Meer dan een biografie
Recensie
Walschap of de strijd om erkenning
De
schrijver en de verscheurdheid van het leven
Jos Borré. Gerard Walschap. Een biografie. WPG Uitgevers. De Bezige
Bij Antwerpen 2013; 750 pp. Prijs; 49,50 €
Jos Borré schreef nu, jaren na
een eerste biografisch portret, Gerard Walschap, Rebel en missionaris, dat in 1990 verschenen, een omstandige
biografie waarin hij de eeuw van Walschap tot leven wekt, niet toevallig de
korte 20ste eeuw. Gerard Walschap lijkt wel de oudere broer van
August van Istendael, maar dat is gezichtsbedrog, want Walschap groeide op in
een gezin waar men wel degelijk zocht naar lotsverbetering voor de kinderen,
vertrekkend vanuit de stevige basis van de middenklasse. We zullen ons moeten
afvragen of Jos Borré het bij het rechte eind heeft als hij van Walschap de
kleinburgerlijke man maakt, die soms uit de biografie naar voor treedt. De
redenen waarom we daar enige twijfel
over koesteren zal gelijk opgaand met de biografie aan bod komen.
Kleinburgerlijkheid is namelijk zozeer een gemakkelijk verwijt, dat we er niet
zo goed mee omkunnen.
Twee invalshoeken vallen op
aan het begin van het boek: 1°) de impliciete wegzending uit het klooster en
2°) het gebruik van de roman Autobiografie
van mijn vader als handleiding voor het begrijpen van de jonge Walschap.
Beide ingrepen beletten niet dat de biografie behoorlijk op grond van de
chronologie is opgebouwd en we moeten daar niet over zeuren, een levensloop
verloopt nu eenmaal van kindsheid naar kinds worden – als het slecht gaat, of
goed, als men een hoge ouderdom mag bereiken. Evenzeer blijkt Walschap er
suïcidale neigingen op na te houden, maar men kan zich afvragen of die man echt
wel bereid zou zijn geweest er zelf een einde aan te maken. Mij komt het voor
dat Walschap theatrale gebaren niet schuwde en dit tot hoge leeftijd. Men kan
vinden dat ik hiermee afbreuk doe aan de mens Walschap, maar daar gaat het niet
om.
Want
wij die later kwamen zagen een auteur die… maar laten we eerst even de vent met
rust, kijken we naar het oeuvre en dan herinneren we ons vele uren leesplezier,
al wisten we maar half hoe de auteur voor het schrijven van Hautekiet en
Adelaïde – zoveel eerder, al lijkt het verschijnen van de beide boeken in jaren
gerekend niet zo ver uit elkaar te elkaar te liggen, in een mensenleven weegt de
tijd wel door – verguisd is geworden, maar ook wel geprezen. De boeken werden
gepolitiseerd, werden voorwerp van een polemiek waarvan we vandaag zuchtend
kennis nemen, omdat we vandaag het bibliotheeklandschap van toen niet meer
kennen, noch andere facetten van het rijke roomsche leven zoals het gevreesde
repertorium en de boekengids. Het rijke Roomse leven? Ach, het is ironisch dat
Walschap aan het einde van zijn loopbaan met jonge linkse auteurs te maken kreeg
die hem opnieuw zijn halsstarrigheid zouden verwijten. Nu, schrijvers zijn niet
noodzakelijk vrienden, ook als ze vrienden willen wezen.
De
biografie die Jos Borré ons aanbiedt laat zien hoe de wereld in iets meer dan
een eeuw veranderd is en hoe die veranderingen op de man en zijn oeuvre invloed
konden hebben. Maar Borré laat ook zien hoe complex en paradoxaal het allemaal
wel kon wezen. Het belang van de vriendschappen, maar evengoed van de felle
meningsverschillen mag ons niet ontgaan. Het portret van de man is niet altijd
zo charmant, maar dat mag bewondering niet in de weg staan, want hij viel
instanties aan die zich verzekerd wisten van hogere steun.
