Op de vleugels van euforie
Reflectie
Optimisme, realisme, cynisme
Mogelijkheden, geen
morele plichten
Je weet niet wat je leest, want we horen zoemen de beloften
van politici, we horen ook dat politici fundamenteel vrolijk willen zijn of
andere die optimisme uitstralen een morele plicht noemen en vele kandidaten
weten ons te vertellen wat zij zullen aanvangen, meer nog, zij weten, zoals de
eerste beste verkoper van stofzuigers of auto's te vertellen wat we nodig
hebben. Een verkoopster van de betere lingerie weet wel beter, je moet eerst
goed kijken, luisteren voor je een vrouw kan vertellen wat ze nodig heeft.
Maar goed, le pied
dans le plat, optimisme is zo iets gevaarlijks: alles komt goed? Hangt
ervan voor wie. En dan nog, wat is dat, goed? Wenselijk, utopisch, idyllisch...
zinvol, boeiend... of gewoon aangenaam? Het zal wel iets van dat alles zijn,
maar wie beter toekijkt, merkt het gebrek aan verbeelding op, wanneer het op
welbevinden aankomt. Optimisme? Het geloof in wat mensen vermogen, lijkt me
eindelijk belangwekkender. Optimisme, zo voelde ik het aan na een bezoek aan
Oswiecim, lag in de kleine synagoge in het stad, dat we bezochten, want het
bezoek aan het museaal geworden kamp, was een deceptie. Geen moment leken
mensen zich die verhalen te kunnen verbeelden die daar abrupt en zonder reden,
tenzij de kwade wil van mensen voor een uitdagend systeem hadden gekozen,
waardoor zij, die lang hun zorgeloze leven hadden geleid, plots als niet-mensen
werden gepresenteerd. Misschien is het dat wel, denk ik, dat me enigszins huiverig
maakte voor de uitgesproken oproep tot optimisme, wat dat ook mag inhouden en
hoe het ook mag uitwerken.
Optimisme kan men overigens niet reduceren tot euforie,
verschilt er gewoon hemelsbreed van. Optimisme veronderstelt niet enkel dat de
wereld zoals die is de beste der mogelijke werelden moet heten, meer nog, het
wordt hoe dan ook nog beter dan het al is. Voltaire heeft die kijk van Leibniz
vakkundig de grond ingeboord, maar hij vond wel dat we best bezig kunnen zijn
met aanleg en onderhoud van het eigen tuintje. De man die in Cirey en later
nabij Genève intens met tuinaanleg bezig is geweest, wist waarover hij het had,
namelijk dat de vorm van leven die mensen kennen, ervaren best veel in petto
kan hebben, maar tegelijk ook altijd weer op grenzen botsen kan, zal. Candide
is voor velen een verre echo geworden, waarbij men niet meer het filosofische
verhaal zelf leest, maar er commentaren over hoort. Alwetendheid is voor
Voltaire een vorm van pedanterie, maar tegelijk is het van belang voor hem goed
te onderzoeken. In die zin kan men Voltaire en Goethe wel met elkaar verbinden,
want bij Goethe speelt dat onderzoek een groter belang dan men, althans wie
Goethe verwijt een oude pruik te zijn die zich als een god boven alles verheven
boven de mêlee van Wagners - niet de componist - die van alles bij elkaar
zoeken zonder er ooit wijzer uit te worden. Noch Goethe noch Voltaire waren in
wezen pessimisten, laat staan cynisch ingesteld, maar optimisme, dat ging hen
wat te ver.
Toch zou het zo zijn dat optimisme vleugels geeft, maar de
vraag is of men er kan mee vliegen en waarheen het dan wel gaan zal. Optimisme
over wat de mens bewerken kan, na de Endlösung, na de Goelag en andere
gebeurtenissen, de oorlog in Joegoslavië, de genocide in Rwanda is toch wel wat
cynisch. Niemand kan ooit uitsluiten voor zichzelf niet tot wreedheid in staat
te zijn. De experimenten van Milgram geven er aanleiding toe, maar ook
ervaringen in het dagelijkse leven.
