Vrijheid, gelijkheid en broederschap in de leerschool
Brief
Aan
de onderwijsvervormers
Over
de vraag waarom Lenin
De
Vrijheid opofferde aan de gelijkheid
Brugge,
1 juni 2013
Lectori
salutem,
John Dewey, Amerikaans pedagoog die de goede school als voorwaarde zag voor de goed werkende democratie. Immers, goede opinievorming kan niet zonder degelijke scholing. |
De
discussie over het onderwijsbeleid kan men niet los van andere gebeurtenissen,
zoals het optreden van pianisten in de wedstrijd Koningin Elisabeth. Jawel, dat
is behoorlijk elitair en alleen zeer goede, meer dan uitmuntende pianisten
maken een kans om de finale te bereiken en dan nog valt op hoe verschillend die
12 temperamenten presteren. Het is inderdaad een heel specifieke vorm van
opleiding, die vele uren studie vergt, vele uren per dag en vele dagen per jaar
en vele jaren. Maar of ze dat helemaal zonder vreugde doen? Het is een keuze
die een engagement werd, het is een engagement dat altijd weer versterkt moet
worden, door het spelplezier, maar ook, men vergisse zich niet, door een
omgeving die deze jongeren de kans geven hun weg te gaan.
Een
andere gedachte kan men ook aandragen: studenten die een doctoraal examen
afleggen, na vele jaren van studie en onderzoek, waarbij ze geleidelijk de quintessens
van hun discipline verwerven en vorm
weten te geven, er hun eigen bijdrage aan weten te leveren, verdienen onze
hoogste waardering. Het is zaak te begrijpen dat zo een onderzoek aanvatten en
uitvoeren, afhankelijk van het vakgebied anders verloopt en eigen wetmatigheden
volgt. Maar hoe dan ook lijken twee doctoraatstudies zelden op elkaar en de
auteurs lijken ook al niet erg op elkaar, binnen de variatie die de mens als soort
toelaat natuurlijk.
Het
vraagje dat ik stelde, over waarom Lenin de vrijheid offerde voor de gelijkheid
– die dan ook maar gedeeltelijk bereikt werd – komt uit de novelle van Vasily Grossman en hij laat die stellen door iemand die 30 jaar in een strafkamp
gezeten heeft en vrij komt kort na de dood van Stalin. Voor ons is die vraag
inderdaad hoogst literair, maar toch, ook vandaag merkt men wel eens op dat
mensen over vrijheid alleen een paar abstracte gedachten hebben. Over positieve
vrijheid wil men het dan niet hebben en toch speelt daar het onderwijs een rol
van betekenis, zoals voor die pianisten of onderzoekers.
Het
onderwijsbeleid vandaag staat in het teken van de gelijkheid en wie de
gelijkheid terzijde schuift, zo lezen we in de studie van Ico Maly gooit de
Verlichting terzijde. De gedachte is namelijk dat de gelijkheid volgens Maly en
dat in navolging van Jonathan Israël het waarmerk van de Verlichting is, maar
ook de vrijheid en de afwijzing van willekeur vanwege de overheid vormen belangrijke
aspecten van het denken van de Verlichting. Opvallend is echter dat de gedachte
van “Fraternité”, toch de derde term van de leuze van de Franse Republiek,
Broederschap, afwezig is in de visie van Ico Maly. Begrijpen kan ik dat
uitfilteren niet, maar goed, het lijkt erop dat we moeten geloven dat
broederschap spoort met de gedachte dat rationele mensen die samen een sociaal
contract sluiten geen nood hebben aan broederschap. Opvallend is het overigens
dat net iemand als Martha Nussbaum die gedachte, de omgang met emoties in het
denken over de dingen van belang acht en dus de betrokkenheid onder mensen van
belang acht. We weten het, men vindt Nussbaum als filosofe een beetje raar
omdat ze in “The fragility of the good”, in haar herwerkte boek bijzonder ver
zou gegaan zijn het belang van ervaring van het toeval en van de emotie onder
de aandacht te brengen.
Nu,
wie de discussies volgt over het onderwijsdebat, merkt dat de hervorming die
men voorstaat, gesteund is op argumenten over gelijkheid en met het oog op een
algehele gelijkheid. Natuurlijk, in de Franse samenleving merkt men voor 1789
merkbare vormen van ongelijkheid, willekeur en onvrijheid. Maar tegelijk zien
we vormen van sociale mobiliteit, waarnaar iemand als Maly en ook Jonathan
Israël niet verwijzen. Dat doet hij, voor zover ik het kon overzien wel in zijn
studie over de Republiek der Nederlanden. Het laatste is een historisch werk,
het andere probeert de filosofie van de Verlichting bloot te leggen. Maar mogen
we dan toch nog verwijzen naar de kritiek van Arendt, ook aan het adres van
Martin Heidegger, dat filosofie die zelf immanent wil blijven maar toch ook een
filosofische benadering voorstaat die niet door de omstandigheden beïnvloed
wordt waarin de mens te leven, heeft voor ogen heeft maakt het nadenken over de
ons omringende werkelijkheid hic et nunc – dus inderdaad de contingente wereld
van geboren worden, groeien en dood gaan - mag dan weinig zinvol heten. Die filosofie kan
best boeiend zijn, vaak valt de link niet te leggen met de werkelijkheid. Het
gaat om de aanspraak op de universele waarheid. Alleen kan men zich afvragen of
die universeel geldende uitspraken nog wel betekenis hebben voor ons concrete
handelen, bijvoorbeeld het hervormen van het onderwijs.
Kijken
we naar het streven van onderwijsdeskundigen het onderwijs zo in te richten dat
iedereen gelijk aan de eindmeet zou komen van het middelbaar onderwijs, zoals
mevrouw Raymonda Verdyck vrijdag laatst nog zegde, dan kan men daar op het
eerste zicht weinig tegenin brengen. Toch kan men deze uitkomst maar moeilijk
ernstig nemen. Het volstaat namelijk te kijken naar de situatie van het
onderwijs na 1919, toen de leerplicht van kracht werd – de wet was gestemd in
1914, net voor de oorlog, na dertig jaar gesteggel over het uitbreiden van het
onderwijsaanbod -, om te beseffen dat gedurende 60 jaar, van 1919 tot 1989 toen
de leerplicht feitelijk verlengd was tot 18 jaar, hele cohorten wel kozen voor
de humaniora omdat ze wilden studeren, zodat het middelbaar onderwijs sterk
democratiseerde, waarna de hogescholen en de universiteit volgden. Met de verhoging
van de leerplicht tot 18 jaar diende men voor het BSO en TSO een curriculum in
te richten, wat volgens ingewijden nooit goed gelukt is. Tegelijk was voor veel
ouders toen de gedachte goed ingesleten dat het college, het atheneum best wel
geschikt was voor zoon of dochterlief. De ambities van de ouders waren
inderdaad niet altijd die van de kinderen, maar vaak waren het kinderen uit de
hogere middenklasse die het moeilijker hadden zich te voegen naar de discipline
van de school Wat we klip en klaar
willen stellen is dat toen, voor de verlenging van de leerplicht, het
middelbaar onderwijs een motor was voor de sociale mobiliteit in Vlaanderen.
Intussen begon men in Nederland en Frankrijk te sleutelen aan de aangeboden
mogelijkheden wat reeds vlug, medio jaren 1980 tot een ontsporing van het
onderwijs leidde. Mevrouw Verdijck zou eens kunnen vragen aan de leraren,
schoolmeester is een term die taboe is verklaard, die een stagiaire moeten
begeleiden en die niet gehoord heeft van de tsunami in Fukushima omdat ze niet
naar het nieuws keek, wat sommigen in het klasje nu wel deden en wisten. Het
aanbod van het onderwijs hangt dus af van mensen die interesse aan de dag
leggen voor de dingen die zich voordoen, aan de ene kant de actualiteit, aan de
andere kan toch de meer bezonken kennis alle aandacht willen geven.
Men
kan toch niet verwachten dat leerlingen na 6 + 6 jaar onderwijs gelijk aan de
eindmeet komen. Alleen al diegenen die van sport houden en in een
jeugdopleiding van een sportclub terecht komen, of topsportonderwijs kunnen
volgen, zullen eigen vaardigheden ontwikkeld hebben, die de anderen niet hebben
gekregen. En wie voor kunstonderwijsonderwijs kiest… van het DKO overgaat naar
het KSO en daar goed presteert, goed weet open te bloeien, zal ook eigen
vaardigheden meegekregen hebben. Als men deze bijzondere onderwijsvormen zou
doorbreken, waar zeker wat de sport betreft aan gedacht wordt, omdat de
resultaten beperkt zouden zijn geweest in Londen, dan zou men mensen die zeer gemotiveerd zijn
in feite een mogelijkheid ontnemen zich waar te maken. Tenzij men de aandacht
nog meer naar de concrete sportdiscipline zou richten.
Passen
we dit nu toe op het ASO, dan kan men zich afvragen waarom jongeren niet
geboeid zouden kunnen zijn door het programma van de humaniora, met zes uur
Latijn bijvoorbeeld en veel aandacht voor talen, maar ook voor wetenschappen.
Ik denk dat men die vorming niemand ontzeggen kan en dat geldt ook voor de
andere richtingen, BSO en TSO. Men kan het proberen, maar als men, zoals zo
rond 1975 viel vast te stellen, zag dat wie naar het PTI ging in Eeklo
bijzonder was en zich ook zo voelde, dan ziet men vandaag dat leerlingen die
naar het BSO of TSO gaan al door de samenleving als mislukt worden beschouwd,
niet van die scholen zelf, maar van het omkaderende klimaat. Men zegt dat dit
te maken heeft met het feit dat arbeiders en bedienden geen gelijke behandeling
krijgen. Nu, in de familie ken ik er wel die zo een vorming gekozen hebben en
het best goed doen in het leven.
Daarom
moeten we het nu maar eens hebben over de betekenis van vrijheid in het
onderwijsdebat. Een eerste punt dat we vaststellen is dat het niet onmogelijk
is dat ouders die er de middelen voor hebben voor hun kinderen duur onderwijs
zullen verkiezen dat aan hun verwachtingen voldoen kan. De vrijheid zelf
onderwijs in te richten is immers een vrijheid die in de grondwet is opgenomen.
Maar belangrijker is het vast te stellen dat middels de voorgestelde
onderwijshervorming de vrijheid van de ouders en de kinderen zelf tussen
haakjes wordt gezet. Men stelt dat ouders niet altijd het beste onderwijs voor
hun kinderen kiezen. Dat kan wel eens het geval zijn, maar stellen dat dit
systematisch het geval is, lijkt mij overdreven. Bovendien is er een tweede
aspect: men dient de kinderen aan hun keuze te houden en te stimuleren er het
beste van te maken. Dit heeft te maken met de vraag naar de rationele keuze.
Sommige pedagogen menen dat ouders daar niet toe in staat zijn, want ze weten
onvoldoende… terwijl die ouders zelf ook het volledige onderwijscurriculum
hebben gevolgd en meer dan ooit het
geval was hoog geschoold kunnen zijn.
De
vrijheid, zo zegt Ico Maly, is een zaak van algemene principes, vrijheid van
opinie, maar die moet wel rationeel zijn, vrijheid van vereniging, vrijheid van
drukpers en vrijheid zich te bewegen waar men wil en dus ook vrijheid van
schoolkeuze. Maly verzet zich de idee van Isaiah Berlin, dat er zoiets als
positieve vrijheid zou bestaan naast de vrijheid die men als verworvenheid ziet
van de verlichting. Voor Maly en andere critici van Berlin is zijn concept van
positieve vrijheid zonder meer gelijk te stellen aan afbreuk doen aan de
vrijheid zelf. Alleen, wie bijvoorbeeld kijkt naar Rousseau en de aandacht die
hij besteedt aan de opvoeding van kinderen, “Emile ou De l’éducation” merkt dat ook voor
Rousseau de vrijheid als positieve vrijheid op te vatten valt. Ook Alicja
Gescinska heeft in haar onderzoek, de
verovering van de vrijheid, aandacht gehad voor de discussie over Isaiah
Berlin en de tegenwerpingen tegen het licht gehouden. Mijn conclusie is,
gelinkt aan het debat over het onderwijsbeleid, dat de abstractie Vrijheid net
in het onderwijs kan leiden tot een positief ervaren vrijheid. Maar hier botsen,
zoals we weten concepten van filosofie, waarbij mensen als Berlin, Nussbaum –
die het boek Mogelijkheden scheppen schreef – en ook wel Arendt aandacht hebben
voor hoe de dingen zich voordoen en hoe mensen daarmee omgaan. Anderen, in het
spoor van Plato, Kant, Heidegger of Sartre, gaan uit van een filosofisch denken
dat universele uitspraken doet. Universeel: geldig voor iedereen en in alle
omstandigheden. Het feit dat mensen door de omstandigheden bezocht kunnen
worden, blijkt niet voor iedereen relevant, maar wie het heeft over het recht
het geluk na te streven – wat iets anders is dan het recht op geluk – moet
beseffen dat elkeen daar ook toegerust moet voor zijn. Het feit dat ons
onderwijs sinds 1834 door een netwerk van private instellingen, verbonden met
de kerk kon worden ontwikkeld en dat er daarnaast inderdaad een
staatsonderwijs, nu gemeenschapsonderwijs werd ontwikkeld, waarbij de overheid
al vroeg besloot tot een niet betalend onderwijs voor leerlingen wier ouders
het schoolgeld niet konden opbrengen, laat zien dat men al vroeg begreep dat
ouders die wilden dat hun kinderen scholing kregen die kans ook dienden op te
nemen. Dat het onderwijs lang elitair zou zijn geweest wordt juist door de
groeiende vraag van ouders om goed onderwijs voor hun kinderen te hebben,
weersproken. In de sociale strijd heeft die kwestie ook vaker meegespeeld dan
we vandaag voor ogen hebben staan. Kinderarbeid werd verboden, maar als men
naar de film Daens kijkt, krijgt men de indruk dat dit rond 1894 nog steeds
wijd verbreid was. Dat de film Daens een verbeelde werkelijkheid aandraagt,
krijgt men niet zo vaak mee. De eerste wet op het verbod van kinderarbeid kwam
er in 1889.
Vrijheid
tot slot is een gevolg van de ontwikkelingen van mogelijkheden zelf in het
leven te staan en niet onder de hoede van derden, de ouders om maar eens iets
te zeggen. Ik denk dat het onderwijs vandaag vooral en zelfs alleen bekeken
wordt in termen van gelijkheid, maar de andere verworvenheden, zoals vrijheid
en broederschap verdwijnen uit het kader. De leerling wordt als enkeling
beschouwd, maar in het schoolgebeuren speelt ook het leren samenleven met
anderen mee – zoals dat ook kan via de sportclub of de jeugdbeweging. Maar als
er een ramp voorkomt, ziet men de bijna sentimentele beelden van leerlingen die
rouwen, voor een medeleerlinge die stierf in een ongeval, bij een misdaad of
door zelfmoord – sorry, zelfdoding. Echter, leerlingen beschermen elkaar
gelukkig vaak ook, stimuleren elkaar ook wel eens en toch ziet men in de rapportage
over het schoolse gedrag van leerlingen eerder alleen vermeldingen van negatief
gedrag, want men ziet te vaak de betrokkenheid nogal eens over het hoofd: men
oordeelt over een leerling. Het feit dat men ook nog eens vergeet, zoals Boris
Cyrulnik bepleit dat mensen, ouders, leerkrachten jongeren ondersteunen en hun
veerkracht leren ontdekken, zeker als ze het nogal eens moeilijk hebben, zou
het pad van de sancties, van strafstudies tot uitsluiting misschien beter
kunnen sturen. Nu wil ik niet gezegd hebben dat leerkrachten dat niet doen,
maar duidelijk is dat in de bureaucratisering van de schoolloopbanen van
kinderen die aspecten minder onder de aandacht komen. Men zou het nog scherper
kunnen stellen, dat men, omdat ouders vaak de school en de klassenraden
verantwoordelijk achten voor het falen van de eigen zoon of dochter, de school
zelf onverwacht repressiever is geworden. Of zou het zo zijn dat het evenwicht
tussen ondersteunen en stimuleren enerzijds en sacntioneren anderzijds zoek is.
De tijd dat de primussen boeken ten geschenke kregen is ook verdwenen in de
tijd toen het VSO werd ingericht. De reden? Ik durf het nauwelijks te
schrijven: rationelere onderwijsopvattingen?
We
hadden het over de vrijheid die in het gelijkheidsdebat verloren gaat, maar we
moeten vaststellen dat met het abstracte begrip niet veel gewonnen is, wel
integendeel. De leerling is vrij te volgen of er zijn slets – pantoffel - aan
te vegen. Laten we wel wezen, de verdienste van de Verlichting was nu juist dat
ze een humaner omgang onder mensen, ook binnen de schoolmuren, in bedrijven en
vanwege de overheid voor ogen hadden staan. In het pleiten voor gelijkheid
ontberen de experten, denk ik, vooral de warme betrokkenheid van leerlingen en
leerkrachten, ouders en directies en wensen zij die ook achterwege te laten in
naam van een toenemende professionalisering, zoals Prof. dr. Em. Herman de Dijn
het beschreef in een artikel. Maar, voor de ware rationalisten die deze
experten zijn, zoals mevrouw Vanderpoorten, moet dat een horreur zijn. Meer
nog, hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik tot de vaststelling kom dat mensen
ten aanzien van anderen een hoge mate van afkeer en wantrouwen aan de dag
leggen. De andere deugt niet, tenzij hij of zij mijns gelijke is.
Vrijheid
botst uiteraard ook met het organiseren van beheersbare processen en in
navolging van John Dewey, menen zij, maar dat niet echt met recht en rede, dat
men het onderwijsproces best zo goed mogelijk sturen zou, terwijl Dewey zelf
aandacht had voor verscheidenheid en creativiteit, ook van leerkrachten.
Vandaag, merk ik wel vaker, gebruikt men veel dwingender dan een kwart eeuw
geleden tekstboeken, of erger nog, invulblaadjes. Leerlingen schrijven nagenoeg
niets meer zelf op, verwerken geen nota’s meer maar krijgen het allemaal op
tafel. Nu, Michel Serres indachtig denk ik dat de leerkrachten vooral moeten
bezig zijn kennis aan te dragen en te laten zien wat via internet te vinden is,
niet altijd voldoende diepgaand is, tenzij men over zeeën van tijd beschikt.
Overigens, nog verwijzend naar Serres: zou men onafhankelijk leren denken,
creatief leren denken, problemen leren oplossen als men geheel en al vertrouwt
op wat het internet te bieden heeft?
Slotbeschouwingen
horen voort te komen uit wat hoger is geschreven. Ik denk, beste lezer, dat men
in het onderwijsdebat teveel een kant heeft opgekeken. Nu plots blijkt de
zwakkere middengroep het minder doet…omdat men de uitweg via de glijbaan heeft
bedacht, wil men dat te hoog mikken verhinderen zodat niemand meer hoog kan
mikken. Tussen de gestrengheid van een uitsluiting als men in het vijfde of
zesde jaar faalde – tenzij men voor de middenjury koos – en het huidige breed
uitwaaierende parcours, ligt een wereld van verschil. Maar had men de opties
beperkt gehouden in het ASO, de humaniora, dan was die middengroep wellicht
minder geneigd geweest te kiezen voor menswetenschappen of kantoor. Men moet
niet het gehele systeem omgooien, beste lezer, om kleine problemen op te
lossen. En men moet het grote principe van de gelijkheid niet tot in het absurde
doordrijven, zodat de persoonlijke vrijheid eronder lijden zal en bovendien
jongeren de kans ontnomen wordt hun vrijheid te veroveren. Het recht zich te
vergissen is uit de handboeken van pedagogen geschrapt, lijkt het wel. De
mogelijkheid dat zich vergissen is er evenwel niet minder op geworden. Hopelijk
kan de rust weerkeren, maar te vrezen valt dat er over het over de
onderwijshervormingen nog wel wat doorgeboomd zal worden. De kracht van de
verandering? Het zou al een hele verandering blijken, mocht men het onderwijs
niet voortdurend in veranderingsprocessen laten verzieken.
Vale,
Bart
Haers
Afschaffing aso: fenomenale bedreiging voor welvaart, onderwijs en cultuur
BeantwoordenVerwijderenIn alle landen ter wereld – ook in Finland – wordt er in de hogere cyclus s.o. een duidelijk onderscheid gemaakt tussen algemeen vormende richtingen (aso) en meer specifieke/ beroepsgerichte (tso/bso). De selectie voor de aso-richtingen is in Finland veel scherper dan in Vlaanderen.
Waarom zou Vlaanderen eigenwijs zijn en cavalier seul spelen? De afschaffing van het aso zou rampzalig zijn voor de welvaart in Vlaanderen, voor het universitair en hoger onderwijs, voor de bedrijfswereld en de toekomstige rekrutering van ingenieurs en positieve wetenschappers, voor de wereld van de cultuur …
Er is ook absoluut geen draagvlak, noch in de onderwijswereld, noch in de ondernemerswereld. Uit de petitie van Onderwijskrant (12.000 ondertekenaars), tal van polls, de brede peiling van de ingenieursvereniging, de duizenden reacties van leerkrachten op websites allerhande … blijkt dat de overgrote meerderheid van de onderwijsmensen en burgers tegen de invoering is van een nog bredere eerste graad. Volgens de recente VUB-studie waren slechts 0,7 % leerkrachten voorstander van radicale hervormingen. Toch lezen en beluisteren we voortdurend dat er een breed draagvlak bestaat bij de onderwijsmensen en bij de mensen uit het bedrijfsleven. De brede peiling bij duizenden ingenieurs uit het bedrijfsleven geeft veel beter weer wat er daar leeft, dan de mening van enkele VOKA-koepelmensen.
Raf Feys
Onderwijskundige, coördinator Hoger Instituut voor Opvoedkunde-Brugge, hoofdredacteur Onderwijskrant
De Standaard 27 mei 2013:
BeantwoordenVerwijderen“In een brief aan de Vlaamse regering waarop De Standaard de hand legde, scharen de zeven Vlaamse jezuïetencolleges zich – voor velen onverwacht – achter de hervorming van het secundair onderwijs waarover de Vlaamse regering nog deze week de knopen moet doorhakken. Ze geven voor het eerst ook de wil te kennen technische richtingen in hun colleges op te nemen.
Door de regeringspartij N-VA werd vaak verwezen naar ‘het verzet van de jezuïetencolleges’ om de politieke blokkering van het dossier te verdedigen. Dat vervalt dus.”
Als u de brief gelezen heeft van de SJ dan had u ook gezien dat het wel zeer voorwaardelijk is, die steun aan de voorgestelde hervormingen. Maar zaterdag 1 juni vonden enkele leraren van het Turnhoutse college dat de Standaard te snel geconcludeerd had, maar ook dat de directies zelf misschien te inschikkelijk waren. Dus: wat vervalt er dus? De steun van de orde? Maar, mocht u met mensen spreken, ook jongere mensen die over hun genoten onderwijs nadenken, misschien zou u begrijpen dat de politieke keuze voor de hervormingen, ook in hoofde van De Standaard misschien wel zeer ideologisch is en volstrekt niet gedragen wordt door de bevolking, enfin door die mensen die het onderwijs in het hart dragen omdat ze vinden dat jongeren recht hebben op goed onderwijs, zowel in het TSO, BSO, ASO, Sportonderwijs en KSO....
VerwijderenRik Torfs (nieuwe rector KU Leuven) twitterde vandaag : *De toekomst van ons onderwijs is te belangrijk om er traditionele politieke compromissen over te maken. *Gelukkig had ik op de middelbare school geen technische vakken waarvoor enige handigheid is vereist. Anders zat ik er wellicht nog. *Een politiek compromis bepaalt de toekomst van ons onderwijs: een enigszins griezelige gedachte.
BeantwoordenVerwijderen