Nu
kan men zich afvragen of de houding van de boekenpriesters wel zo bijzonder
moet heten in die zin dat het verkeer van literatuur ook in de burgerlijke
samenleving ernstig verstoord werd door vormen van morele censuur. Dat er
censuur bestaat, kan men betreuren, maar de maatschappelijke orde diende beschermd te worden. Alleen is de vraag hoe
men de maatschappelijke orde het best zou beschermen. Want een schrijver draagt
ook bij tot de maatschappelijke orde, al was het maar door die in vraag te
stellen. De seksuele orde, waarbij de familievader alles voor het zeggen heeft,
de vrouwelijke vruchtbaarheid gecontroleerd wordt door de vrouw als broedmachine
voor te stellen, het zijn themata die een eeuw geleden op de agenda stonden. De
vraag is dan ook of we via het werk van Walschap een portret van een tijd
zagen, laten we zeggen zijn romans en verhalen voor WO II. De vraag is in die
zin moeilijk te beantwoorden omdat we dan een zeer goed beeld moeten hebben van
de tijd van Walschap zelf en er zijn facetten in die periode die veel aandacht
krijgen zoals de politieke evolutie, terwijl meer maatschappelijke zaken
onbelicht blijven. In die zin is het werk van Walschap en andere auteurs
misschien net wel zeer belangwekkend. Het is dus niet zo dat we die romans
zomaar als historische bron kunnen gebruiken, hoe zorgzaam de meeste historici
doorgaans ook met hun bronnen omspringen, maar wel geeft de roman op verschillende
manieren een adequaat beeld van de samenleving.
Kan
men Houtekiet dan zien als een adequate vertaling van de toenmalige cultuur?
Veel ruimte om nieuw land te ontginnen was er toen al niet meer maar net de
droom van sommige mensen om zich buiten de gemeenschap te vestigen, was in de
jaren 1930 wellicht vaak genoeg aanwezig. Zich beperken tot de bourgeoiscultuur
zal dan niet helpen, wel de gedachte dat de samenleving, gezien de crisis, de
dreigender wordende schaduw en de politieke instabiliteit, maar ook, zeer zeker
de bemoeizucht van de weldenkenden moet toen, zoals voor de Tachtigers, zwaar
gewogen hebben. Modern was het opzet niet, maar de inkleding was het wel
degelijk. Jan Houtekiet die met de zigeuners of beter, het woonwagenvolk op
reis gaat, omdat ook Deps plots te vol lijkt en mensen in een bepaald harnas
gestopt worden, lijkt nergens op te slaan, want dat woonwagenvolk vindt bij de
goegemeente geen genade. Tegelijk gaat
Houtekiet ook over een zekere vrijheid, die niet iedereen even goed verdraagt.
Gerard
Walschap had gedurende jaren voor Hoger Leven geschreven over buitenlandse
literatuur en dus kwam ook Knut Hamsun voorbij. Net als Hamsun zag Walschap
veel in de figuur van de buitenstaander, maar anders dan bij Hamsun, denk ik, is
het de protagonist die zichzelf buiten de weldenkende gemeenschap plaatst. Walschap
zelf heeft dat natuurlijk ook wel gedaan, meer dan eens, want was hij niet
gedwongen het klooster te verlaten, een echte toekomst had hij er niet, maar
terug naar het dorp was meteen een aanzet om zich buiten de gemeenschap te
houden. Alleen dankzij Jan Hammenecker, onderpastoor kon hij zich in Sint-Jozef
wel opnieuw een eigen positie vinden. Eens in Antwerpen zien we Walschap
floreren, maar hij zal geleidelijk los komen van de katholieke hiërarchie en de
strijd ermee aangaan. De roman Adelaïde en de hele trilogie De familie Roothoofd wordt in
christelijke literaire wereld afwijzend ontvangen, omdat er geen christelijke
uitwerking van het thema is, integendeel, Adelaïde, die eerst van haar
huwelijksleven geniet, zonder de noodzakelijke zwangerschappen wordt door de
pastoor van dienst de levieten gelezen en het gevolg is dat ze uiteindelijk
psychisch onderuit gaat en zelfmoord pleegt, al is dat niet helemaal duidelijk.
Uitzichtloosheid zeggen Baers en co, de dienstdoende censoren van de RKK mag
men in een roman niet uitspinnen, want wanhoop is een kardinale zonde. Echter,
zij geven er zich geen rekenschap van hoezeer hun ambtsgenoot die vrouw heeft
ondermijnd. De woede van Walschap, die hij zo te zien nog decennia later voelt,
geldt juist die onmenselijke onverschilligheid voor het leed dat ze
aanricht(t)en.
Onverschilligheid
waar Walschap zelf volgens de biograaf niet goed tegen bestand is, komt in zijn
romans altijd ook wel aan bod en de tegenpool, tomeloos engagement, een beetje,
denk ik, zoals de clerici in die jaren gevormd werden en tot in de jaren van
Vaticanum II bleven handelen. Iets opbouwen was de boodschap die ze meekregen en soms gingen ze daar ver in,
zeker bij het missioneren in Afrika en Zuid-Amerika, maar ook de eenvoudige dorpskapelaan wist wat er van hem verwacht
werd. Het probleem evenwel was dat het paternalisme dat uit die benadering
spreekt steeds moeilijker aanvaard werd door de leken.
Misschien
is het hele systeem van lectuurbegeleiding en de wijze waarop literaire kritiek
werd geformuleerd wel het belangrijkste symbool van de zielenzorg waarbij de
goede herder de afdwalende schapen gaat zoeken, maar finaal, als het al boter
aan de galg blijkt, moet afschrijven. In de romans van Walschap, laat Jos Borré
zien, komt de vraag naar rechtvaardiging altijd weer aan de orde en wat zeker
niet geaccepteerd wordt is het vermoeden dat de clerus op alles een antwoord
heeft. Het onderwijs dat die priesters (in de dop) kregen was er een die zorgde
voor een zelfzekerheid, waar mensen die ermee niet voldaan waren, niet overweg
konden. Walschap heeft, zo denk ik nu, op die manier de houding van de
katholieke gemeenschap wel goed weergegeven, al vonden velen wellicht dat
hij zoveel lawaai niet hoefde te maken.
Alleen, zij wilden geen ruzie, noch met de clerus noch met hun gelijken. Hij
kon niet anders dan de ruzie zoeken, omdat hij zich tekort gedaan wist.
Toch
blijkt men het in de jaren toen de strijde geleden leek, rond 1960 steeds
moeilijker gehad te hebben met de Walschap die de tijden zag veranderen en het
conflict met de nieuwe critici, die van links ook niet uit de weg ging. Zij
wilden hem te kijk zetten als achterhaald en vooral als een braaf
burgermanneke. Maar sommigen gingen verder dan anderen en uiteindelijk groeide
er toch enige sympathie. Het is in de periode na Mei ’68 dat Walschap gretig
gelezen wordt in katholieke colleges en alle (morele) voorbehoud terzijde wordt
geschoven. De angel is er dan ook al lang uit, denk ik. Voor Walschap, die het
heeft mogen beleven dat de clerus, vooral een paar Jezuïeten jongeren en
huisvrouwen lieten beloven dat ze nooit een boek van Walschap zouden lezen,
waarna menige eed gebroken werd, was die houding hoe dan ook bron van blijvende
ergernis.
Het
verhaal van de vriendschap met Victor van Vriesland, de Nederlandse schrijver
en criticus, die ook M. Vasalis goed kende, komt ons interessant voor, omdat
het ook de aanzet vormt tot de meest vreemde roman van Walschap, Wit en Zwart,
waarin hij de beweegredenen die tot verzet dan wel collaboratie heeft geleid,
maar ook de afhandeling achteraf, waarbij ook lafheid niet veraf was. Van Vriesland zegde de vriendschap op, tot
spijt van Walschap, maar ze konden elkaar, denk ik, onmogelijk begrijpen, omdat
Walschap vormen van epuratie en repressie onrechtvaardig vond. De lectuur van
het boek, bijna vijftig jaar later, heeft me ervan overtuigd dat Walschap de
nazigezindheid niet goed kon praten, wilde praten, maar de houding van sommige
verzetslui evenmin kon verdragen. Voor Victor van Vriesland was dat een
schandalige benadering, omdat die de Vlaamse beweging en het jeugdige
anticommunisme in Vlaanderen niet in rekening wilde brengen.
Voor
een auteur kan een morele benadering
alleen maar ontstellend bekrompen zijn, want als je het verhaal van Deps,
Houtekiet dus, leest, herleest, dan merk je dat de figuren die hij presenteert
allemaal wel iets hebben om de gevestigde orde naast zich neer te leggen, maar
merkwaardig genoeg, zo blijkt, heeft menigeen ook redenen om zich in die
gevestigde orde erkend te weten. Het verhaal van Walschap als mens vindt in
zijn oeuvre een plaats, maar men moet, zo betoogt Jos Borré dan toch, geen
directe link verwachten. Protagonisten komen hem bezoeken en hij maakt er dan
wel wat van.
De
hoofdrol die Walschap in het literaire landschap van zijn tijd, zeker tot in de
periode waarin nieuwe generaties hem op de korrel nemen, laat de biograaf toe
een who is who van de literaire scène in Vlaanderen en Nederland te schrijven. De
tegenstanders komen uitgebreid aanbod, maar de vrienden evenzeer en zo komt de
lezer in een wereld terecht waarin schrijvers een soort eigen universum leken
te vormen. Zo te zien is er op dat vlak niet zo gek veel veranderd, want ook
vandaag merk je hoe in de media auteurs elkaar vaak (subtiel) promoten, niet
zelden met het doel ook zichzelf goed in de markt te plaatsen. We zien Borré
worstelen met de vraag waarom Walschap zo vaak op zoek gaat naar een goede job,
vooral naar een goede financiële ondersteuning. Zo komt hij in zekerheid zelfs
in de picture om als conservator van het Wiertzmuseum een plaats te krijgen.
Conscience achterna dus. Maar kan men een man verwijten ernaar te streven naar
geborgen bestaan? Uiteindelijk merkt men dat Walschap een goed leven heeft
gehad.
Maar
hoewel Jos Borré dat niet helemaal in de verf zette, was Gerard Walschap lange
tijd een bevlogen pacifist en heeft hij ook de Vlaamse Beweging een warm hart
toegedragen, om vervolgens te merken dat een eng denkend nationalisme inderdaad
geestdodend kan zijn. Op dat terrein kan men de evolutie van Walschap best
volgen als een parcours doorheen de geestesstromingen van zijn tijd. Het valt
op dat Walschap voor 1940 de opkomende totalitaire gedachten bestrijdt, maar
eens de oorlog begint probeert zijn financiële hachje te redden. Hij krijgt dan
ook een baan tijdens de bezetting en zal later aan Maurits Dewilde zeggen dat
hij niet gecollaboreerd heeft, maar het niet kan bewijzen. Hij was immers in
Berlijn gaan spreken, toch? Zelf dacht hij in problemen zou komen als hij het
niet deed. Het is een van de moeilijke elementen van het leven van Walschap en
ook van Timmermans, dat zij bereid leken mee te werken met de vijand. Streuvels
slaagde erin de dubbelzinnigheid zo ver op te voeren dat hij de voordelen van
een goede verstandhouding had zonder achteraf met de brokken te zitten. Tijdens
de oorlog, vergeten we wel eens, was de boekenmarkt wel erg florerend en daar
profiteerden de schrijvers ruimhartig van.
Walschap
behoorde tot een generatie die nog net de goede jaren van de bel epoque
beleefde, waarover van de Woestijne in zijn stukken schreef voor de Nieuwe
Rotterdamsche Courant. Men wijst vandaag en met enig recht op de strijd voor
het algemeen enkelvoudig stemrecht, op het harde debat over de
leerplicht/schoolplicht en de sociale kwestie speelde natuurlijk ook, maar dat
het een goede tijd moet geweest zijn, laten vele auteurs zien die na WO I vaak
die oorlog niet in hun romans verwerken. Maar toch, net de roman Autobiografie van mijn vader laat
overtuigend zien dat Walschap zich er bewust van was dat het leven in die
periode voor mensen als hij goed was. Maar tegelijk, zoals in zuster Vigilia
had de middenklasse al enig voorbehoud bij het optreden van de kerk. Zijn eigen
afvallen van het geloof was geen persoonlijk verhaal alleen. Aan de andere
kant, de verbondenheid met de locale gemeenschap was ook verantwoordelijk voor
een moeilijk afscheid nemen. In de autobiografie wil de vader wel degelijk
enkele vragen stellen maar de gevestigde orde, Koning, Kerk en kinderen mag
niet doorbroken worden. Respect dus voor de instituties. Voor Walschap waren Hoger Leven, Diesche
Warande en Belfort belangrijke kanalen om zijn inzichten, ook zijn minder
kerkvriendelijke inzichten te verkondigen.
De
romans van Walschap laten zich lezen als even zoveel pogingen de eigen tijd te
begrijpen en tegelijk ook met een zekere zendingsdrang een betere wereld te
presenteren en minstens de gebreken van de bestaande aan te kaarten. Dat hij
vanuit zijn afvallen van het geloof toch met sommige clerici en bij uitstek
Albert Westerlinck, pseudoniem voor José Aerts, op goede voet bleef staan, kan
ons verdacht of onbegrijpelijk voorkomen, het toont wellicht de sterke
verbondenheid in Vlaanderen, zelfs om de brode met bestaande netwerken. Walschap
die begint als overtuigd Vlaming zal naarmate hij de wereld ontdekt er het
kleinzielige van zien en men moet dat ook niet geheel afwijzen, want de wereld
buiten onze grenzen is van groot belang voor ons. Aan de andere kant, dat hij –
uiteraard – in het Nederlands schreef zorgde ervoor dat hij verbonden bleef met
zijn omgeving. Zelf zegde hij dat hij met Houtekiet alles gezegd te hebben, waarna
zijn schrijven zich losmaakte van zijn eigen probleemwereld.
Die
probleemwereld, zo vernemen we tot in zijn laatste grote rede, toen de VU
Brussel hem een eredoctoraat aanbood en waarin hij zijn complexe verhouding met
de zijn overtuigingen noemde. Nu weten we dat zeker voor 1960 de kerk er net in
geslaagd was een grote greep op de gelovigen te krijgen en Walschap had in zijn
jeugd geloofd dat hij daaraan zou kunnen meerwerken. Maar het verhaal over de
ernstige feiten waaraan hij schuldig zou geweest zijn, stak er een stokje voor.
Niet helemaal, want hij mocht broeder blijven en zo zijn diensten aanbieden.
Maar een Walschap ging niet voor minder dan wat mogelijk is en dus verliet hij
het klooster en ging terug naar het dorp, Londerzeel. Maar hij zou er niet meer
aarden, ondanks de welwillende steun van de priester-dichter Jan Hammenecker,
die wellicht zelf ook een paar problemen had met de hiërarchie. De kerkelijke
hiërarchie heeft wellicht vanuit een eigen perspectief gehandeld en daarmee
mensen gemaakt en zeker ook gekraakt. Toen ik Stendhal las, Le rouge et le
noir, kwamen de boeken van Walschap me voor de geest en ook het werk van Prof.
Dr. Jan Art over de ontwikkeling van wat we de volkskerk noemen. Priesters,
zeker zij die parochiewerk deden, dienden de mensen goed bij de les te houden,
met veel geboden en nog veel meer verboden. Het probleem was dat men bovendien
niet slaagde de toenemende geschooldheid te ondervangen. Nu heeft Gerard
Walschap meer dan eens gezegd dat het hele metafysische apparaat van de kerk er
niet doet en dat kan men, zoveel decennia later moeilijk afwijzen.
Toch
stelt het geval Walschap een probleem, want hij heeft vanuit zijn afwijzing van
het katholieke geloof de vrijzinnigheid vorm gegeven en dat vormt een cruciaal
probleem, want inderdaad, we hebben god niet nodig. De ethische vragen die men
behandelen wil in een afwijzing van de katholieke doctrine krijgen daarom vaak
een polemisch en meer nog een gepolitiseerd karakter. Vanuit de conflictmodellen
ontstaan maar zelden positieve antwoorden. In die zin is het levensverhaal van
Walschap en zijn echtgenote best wel een vorm van bereidwillige zelfbeperking,
zeker als blijkt als Ninette blijkt te leiden aan MS. Het moet duidelijk zijn
dat Walschap die een paar keer door dames werd aangesproken, niet zelden per
brief – inderdaad, een verhaal dat ons vandaag vreemd lijkt – kon op dat ogenblik zijn vrouw niet in de steek
laten, ondanks het feit dat ze zoveel ruzie hadden gehad. Overigens, men kan
zich vragen stellen over het zelfbeeld van de ouder wordende auteur, die zich
ook beklaagde over het feit dat zijn kinderen zo hardvochtig had bejegend,
hoewel vervolgens wel blijkt dat de kinderen met Walschap op zeer goede voet
blijven. Uiteraard, zal men zeggen, maar zelfs de problemen met de jongere
kinderen, die volop de tijd van zelfbeschikking beleefden en finaal toch vrij
goed terecht kwamen. Zeker in dit opzicht is het boek waardevol, omdat de
wereld van de auteur op emotioneel vlak uitgebreid aan bod komt. Vergeleken met de gesprekken op de radio zien
we dat Jos Borré echt wel een stevige biografie brengt, waarin de vele facetten
uitgebreid aan bod komt, tot in de laatste jaren van de auteur. Misschien zou
men dat uitdovende leven anders kunnen beschrijven, maar het lijkt bijna op het
einde van Rik van Opstal zelf, de hoofdfiguur uit trouwen. Alleen, de auteur
heeft ander allaam dan de groentekweker Van Opstal.
Maar
het verhaal, dat een tragische ondergrond had, was misschien meer dan Walschap
zelf belangrijk vond, de portrettering van mensen die vooruit kwamen in het
leven. Pas nadat ik de verschillende boeken had gelezen, zoals Nieuw Deps, werd
me duidelijk dat Gerard Walschap een heel actueel beeld schiep van de Vlaamse
samenleving. Wel spelen pastoors, brouwers en andere prominenten hun rol, de
dynamiek van de werkelijke samenleving was en blijft een opvallende en niet
altijd erkende karaktertrek. Ik denk dat dit het punt is waar we Jos Borré een
zeker gebrek aan overzicht mogen aanwrijven. De roman de heilige Jan Mus, waar ik over gehoord had en heb, maar dat nooit
verder mijn aandacht heeft getrokken, kan men dan ook zo lezen.
Die
spanning tussen missionaire figuren en
de werkelijkheid leidt niet enkel tot tendensromans, zoals verschillende romans
zich aandienen, maar ook tot een scherpe en concrete observatie van de
werkelijke verhoudingen. Men kan nu wel zeggen dat Walschap geen stadsromans
geschreven heeft, wat vooral de verdienste mag heten van Willem Elsschot, dan
nog kan men niet voorbij dat Walschap zich echt in de onvoorstelbaar snelle
veranderingen in de samenleving geïnteresseerd heeft. Hoe past de roman
Houtekiet dan in dit kader? Bij elk verschijnen van een boek laat Borré niet na
de belangrijkste critici de revue passeren, maar geeft hij de verhaallijn weer,
dan komt hij er net niet toe de dynamiek van samenleving en de houding van de
betrokkenen scherp uit te tekenen, tenzij het niet anders kan.
De
vraag of Walschap inderdaad steeds meer door zijn nieuw opkomende collegae,
zoals Herwig Leus en Julien Weverberg op links werd ingehaald, door anderen als
een niet volkomen vrijzinnige werd beschouwd, geeft er aanleiding toe de
veranderende leefomgeving van de auteur in het vizier te houden. We denken aan
de ruzie met Victor E. van Vriesland, die als Nederlander en als overlevende
van de Holocaust – hij kon onderduiken in 1943 – waarbij van Vriesland niet
over de baan kon met de zeer toegefelijke houding die Walschap in Zwart en Wit
ten aanzien van sommige zwarten zou hebben ingenomen… maar duidelijk is dat
Walschap sommige zwarten, die echt mee opgingen in het nazisme niet kan volgen,
maar wel mensen die in zijn ogen hun idealisme volgden.
Als
biografie kunnen we dus wel verheugd zijn om het werk van Jos Borré, maar we
denken dat het debat over de vrijzinnigheid van Gerard Walschap, hoe
genuanceerd en vooral uitgebreid ook behandeld, de betekenis van het afvallen
van het geloof voor de auteur niet helemaal aan bod komt. De zaak is dat een heidens wereldbeeld voor Walschap, naar
mijn oordeel vooral een intellectuele afweging is. Immers, voor hem is het
irrationele handelen en denken van mensen in zijn romans vaak een dynamisch
gegeven, maar de wijze waarop hij geen verbinding legt tussen dat irrationele,
dat hij wonderwel begrijpt en het rationele van zijn wereldbeeld. Men zal
begrijpen dat ik hier een dezer dagen nog eens verder wil nadenken. Want de
biografie geeft toch stof tot nadenken. En hij was dus wel degelijk burgerlijk
en met het vorderen van de jaren bleek dat zeer zeker, maar anders dan Jos
Borré heb ik daar geen problemen mee, want wie wil niet de veilige rust van een
goed leven?
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten