Schaduwen van gisteren en schaduwen van morgen
Kleinbeeld
De
puinhopen van een duister verleden
Hoe men in Mechelen de
herinnering in beeld
bracht
Om de een of andere reden heb ik een zwak voor
een stad als Mechelen, net omdat het een stad is die ons met de neus op
geschiedenis, oude en nieuwe geschiedenis duwt en het is wel aangenaam te zien
hoe de stad blijft leven, maar ook moeten we weten dat het de stad was van de
Habsburgse vorsten, maar tegelijk ook een kerkelijk centrum en het centrum van
veel tuinbouw. Maar ook de stad waar
heel wat moderne technologie aan de orde is. Kortom, zoals het hoort voor een
stad blijkt het moeilijk er een noemer op te kleven.
Al jaren kom ik om allerlei redenen wel eens
een keer in de stad, meestal per trein, ook wel per auto en altijd hou ik ervan
door de straten van de rand naar het centrum te wandelen. Oud en nieuw komen
dan op ons af. Ooit was ik eens, na een vergadering nog naar de Dossin Kazerne gegaan,
toen het allemaal nog niet goed op orde was gebracht. Ik denk nu dat we de
inspanningen van de mensen die het nieuwe museum hebben mogelijk gemaakt niet
mogen onderschatten en dat de discussies over wat het museum moet brengen toch niet
geheel onterecht waren maar hoe dan ook een mooi resultaat hebben gebracht, al
blijft het de vraag wat mooi mag
heten in deze context.
Want laten we eerlijk zijn, Dossin is de
tegenhanger van Westerbork en toch was Dossin lange tijd veel minder bekend.
Het oude hof van Habsburg – een kazerne -, gebouwd op last van Maria-Theresia
en dat op kosten van de stad, was twintig jaar geleden wat moeilijk te
herkennen en nu het helemaal opgekalefaterd is en een woonfunctie gekregen
heeft, is de vreemde geschiedenis van het gebouw onzichtbaar geworden, op een
herdenkingsplaat na, waar een krans en bloemen te zien waren. En daar staat nu
een nieuw gebouw tegenover, waar men rondgeleid wordt aan de hand van het
verhaal de segregatie, aanmelding en finaal de deportatie van Joden via Dossin.
Het verhaal als zodanig is bekend, maar gekoppeld aan verhalen van mensen die
het niet of een enkele keer wel overleefd hebben, is aangrijpend genoeg, maar
de vraag blijft hoe het meer dan virulente antisemitisme van de SS en de NSDAP
verklaard wordt uit een eeuwenoud
verhaal van (christelijke) Jodenhaat blijft . Net omdat vorsten al eens een
bepaald idee hadden van Joden als goede en betrouwbare financiers enerzijds en
anderzijds het gebruiken van Joden als zondebokken voor hongersnood en armoede,
werd het beeld van de plaats van Joden in Europa zeer diffuus.
Wat ook ontbreekt in het beeld dat men schetst,
vormt de enorme dynamiek van de ontvoogding van Joden in Duitse landen, het
Habsburgse rijk incluis. Want als er iets opvallend is, van de joodse sjtetls
in Rusland en Oekraïne tot Mozes Mendelssohn, de grootvader van Felix
Mendelssohn in Berlijn en Leipzig of andere Joodse families die in de centra
van cultuur opgang maakten, allen hadden een groot talent voor assimilatie,
gingen vaak via doopsel in een of andere erkende religie om uiteindelijk in het
atheïsme te belanden. Anderen bleven helaas aan de zelfkant van de samenleving
hangen. In de vroege 20ste eeuw vond Dr. Aletta Jacobs dat ze niet
tot de Natie oftewel het Joodse volk
kon behoren. Ook Hannah Arendt wilde dat niet echt. Overigens geldt net voor
Arendt en Jacobs dat zij onverpoosd inzet aan de dag legden voor hun volk, voor
Joden in Europa, maar zij bleven ook zichzelf. Maar de beelden van arme
tjolders en doolaards, die het museum laat zien waren rond 1910 waren misschien
minder opvallend joods dan werd voorgesteld. Men weet dat Eugeen van Mieghem
heel wat schilderijen maakte van migranten, sommige uitgeschud wachtend op een
schip naar het beloofde land. Anderen bleven er even hangen of wilden wel
voorgoed blijven. In die periode was België zowel een transitland als een land
waar vrijheid van godsdienst en waar welvaart ook persoonlijke kansen met zich
brachten. De scheepvaartlijn naar de VS en voor sommigen naar Palestina was er
ook niet vreemd aan. Het vestigen van de aandacht op de armoede van joden die
hier aanspoelden, mag niet doen vergeten dat het een aantal wel degelijk lukte
om een beter leven te vinden, zoals de familie van Tony Judt liet zien. Laten
we ons dus hoeden voor een eenduidig beeld of te geprononceerd de tjolders
afzetten tegen de Rothschilds of de Wittgensteins. En wat te denken van Tony
Wolfskehl-Simon, dochter van de bankier uit Franfurt?