Hoe we in de wereld staan, hangt niet af van ons optimisme,
maar van andere aspecten van onze betrokkenheid bij het leven zoals het is. Men
kan de ander als de Hel beschouwen, maar men kan zich ook spiegelen in de
ander, men kan de andere als een uitnodiging zien en men kan hoe dan ook
proberen met die ander ergens heen te willen. We zijn vandaag, zegt men mij,
wel verplicht de erfenis van de Verlichting te omhelzen, maar als ik zie wat
men er zich dan bij zou moeten voorstellen, dan bedank ik daar feestelijk voor:
1°) leven zonder god in de hemel? Moet kunnen; 2°) gelijkheid van man en vrouw?
Ik hoor het sommige liberalen graag zeggen, maar hun daden laten niet altijd
veel respect vermoeden; 3°) Scheiding van kerk en staat? Dat betekent dat de
kerkelijke leiders niet mogen proberen het landsbestuur te beinvloeden, maar
evenmin kan de staat in de inhoudelijke boodschap van die kerk ingrijpen, ook
al menen we dat er hier grenzen aan zijn. Maar de scheiding van Kerk en Staat
betekent ook niet dat we geen debat over levensbeschouwelijke kwesties zouden
aangaan. Als een gelovige, liefst geen Jehova, maar goed, mij aanspreekt dan
kan het zijn dat er iets aan de orde komt dat me wel beroeren kan. En ook
vrijzinnig humanisten hebben soms een interessant verhaal. Maar Ludo Abicht,
onderscheiden met de Arkprijs van het Vrije Woord had een punt toen hij zich
afvroeg wat de inbreng van het vrijzinnig humanisme dezer dagen kan zijn. In de
wandeling, zo stelde Patrick Lateur vast, durven mensen wel eens grof te doen
over geloof en vrome lieden, terwijl men tegelijk tolerantie predikt, wat ook mij
al langer is opgevallen. Zinvol spreken over de condition humaine, individueel
en voor grotere entiteiten, tot en met de wereldbevolking, kan niet, denk ik
zonder criteria om wetenschappelijk aanvaardde inzichten te evalueren. Voor
sommigen volstaan de feiten, maar, welke feiten hebben dan hun belang? Ik heb
nog geen liberaal geschrift gezien over het essay van Tomas Sedlacek, behalve
dan dat vanwege Liberales. Maar een recensie van drie paragrafen, het zegt
genoeg over de waardering. Van groter belang is het vast te stellen dat een
debat over een werk als dit blijkbaar niet de brede media haalt en debat
betekent niet per se sprekers laten opdraven die er zeer verschillend over
denken, maar, zoals auteurs in de Verlichting plachten te doen, uitgebreide
briefwisseling op te zetten om inzichten te onderzoeken. Zo kan men meewerken
aan die goede wereld van morgen.
Nu, dit probleem, van de plaats van levensbeschouwingen in
onze cultuur en van de vermeende achterlijkheid van godsgeloof, christelijk of
anderszins, spoort in wezen niet met het ideaal van tolerantie. De kwestie is
bij wijlen acuut, als bijvoorbeeld een Britse premier, Cameron, maar ook Tony
Blair, met hun geloof gaan uitpakken. Toch blijft de vraag hoe men zonder een
min of meer gearticuleerde levensbeschouwing verder moet, want de dingen die we
voor waar aannemen, of ze nu passen in een rationalistische traditie dan wel in
een ander geloof, dan nog kan dit voor personen en groepen van mensen een eigen
dynamiek ontplooien, die veel verder gaat dan het wat vage optimisme waar men
naar verwijst. Karl Popper had goede redenen om te bepleiten dat optimisme een
morele plicht zou moeten zijn, toch zeker na afloop van de Tweede wereldoorlog.
Maar als men nu met een uitspraak als deze uitpakt, zal men toch wel even
moeten aangeven waar het over gaat.
Vond Popper het voldoende dat men ja zegt tegen het leven,
zonder verder uit de luie zetel te komen? Of stond zijn optimisme in het teken
van de wil een goede, liberale democratie uit te bouwen? Voor zover ik het
begrepen heb, ook bij een commentator als Tony Judt, was Popper inderdaad de mening
toegedaan dat men excessen zoals het (Oostenrijkse) fascisme, later omgeturnd
tot nazisme, maar had kunnen vermijden als men inzicht had gehad in wat
werkelijk goed en enthousiasmerend werkte, maar met Jacques van Doorn kan men
vaststellen dat die beweging inderdaad veel... optimisme kon opwekken. Stefan
Zweig wist in "Die Welt von Gesteren te vertellen hoe de Beweging bij jonge mensen veel enthousiasme en optimisme op wist
te wekken door jonge, goed geklede jongelui in blitse auto's te laten
rondrijden naar de dorpen. Maar ook elders waren er bewegingen die veel
enthousiasme en optimisme wisten te genereren, zoals het enthousiasme dat
Hendrik de Man of de beweging van Cardijn, de Kajotters, de Vlaamse Beweging.
Ook bleek voor Popper en voor Judt dat de sociaaldemocratie in
Oostenrijk op een aantal terreinen, steken heeft laten gevallen, door een
gebrek aan perspectief. Maar zowel het fascisme als de actieve
sociaaldemocratie hadden zelf positieve boodschappen en wat Popper, volgens
Judt vergat, was dat Oostenrijk niet door toedoen van Links in het fascisme
verzeild is geraakt, maar erger, dat alle politieke partijen na 1928
geleidelijk de onbestuurbaarheid van het land in de hand hadden gewerkt. De weg
naar het (verkozen) slaafdom, waarover von Hayek sprak, was net zozeer gegrond
in de niet te bevestigen observatie dat het links was dat de dictatuur zou
hebben mogelijk gemaakt.
Niemand hoeft afbreuk te doen aan de betekenis van Karl
Popper en stellen dat zijn observatie over optimisme niet op historisch te
argumenteren inzichten terug te voeren is. Maar wellicht is het wel van belang
te begrijpen dat Popper begrepen had dat de politieke actoren in de jaren 1920
en 1930 zo vijandig stonden tegenover elkaar en zo weinig heel lieten van de
inzichten van anderen dat het wantrouwen in het politieke helemaal onderuit
ging. Maar er is meer, als ik zelf ook wel belang hecht aan optimisme, dan niet
als een vaag begrip dat alles goed komt, omdat we er dan geen idee van hebben
wat goed wel moet betekenen. Goed kan alleen in een
collectief perspectief bezien worden, of enkel op het niveau van het persoonlijke
handelen en het persoonlijke welbevinden. De kwestie is dan hoe die elkaar
ondersteunen en ook wel van elkaar afhankelijk kunnen zijn.
Maar toch komt ook dit in gedachten als men het over
"Goed" heeft, in de zin: alles komt goed, namelijk dat die goede
toestand zelf wellicht geen blijvende staat van optimaal welbevinden kan zijn.
Teveel factoren kunnen immers, ook als de situatie goed heet te zijn, het
evenwicht verstoren en dan wordt het weer zwoegen en jakkeren om de toestand op
orde te krijgen. Want moeten we niet vaststellen dat een samenleving altijd wel
een beetje een troep is, waar niet altijd lijnen te trekken vallen en waar geen
mooi portret van te maken valt. In die zin is optimisme allerminst gewettigd,
zou men denken, maar optimisme maakt misschien wel deel uit van eigenschappen
en attitudes van mensen in een dynamische samenleving.
We kunnen overigens ook niet aan de vraag voorbij, meen ik,
of optimisme tot ongebreidelde dadendrang kan leiden, hoeft te leiden? Men
verwijt conservatieven wel eens, uitgesproken conservatieven dat ze de klok
terug zouden willen zetten, maar de werkelijkheid is eerder dat conservatieven
de samenleving ook wel een zooi vinden, maar er zit ook veel goeds in, dat het behouden
waard is. Progressieve ideologen daarentegen koesteren een uitgesproken
negatieve visie op de samenleving en de staat waarin mensen en groepen zich
bevinden, want er deugt ten enen male niets aan. Cruciaal is dat conservatieven
doorgaans nog enig vertrouwen hebben in mensen, burgers, terwijl progressieve
politici en commentatoren menen dat de mens veel bijsturing behoeft. Ook dat is
een opvallend punt van verschil in waardering, de ene benadering spreekt over
mensen en individuen, de andere hebben het over de mens, over dé mensen, alsof
men zich zomaar een ideaalbeeld van de mens kan vormen.
Dan blijkt dat ideaalbeeld ook nog eens ontstellend negatief
ook. Zou Karl Popper, zouden vele liberalen vandaag ook niet behept zijn met
dat idee dat mensen ernstig bijgestuurd moeten worden, want behept met allerlei
mankementen? In die zin toveren liberalen wel vaker een paradox te voorschijn:
we moeten geloven in de burgers, in hun ondernemerszin maar tegelijk hebben ze
veel sturing nodig. Voor Links is die houding meer in de lijn van de
verwachtingen, zoals kerkelijk gelovigen de neiging zouden kunnen hebben dat
mensen paternalistische sturing nodig hebben.
Nu de verkiezingen naderen, merken we dat politici, maar ook
politieke wetenschappers deze discussies liever niet aan de orde stellen, omdat
dit de mooie verhalen die men vertellen wil in de weg zou staan. Maar wie de
kritiek van de liberalen op de Vlaamse Regering van Kris Peeters, merkt dat die
kritiek 1°) gericht was op de begroting; 2°) op onderwijshervorming; 3°) op
meer uitgaven in de sector van welzijn, zoals opvang van gehandicapten,
wachtlijsten in de zorg etc. en 4°) dat men er zo te zien niet in slaagde aan
te geven hoe men begrotingsdiscipline en andere verwachtingen met elkaar zou
verzoenen. Mijn kritiek aan het adres van de VLD was gericht op het feit dat ze
blind bleef voor de keuzemenu's die de Vlaamse overheid op het dashboard had
staan. Overigens, was het ook de Open VLD die vond dat de Vlaamse regering mee
diende te werken om de eisen van de EU inzake begroting te kunnen halen, waarbij
de andere entiteiten, Brussel en Wallonië op het oog ontzien werden.
Mag men zeggen dat de Vlaamse regering er een succes van
maakte? Ik weet bij God niet welke criteria men hanteren zou om het ene,
succes, dan wel het andere, falen, te argumenteren. De wereld is sinds 2009
redelijk veranderd en een aantal bruikbare criteria zijn ook van karakter
gewijzigd, maar bovenal vraag ik mij af, waarom in deze tijd, waarin we ons
bewust zijn van het feit dat politiek
beleid deel heeft aan de samenleving, maar lang niet de enige bepalende factor
is, wel vooral een continubedrijf moet
heten, dat altijd functioneert en vaak aan interne wetten onderhevig is, een
eigen dynamiek kent - waar politici zich op het oog wel bij bevinden, maar er
niet altijd in slagen even hun eigen handelen tegen het licht te houden - die politiek zich enkel in dadendrang kan
uiten. Ook Luc Huyse meent dat de politiek en dus politici minder macht hebben
over de dingen en over mensen dan sommigen zouden wensen, maar voor hem
betekent dat ook dat andere krachten te veel gewicht in de schaal werpen. De
vraag is dan of die grote actoren, zoals banken, zoals oligopoliebedrijven,
Monsanto bijvoorbeeld, er niet toe leiden dat de dynamiek van de samenleving
erbij zou inschieten. Maar hier wordt het ook weer moeilijk, want wat een
evolutie mochten we niet beleven sinds 1979? Inzake beschikbaarheid van kennis,
computers en andere telecominstrumen bleek die voor ons, als gebruikers zeer
zeker heilzaam; ook geldt dit voor de vooruitgang van de geneeskunde en moeten
we de vreugde om het ontdekken dat het Higgs-Englert-Brout-boson niet enkel
theoretisch bedacht was kunnen worden maar ook effectief geobserveerd in het
CERN in herinnering roepen?
Als het om optimisme gaat, moet de politiek niet zo heel
luid roepen, maar kunnen ze er wel toe bijdragen dat burgers niet voortdurend
gewezen worden op hun tekortkomingen. Natuurlijk moet men oom agent vooral op
straat zien, waar hij of zij het jonge volkje kan stimuleren en eventueel
vermanen, maar men heeft de Gemeentelijke administratieve sancties in het
geroepen omdat de samenleving, door migratie maar ook vanwege snelle
verstedelijking van het platteland, omwille van andere levensverhalen, met
onder meer nieuw samengestelde gezinnen, zeer veranderd was. Minstens evenzeer
van belang is het feit dat we in het spoor van de antiautoritaire cultuur in
een crisis van wellevendheid terecht waren gekomen, terwijl het gerecht de vele
zaken niet meer kon bolwerken. De politiek heeft, op vraag van burgers
ongetwijfeld geprobeerd de onveiligheid terug te dringen, maar op zo een manier
dat plots burgers elkaar ervan konden betichten overlast te bezorgen. In die
zin is de evolutie sinds 1979 wellicht wat minder rooskleurig, maar als we de
verklarende factoren goed overzien, valt op dat er heel wat problemen aan de
hand zijn, die maatschappelijk gesproken niet eenduidig zijn, maar dat we niet
blind kunnen blijven voor ontwikkelingen ten goede vertonen.
Eerder heb ik er al op gewezen dat men burgeractivisme zeer
kan waarderen, maar dat het soms voorvalt, zoals in verband met de discussie
sinds 1995 rond de ontknoping van het verkeer rond Antwerpen, waar actiegroepen
met onweerlegbare argumenten de goegemeente bestookten, tot blijkt dat het met
die onweerlegbaarheid niet zo snor zit, want sommige argumenten kunnen ook
gelden als reden om de Antwerpse ring rond te maken. Dat geldt overigens ook
voor de discussie over het project Seine-Schelde-West dat de binnenvaart moet
vernieuwen en versterken, waarbij uiteraard een vlottere ontsluiting van de
zeehaven te Zeebrugge van belang is. De tegenstanders brengen allerlei
argumenten tegen, maar sommige blijken in de weging toch niet zo zwaar uit te
vallen. Alleen, in het debat komen de argumenten van het Groot Gedelf als
authentiek over, terwijl de argumenten van Waterwegen en Zeekanaal NV omwille
van het belang van dat bedrijf - want het is bedrijf met de overheid, wij dus,
als belangrijkste aandeelhouder - vanzelfsprekend als verdacht worden
voorgesteld. Het helpt het debat niet vooruit, maar als men ziet hoe in beide
debatten de partijen en individuele mandatarissen op lokaal en hoger vlak hun
posities net ook bepalen op grond van de sympathie die men heeft voor de
burgerinitiatieven, dan wordt het echt wel moeilijk om een en ander
onderscheidend te behandelen. De overheid heeft een stevige vinger in de pap,
maar in het publieke debat blijkt men vooral die partij te wantrouwen. Zou men
zonder zo een vehikel kunnen om het waterwegennet op niveau te houden?
Natuurlijk kan men met goede argumenten stellen dat de
schatkist van de staat een lek mandje is, waar veel geld verdwijnt zonder goede
redenen, alleen zal men vaststellen dat als men alle overbodig geachte
uitgavenposten heeft afgetoetst bij de bevolking, er van die verhoopte
besparingen en structurele vermindering aan recurrente uitgaven niet veel
sneuvelen. Wat mij niet raakt, raakt misschien wel mijn buur. En misschien laat
het me eerder onberoerd, maar misschien ook niet en ontstaat er over die ene
weldaad van de overheid toch enige beroering. Mag men dan niets doen? Het is
het meest complexe probleem van onze tijd hoe we de zaken op orde zullen
houden, financieel en het meemaken dat de staat door zowat iedereen aangesproken
wordt om hulp en bijstand en dat op grond van goede wetten; op zich is het een
noch het andere problematisch, maar helemaal zeker is het niet of we het
allemaal kunnen realiseren. En dat nu is het probleem van de partij die ons op
de vleugels van euforie wil meeslepen, want wie stellen wil dat we optimisme
moeten betrachten, kan meteen ook prozac meegeven.
Slogans hebben zo hun beperkingen en verkiezingsboodschappen
al helemaal, maar toch, de kwesties die spelen, belangen ons op verschillende
manieren aan en meerdere niveaus, in onze particuliere levenssfeer, maar ook
bijvoorbeeld in de open, de publieke ruimte, want het vrolijke land van
ontelbare cafés, bars, eethuizen in allerlei soorten en gewichten, lijkt in de
greep van veiligheid, gezondheid en zekerheid, plus fiscale fairplay, enfin
niet altijd van de fiscus als instituut en daarover moeten we nadenken.
Transparantie en een overdaad aan regelgeving, werkt dat wel?
Wat politici in campagnemodus voor ogen staat, hoeft geen
uitleg, maar het kan geen kwaad als burgers hen feedback geven. Gouden bergen
beloven? Een rozenvingerig ochtendgloren? De volmaakte samenleving? Het klinkt
alles mooi, maar zelfs niet aanlokkelijk. Goed beleid weet ook de zegeningen te
tellen en vervolgens te zien hoe we een en ander op orde kunnen houden. De
actuele retoriek, waarbij of het behoud of de revolutie op weg naar de beste
der werelden, dat pakt denk ik, niet. Tene quid bene? De Romeinen wisten het
wellicht ook wel. Vandaag is het maar de vraag of we weten wat goed is. Want
als we willen dat het beter wordt, zullen we toch moeten zien dat we het kind
niet met het badwater weg laten spoelen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten