studeren. Toch ziet men vandaag, net als gevolg van de digitale revolutie een
enorme neiging tot jacobijns centralisme, misschien niet in hoofde van de
minister, dan wel in hoofde van de bestuurders van de netten.
Het is die vaststelling die mij ertoe heeft
gebracht het voortdurende zeuren over gelijke onderwijskansen als een kwalijke
oplossing terzijde te schuiven, maar ik opperde dat optimale onderwijskansen een betere benadering kon zijn, al in
2003. Het debat in het Vlaams Parlement was in die zin onwezenlijk dat de Open
VLD er niet in slaagde uit het jargon noch uit het discours te treden dat de
experten mevrouw Vanderpoorten hadden aangedragen. Dat Groen inzet op gelijke
kansen, mag niet verbazen, maar dat blauw zich op hetzelfde denkspoor heeft
vast gereden, moet wel uitgelegd worden en die uitleg krijgen we niet. Ook de
houding van Mieke Van Hecke, de beleidsvrouw van het katholiek onderwijs blijft
verbazing wekken, omdat ook zij die hervormingen heeft opgenomen als een ding
dat ze absoluut moet doen.
Wat zijn de bezwaren: dat het onderwijs in illo
tempore toen mensen als Van Hecke studeerden, toen de oudere garde van het
parlement aan colleges en Athenea studeerden was de gelijkheid groot voor wie
die scholen bezocht. Door de invoering van het VSO en later het eenheidstype
werd de keuze onoverzichtelijk groot, maar ook werd duidelijk dat niet alle
richtingen evenveel toekomstmogelijkheden boden. Maar ook, men heeft een
afwijzende houding ontwikkeld tegen het klassieke onderwijs, dat niet zozeer op
inhoudelijke overwegingen berust, maar uitgaat van cultuursociologische
overwegingen. In het debat kwam dat telkens weer naar voor als de verschillende
lezingen van het akkoord aan bod kwamen. Dat algemene vakken, zoals
aardrijkskunde en geschiedenis, maar ook literatuurstudie nauwelijks aan de
orde kwamen – men kan namelijk overwegen een vak in te richten in de tweede en
derde graad waarin men over de wereldliteratuur spreekt en stukken uit de
Engelse, Duitse, Franse, Spaanse… literatuur aan bod laat komen – blijft mij
verbazen. In gesprekken met Fransen of Britten, Duitsers, blijkt het vaak beter
te boteren als je een citaat of referentie kan bovenhalen, zonder aan name
dropping te doen. Uiteraard is het ook van belang dat men de Nederlandse
letteren beter leert kennen, te beginnen met van den Vos Reynaerde, maar ook mag men Anna Bijns, Vondel en
Brederode, Pieter C. Hooft en de negentiende eeuwse letteren niet vergeten.
Maar dat mag dan weer niet verhinderen dat Lanoye of A.F.Th Van der Heyden,
Grundberg of Annelies Verbeke aan bod komen. Het terrein is bijna
onoverzichtelijk en het is wenselijk de leerkrachten hierbij enige ruimte te
geven.
Het onderwijsdebat was in die zin een nare
ervaring omdat men noch over de leerkrachten sprak, tenzij heel oppervlakkig,
noch over de mogelijkheden van leerlingen. Die leerling leek wat op het grijze kind,
dat doorheeft dat men hem wel iets wil laten doen, maar niet wat hij zou
willen, terwijl hijzelf ook niet goed weet wat er echt mogelijk is. Deze
referentie is wellicht niet voor elke lezer begrijpelijk, omdat Theo Thijssen, de
auteur van Kees de jongen die we
kennen van de zwembadpas en die ondanks alle veranderingen nog steeds jongeren
lijkt aan te spreken, hoewel het boek wel over een jonge lezer gaat maar niet
voor de jongere lezer bestemd is. Thijssen had ook wel gehad met allemaal
nieuwe onderwijsmethodes en vond dat jeugdboeken best wat meer kruim mochten
hebben. Die bedenkingen, van een sociaal-democraat nota bene, kunnen mij wel
bekoren. Het gaat over het verschil tussen de theorie en de praktijk. Dat de
man er ook mee doende geweest is, mag niet verbazen, maar blijkbaar is het
nodig om een echte vernieuwer geweest te zijn om echt aandacht te verdienen.
En zo zijn we terug bij Marten Melsen, die zijn
mensen laat schitteren in hun landelijke onbezoedeldheid, terwijl hijzelf, met
zijn steedse kenmerken detoneert. Op de trein naar Brugge dacht ik nog eens na
over het feit dat men vandaag vaak over talenkennis spreekt, maar dat Jan
Melsen zonder veel problemen een gemoedelijk gesprek kon voeren in het Frans
over zijn grootvader. En meteen komt ook die andere discussie weer opzetten:
wat als een canon het verkennen van het terrein in de weg gaat zitten? De
ontdekking van Melsen stemt me in die zin wel gelukkig, omdat daarmee duidelijk
is geworden dat we niet te gauw aan het adagium moeten toegeven dat we alleen
met de goden moeten omgaan, de grote goden, niet de mindere. Want vaak zijn die
alleen mindere goden, zoals Theo Thijssen, omdat men de indruk heeft dat die
niet het gewenste verhaal vertellen. Wat dan weer de kern was van het
onderwijsdebat: De eisen die de oppositie op tafel legde steunen op dezelfde
premissen als die van SP-a en deels ook CD&V, maar N-VA heeft een andere
invalshoek gekozen, wordt daarbij gesteund door het gemene volk en dus
beschuldigt men die partij dan maar van vox populisme. Of het volk, of
hooggeschoolde mensen niet een zeker idee kunnen hebben van de opvoeding voor
hun kinderen? Die vraag behoeft geen antwoord en toch is het niet mogelijk het
debat op een aanvaardbaar niveau te brengen.
Theo Thijssen behoorde niet tot de bourgeoisie
maar kon wel naar de kweekschool en werd een gedreven onderwijzer. Dat we vergeten
hoe belangrijk die onderwijzer is, kwam dan ook hemeltergend aan de orde, want
men wil meer vakleraren in de basisschool, terwijl men de kwekelingen ook beter
onderlegd kan maken. Maar ja, ook daar is de veranderingsmodus al diep
doorgedrongen.
Bart Haers
Masterplan is bedreiging van aso én van tso/bso
BeantwoordenVerwijderen1. Onzin belangstellingsdomeinen
Nergens ter wereld denkt men eraan om te werken met( belangstellings)domeinen. Overal werkt men met een indeling in algemeen vormende studierichtingen (aso, vwo, gymnasium ...) en anderzijds meer specifieke (technisch-, kunst- of beroepsgerichte). Nergens werkt men met een indeling in belangstellingsdomeinen en domeinscholen. In domeinscholen zouden de leerlingen in principe samen zitten vanuit hun specifieke belangstelling en latere beroepsperspectieven. Dit staat haaks op de notie ‘algemeen vormende richting’. Enkele voorbeelden van absurditeiten. Hebben leer-lingen kantoor (bso) soms dezelfde (brede) belangstelling en beroepsperspectieven als de leerlingen die kiezen voor economie-wiskunde? Zijn leerlingen die kiezen voor Latijn-wiskunde, voor secretariaat-talen … leerlingen met een uitgesproken belangstelling voor het domein ‘taal en cultuur’? Leerlingen die kiezen voor Latijn-wiskunde en Latijn-wetenschappen hebben geen eenzijdige belangstelling voor talen, ze zijn ook niet van plan om aan de univ bij voorkeur een taalrichting te volgen. Het is een algemeen vormende richting en de meesten kiezen aan de univ voor een positief wetenschappelijke richting, ingenieur inbegrepen. Wat gebeurt er met de sterke en algemeen vormende richting wiskunde-wetenschappen die straks binnen het domein techniek-wetenschappen zou belanden? We zouden een aantal uren voor de taal- en cultuurvakken en wellicht ook een paar uren wiskunde moeten vervangen door een pakket techniek. Dit betekent een totaal andere richting, een veel minder algemeen vormende en een zekere nivellering. D.w.z. veel minder brede toekomstperspectieven in het universitair onderwijs. Momenteel kiezen leerlingen met zo'n diploma aan de univ. niet enkel voor positief wetenschappelijke richtingen, maar ook voor economie, taalvakkenpsychologie ...Die 'sterke' leerlingen en hun ouders zouden niet kiezen voor techniek-wetenschappen, maar noodgedwongen voor een sterke richting, Latijn-wiskunde. Zo duwt men de sterkere leerlingen nog veel meer in de richting van Latijn.
2. TSo en bso het meest de dupe: nog minder leerlingen en waardering
Het tso/bso en hun leerlingen zullen eens te meer - net zoals bij de invoering van het vso en van de vso-gerichte 3x2-jaren structuur- de dupe zijn van de hervorming. Ik merk dat bv. de bouwfederatie dat nog niet beseft. De tso/bso-scholen zullen vooreerst al in de eerste graad minder leerlingen rekruteren ( en dus ook centen voor machines). De leerlingen zullen net als met de invoering van het VSO en de latere veralgemening van de 3x2-leerjaren-structuur van het VSO in de richting van aso-richtingen geduwd worden. Er zullen dus ook minder stielmensen, metsers e.d. opgeleid worden. De aso-leerlingen die kiezen voor een algemeen vormende richting zullen in de 2de/3de graad niet in de meer specifiek domein-school 'techniek-wetenschappen’ belanden.
Leerlingen uit het huidige tso/bso zouden in de eerste graad minder uren techniek, maar meer uren theorie-remediëring krijgen voor de taalvakken en wiskunde. Meer theoretisch onderwijs is voor hen demotiverend. Veel meer leerlingen zullen afhaken.
Ja, dat is het gevolg van specialisten die aan hun kantortafel werken aan een ideale wereld. Ik denk dat men handenarbeid a priori minderwaardig acht, als men met dit soort plannen naar buiten komt: uren handgrepen leren en leren zien wat en wanneer van node is. Dat vergt oefening, zoals wiskunde en talen ook eigen oefening vergen. Want men kan er niet onderuit dat deze voorstellen het talenonderwijs maar ook het verkennen van de wereldliteratuuur helemaal onderuit zal halen. Nu, we weten dat politici geloven dat onderwijs op maat van het kind bedacht moet worden. Mijn conclusie is: men wil slechts grijze kinderen.
BeantwoordenVerwijderenDe menselijke intelligentie is afhankelijk van de werking van het brein en de rechtstreekse invloed daarop van de ene of de andere onderwijsvorm is bestaande maar echter zeer relatief. Intelligentie is voor het merendeel genetisch bepaald, de invloed van andere factoren is zeer gering.
BeantwoordenVerwijderenOngeacht de onderwijsvorm, het schuim zal steeds boven drijven en van een ezel kan je zelfs met de beste onderwijsvorm geen renpaard maken.
Structuren zijn van ondergeschikt belang. De kwaliteit van het onderwijs hangt vrijwel volledig af van de leerkrachten. Als we dus de kwaliteit van het onderwijs willen verbeteren, dan zal dat het best gebeuren door te werken aan de kwaliteit van de leerkrachten. Al de rest is opgeklopte politiek.
Ik begrijp met de beste wil uw redenering niet. Immers, als de kwaliteit van de werking van het brein genetisch bepaald zou zijn - zoals Dick Swaab verondersteld, sorry, bewezen acht - dan zou de rol van de leerkracht even onbelangrijk zijn als die van de onderwijsnetten. Bij intercultureel onderzoek is gebleken dat men iq-testen niet zomaar aan iedereen kan opleggen, omdat de wijze van kijken naar voorstelingen al anders kan opgevat worden, zonder dat er sprake is van een grotere of beperktere intelligentie. Wel is het zo dat het ene onderwijsproces, c.q. structuur wel degelijk meer de ontplooiing kan promoten dan andere, maar ook hier geldt dat dit niet voor iedereen het geval is. De gelijkheid nastreven als een vorm van grijsheid is dan ook niet de beste opdracht die men het onderwijs kan meegeven. Maar nog eens, die bepaald op genetische grond lijkt mij moeilijk te bewijzen. Mocht het zo zijn, dan zou een nieuwe adelsmaatschappij onder leiding van enkele politieke dynastietjes meteen gelegitimeerd zijn.
BeantwoordenVerwijderen