Wat moeten we met de opmerking dat in
Vlaanderen het antisemitisme een katholieke en flamingante zaak werd in de
jaren 1920? Dan was er ook iemand als Walschap die zich volgens zijn biograaf
Jos Borré tegen het antisemitisme verzette? Hoe terecht is de vaststelling dat
ook links de betrokkenheid van joden bij het internationale kapitalisme
afwezen? Wordt het beeld dan niet genuanceerder? En ja, er is ook een uitleg te
zien over hoe mensen, katholieken die Joodse kinderen opvingen om hen te redden
van deportatie – over de uitroeiing wist men niet precies wat er gebeurde, maar
mensen hadden het gevoel dat het niet klopte oude mensen en kinderen naar het
Oosten te vervoeren voor arbeidsdienst.
Feit is natuurlijk dat men voor 1942 kon weten,
op grond van artikelen in de kranten, over de Kristalnacht, over de
gebeurtenissen in de jaren na de conservatieve revolutie van Hitler en co, dat
Joden het niet onder de markt zou hebben. Ik denk dat veel mensen tot dan, tot
de Jodenvoorschriften in 1942 niet konden geloven dat het zo erg was. Men gaf
joodse mensen aan, men redde hen uit de klauwen van de dood.
Belangrijk is dan ook dat de daders in beeld
komen. Men vond onlangs het dagboek van Alfred Rosenberg, die vanuit Talin naar
Duitsland was gereisd na WO I en vond daar aansluiting bij de NSDAP en Hitler.
In Talin woonden toen nog veel Joden, waarover Amos Oz bericht in zijn boeken,
maar ook Simon Schama heeft wortels in de Baltische gemeenschap en hij vermeldt
hoe zijn grootvader nog meewerkte aan het rooien van bomen voor de export. Hun
activiteit was dus niet die van armoedzaaiers.
Maar waarom konden Duitsers zo heftig tegen een
volk gekant raken, als in de jaren dertig het geval was? Er was weerstand, maar
de Nazi’s konden ervoor zorgen dat die tegenstemmen geen weerklank kregen. Als
Hitler ergens in geslaagd is, dan zeker in het belasten van zijn volk met een
erfzonde, waar men niet zomaar onderuit komt. Hannah Arendt heeft met die
kwestie behoorlijk wat te stellen gehad, want zij kon niet geloven, niet voor
zichzelf aannemelijk maken dat elke Duitser een jodenhater was en bereid de
Duitse samenleving te zuiveren, c.q. alle maatregelen van de Nurenbergse
rassenwetten te volgen. Want dat de voorwaarde voor de nazi’s om burgers zover
te krijgen een medeburger te verraden of onverschillig te staan tegen hun lot,
was natuurlijk dat men zou aannemen dat Joden een bedreiging vormden voor de
toekomst van het Duitse volk. Het woord volkshygiëne
of rassenhygiëne klinkt verrassend
objectief en behoorlijk, terwijl het niets meer betekende dan dat er een gevaar
bestond voor het Duitse volk, de Joodse mens. Enfin, voor velen van de scherpslijpers
was dat nu net geen mens meer en daar zorgde de propaganda voor. Maar was elke
Duitser die gedachten toegedaan? Ik denk dan aan een prof. Marcel Minnaert, die
banden had gehad met het activisme, maar in Utrecht joodse collegae had en niet
wilde meegaan in het virulente antisemitisme van de NSB, de Nederlandse partij,
beweging van Nazi’s in Nederland, voor de bezetting al redelijk sterk. Wat er
dus gebeurde in de jaren 1930 was dat mensen de gedachte toegedaan raakten dat
Hitler en de NSDAP het land een nieuwe toekomst zouden geven. Daartoe behoorde
ook het zuiveren van het land van… bacillen, ongedierte die de toekomst in de
weg stonden. Het beeld van de binnenlandse vijand, dat de heropstanding in de
weg stond, sloeg wel aan, kan men zeggen. Men weet ook dat er in een latere
fase ouders werd aangeraden hun gehandicapte of mentaal gestoorde kinderen of
familieleden toe te vertrouwen aan de overheid. Vervolgens vond men dat die
mensen eindelijk kostelijke mee-eters waren en werd het euthanasieprogramma op
hen toegepast. Ik herinner mij niet in de Dossinkazerne ook maar een aanwijzing
te hebben gezien naar dat project en het verzet van onder andere August Clemens
graaf von Galen, bisschop van Munster daartegen.
We moeten dus begrijpen dat in korte tijd mensen
werden overtuigd van de waarheid omtrent de Joden, zonder dat er echte argumenten
voor te vinden zouden zijn. Maar mensen als Rosenberg en Hitler hadden die
argumenten niet nodig. Dat de kerken in Duitsland niet altijd tegen het
antisemitisme ingingen, belet niet dat dominees en priesters wat afstandelijk
stonden of liever, niet altijd durfden hun voorbehoud te uiten en wie het wel
deed, verdient dus onze aandacht.
Het belang van dit memoriaal lijkt mij er dan
ook in te leggen dat we niet badinerend kunnen spreken over de Holocaust, of
liever, de Endlösung als was het een
onderwerp naast andere. Ik gebruik de term Endlösung, omdat voor mij het
daderschap echt wel minstens zo zwaar weegt als het herdenken van de
slachtoffers. Het zijn immers mensen die de verderfelijke ideologie van het
Herrnvolk hebben uitgewerkt. Het feit dat een kampcommandant is weggestuurd uit
de Kazerne Dossin omdat hij te zeer gevlast was op de rijkdommen die zijn kant
op kwamen, wanneer weer een razzia een aantal Joden had aangevoerd, die
herkleed dienden te worden, doet niets af aan de dienstijver om het volk te
zuiveren. In die zin – en daarom herhalen we deze zinsnede met afgrijzen – is
de vervolging van deze mensen, die lang niet allemaal nog leefden volgens de
gebruiken van de joodse cultuur en godsdienst.. Goud, edelstenen,
waardepapieren en andere eigendommen werden uiteraard in beslag genomen.
Volgens Jacques Presser in Homo Submersus probeerden in Nederland
verzetsgroepen de eigendommen van mensen die onderdoken nu net ook in
veiligheid onder te brengen, door zich als verhuisbedrijf voor te doen. Of dit
in België ook gebeurd is, valt niet te achterhalen, zo lijkt het.
Anno 2013 is het moeilijk begrijpelijk dat
alles in beeld te brengen en aan te geven waarom in de kazerne Dossin het meest
onmenselijke wat mensen anderen kunnen aandoen aanwezig was en gedaan werd,
vaak zeer banaalweg, als eenvoudige kantoorbanen en toch was de kazerne niet
meer dan een opvang- en doorgangskamp in het grotere systeem. Het museum en
memoriaal besteedt inderdaad ook aandacht aan de praktijken van de bezetter,
van de Gestapo en de SS, maar ook aan de houding van stedelijke overheden die
het programma niets in de weg legden. Ook Gerard Romsee komt in beeld, maar
over de verhouding tussen Romsee, het VNV en de andere collaboratiebewegingen
wordt weinig uitgelegd, wellicht omdat men dit niet voldoende gewicht kan
geven. Al vroeg immers was de Vlaamse beweging, het VNV maar ook delen van het
vroegere Verdinaso en ook nog eens Devlag met elkaar in concurrentie gegaan en
de Militärverwaltung had het niet zo moeilijk hen tegen elkaar uit te spelen.
Dat is een verklaring, maar verre van een goedkeuring. Net zoals de positie van
oorlogsburgemeester Delwaide ook niet zo eenvoudig te duiden valt. Hij werkte
mee met de bezetter, maar zijn agenten waren al veel minder bereid de bevelen
goedschiks uit te voeren. Een paar mollen trachtten de mogelijke slachtoffers
tijdig te verwittigen.
Dat de makers van dit museum ook aandacht
schonken aan de vraag waarom Joden niet weg gingen, mag men niet vergeten, want
de verhalen van schepen die noch in New York noch in Havana mochten aanleggen
om migranten te laten ontschepen, verdient inderdaad ook aandacht, al was het
maar om de complexiteit van de roerige tijden toen goed te begrijpen. De reizen
van vluchtelingen, vanuit Breslau of Essen via België naar Frankrijk, waar ze
werden opgepakt en bij de inval in mei 1940 werden opgesloten… omdat ze Duitsers
waren, in kampen, zoals Gurs, waar ook Arendt verbleven heeft en is kunnen
vluchten, laat zien hoe moeilijk het was voor de Belgische en zeker de Franse
overheid om onderscheid te maken tussen een mogelijke vijfde colonne van
Duitsers en Joden op de vlucht voor het nazisme en dus op weg het vege lijf te
redden. Zijn er verzachtende omstandigheden? Het valt moeilijk te zeggen, maar
zeker is dat wij de wreedheid van die blinde gelijkschakeling kunnen zien. Hoe
we zelf zouden handelen, wordt dan een moeilijke kwestie. Het ambtelijke apparaat, zo mag men stellen
voerde bevelen uit en slaagde er lang niet altijd in de orders op een
menselijke wijze uitvoering te geven. In dit geval moet men zich wel afvragen
wat de rol van Procureur-Generaal Ganshof van der Meersch is geweest en hoe de
bureaucratische uitrol van regels de rol van België bij de Judeocide ongemerkt,
maar doorgaans ook onopgemerkt groter heeft gemaakt.
Het is de opzet in hoofde van Patrick Dewael en
andere initiatiefnemers dat we ons zouden herinneren opdat dezelfde zware
inbreuken op de persoonlijke integriteit niet herhaald worden. Men kan deze
opzet begrijpen, maar de vraag is of een oppervlakkige kennisname van het
nazisme daartoe volstaan kan. Niet dat het memoriaal ons oppervlakkig voorkomt,
wel dat het weinig, te weinig aandacht besteedt aan de omstandigheden waarin
een totalitair systeem wortel kon schieten. Men schrijft duidelijk dat in 1919
de Duitsers als aanstokers van de oorlog alle schuld dienden te krijgen, maar
historisch weten we nu dat het verdrag van Versailles een vergissing was,
waarbij Britten en Amerikanen, op een zeldzame John Meinard Keynes na, de zaken
op hun beloop lieten. Het optreden van Aristide Briand om de nare gevolgen van
het verdrag van Versailles en de bezetting van de Ruhr ongedaan te maken, komt onvoldoende
aan bod, maar als Duitsland tussen 1925 en 1930 een redelijk voorspoedige tijd
was, waardoor de NSDAP en Hitler in 1929 een smadelijk te noemen nederlaag
leden, dan lag dat aan onder meer Briand, maar ook aan Stresemann en aan de
snelle opname van de voordelen van de nieuwe omstandigheden die in 1924 en
1925, het verdrag van Locarno bereikt werden. In 1924 werd onder Amerikaanse
druk de regeling van de Duitse oorlogsschuld herzien. Niet alle details van
deze aanpak bereikten het brede publiek en de diep inhakkende crisis raakte
iedereen in Duitsland, zelfs een familie Klamroth, waarover Wibke Bruhns
schreef, hoewel die behoorden tot de hogere burgerij. De familie was in WO I al
zeer nationalistisch en ontleende aan dat patriottisme ook een eigen identiteit
– hoewel dit psychologisch niet zo hoef te zijn – maar bleef dus die gedachten
koesteren, zeker onder het nieuwe regime. Finaal, kan men vaststellen begreep
men de vergissing mee te zijn gegaan in de retoriek, maar toen was het op
verschillende manieren al te laat. Met Duitsland ging ook de familie en de
familie-eer teloor, terwijl het voor latere generaties niet duidelijk te maken
is waarom nationalisme die vorm dient aan te nemen, die Hans Georg Klamroth
eraan gaf.
Het komt me voor dat de afwijzing van het
nationalisme al te eenduidig moet heten en nergens op slaat. Het nationalisme
kon, zoals andere ideologieën ontsporen, dat is duidelijk, maar zegt niet alles
omdat ten eerste andere ideologieën van links en van rechts ontspoort zijn,
maar ook omdat die ideologieën die samen gingen met de ontwikkeling van de
moderniteit zorgden voor ontvoogding en het centraal stellen van het individu,
van de menselijke persoon. De eerste helft van de 20ste eeuw stond
dus in het teken van de emancipatie maar ook van de idee dat men de staat extra
kracht moest geven, waar noch links noch rechts aan konden ontkomen. Het
invoeren van het algemeen stemrecht heeft overal in Europa waar het voorkwam
gezorgd voor instabiliteit. De vraag die eens onderzocht zou kunnen worden is
of hier de burgers dan wel politici en andere opiniemakers tekort zijn
beschoten.
Het opzet van de Kazerne Dossin klopt dus wel,
maar dreigt de uitwerking te missen die men voor ogen heeft staan. Het gaat om
een project waarbij men de aanzet tot racisme, xenofobie wil inperken en
tegengaan, maar men mikt ook op een gevoel van weerstand tegen
(Vlaams-)nationalisme, terwijl men blind blijft voor andere vormen van
uitsluiting, andere criteria van samenhorigheid. Dat het museum er is, moeten
we dan ook toejuichen, maar we betreuren dat de zwakte van andere ideologieën
niet aan bod komt, dat men voorbij is gegaan aan de vraag of het verbinden van
het Vlaams-Nationalisme, waaruit inderdaad een flink contingent van
collaborateurs is voortgekomen, wel zo zinvol is. Men gaat uit van de gedachte
dat de geschiedenis zich kan herhalen, maar helaas herhaalt de geschiedenis
zich zelden op een en dezelfde manier. De technologie, i.v.m. DNA, met
afluistertechnieken en wat al niet meer, dus ook de mogelijkheden om mensen te
volgen op digitale fora, kan net vanuit een ideologie die de herhaling wil
voorkomen van de Endlösung, leiden tot excessen en tot systematische
uitsluiting, wegens morele superioriteit en net dat is het grote gevaar,
namelijk dat mensen zich superieur achten tegenover anderen. Daarom blijft het
van belang, zoals Jacques Presser, de auteur van de Ondergang van de Joden in
Nederland, het stelde dat wie heftig tegen iets ageert, zeker tegen de
Jodenvervolging, tegen de Holocaust ook zelf bewust moet worden van de mogelijkheden
die zich aandienen om anderen wegen minderwaardig uit te sluiten, kortom,
Jacques Presser stelde dat de vervolgers van antisemitisme niet vrij zijn van
engdenkend optreden. Peter Sloterdijk had het over nihilistisch cynisme en over
antinihilistisch nihilisme in het verhaal van de kynische rede. Die
filosofische reflecties ontbreken naar ik denk in het verhaal van Dossin en
misschien moet men daar wel meer belang aan hechten. Niet een specifieke
stroming was in ons land verantwoordelijk voor de fouten tijdens de bezetting,
wel een attitude vanwege bestuurders, al dan niet anticiperend op de wensen van
de wensen van de bezetter.
Conclusie
Het project waarvan de Dossin Kazerne in
Mechelen de uiting is, moeten we zeker ondersteunen. Het is net zo goed
duidelijk dat we de huidige samenleving beter moeten begrijpen waarbij we
nefaste mechanismen zoals schreeuwerige zelfzekerheid niet mogen vergeten. De
aandacht voor de hel van Breendonk en deze kazerne maar ook de hulp aan joodse
mensen die in gevaar verkeerden is van groot belang. Dat betekent dat we mensen
kunnen helpen de donkere zijden van hun inzichten duidelijk te maken. Maar of
we daar altijd zelf toe in staat zijn, blijft een ander verhaal.
Wie naar Duitsland kijkt in de periode 1871 tot
1949 en probeert te begrijpen wat er allemaal speelde, kan inderdaad niet
voorbij aan het feit dat tegen 1910 het cultiveren in studentenmiddens en
andere clubs van het nationale gevoel zeer hoog opliep. Maar ook de weerstand
groeide, zoals Heinrich Mann en anderen lieten zien. In de jaren na de
wereldoorlog vond Duitsland geen stabiliteit omwille van de hoge oorlogsschuld
die het land opgelegd had gekregen. De bereidheid de idee te volgen dat het
land gezuiverd dient te worden was en blijft iets waarvoor niet alleen
rationele verklaringen voor te geven zijn. Maar ook het feit dat wie verzette
aantekende vluchten moest of, zoals sommige weerstandsgroepen onderduiken,
waardoor de notie dictatuur duidelijk en evident wordt, ligt niet zo voor hand
als men het al wil doen geloven. Dat is waarin didactische projecten om een
herhaling van de Holocaust tegen te gaan vaak goed klinken, maar soms ook niet
lijken aan te slaan. Nu, dat laatste is voor het ogenblik duidelijk wel het
geval, op kleine groepen na is er geen grote beweging die zich kan enten op het
verleden en Timur Vermes liet in zijn roman “Er ist wieder da” zien dat het
bijzonder moeilijk zou zijn voor iemand om met het taalgebruik van Hitler nu
politieke voet aan de grond te krijgen.
Waarschuwen voor deze schaduwen gisteren is
zeer zeker nodig, maar de schaduwen van morgen tijdig zien opdoemen, lijkt mij
heel wat moeilijker maar tegelijk belangwekkender.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten