Wie hoort den Groote oorlog toe?
Dezer Dagen
De
groote oorlog
Nederlandse
interesse, waarvoor
Goed dat Nederland ook
aandacht wenst te besteden aan WO I, de Groote oorlog, maar men moet het ook
niet te gortig maken. Beweren dat de Vlamingen er hun oorlog van willen maken,
bevreemdt mij nog geen klein beetje. Dat de herinnering vanwege Vlaamse politici
en mensen uit de politieke beweging aan de oorlog én aan de strijd van hun
voorgangers door elkaar lopen, kan men hen moeilijk aanwrijven. Het feit dat de
discussie over het statuut van de taal, in rechte maar meer nog in feite een
complex verhaal is, dat begint rond 1840 met het petitionnement van 1840 en in
1856 kwam er al een Grievencommissie, lijkt vooral van belang voor de petite histoire. Doorheen de 19de eeuw
en tot aan de vooravond van de Groote Oorlog zien we dat Vlamingen, linkse en
rechtse, dorpse en steedse, intellectuelen en kleinburgers zich gezamenlijk
voor de eisen inzetten. Het is overigens maar de vraag waarom men de scheiding
der geesten, die tijdens de oorlog haar beslag kende, maar al vroeger was
ingezet, niet zo relevant acht. De scheiding der geesten betrof de kwestie of
de Vlaamse ontvoogding loyaliteit aan Vorst en Vaderland uitsloot, dan wel of
men binnen het bestaande constitutionele kader diende te blijven. Deze kwesties
kan men dezer dagen wat Vlaanderen betreft futiliteiten noemen, bij de vorming
van Europa, maar ook als het om conflicten elders gaat, kan men misschien ook
wel eens verwijzen naar die Vlaamse Beweging. Want veel aanslagen hebben die
vermaledijde Flaminganten niet
gepleegd, als ik het mij goed herinner.
Karel van de Woestijne schreef
ten behoeve van NRC tussen 1906 en 1929 brieven aan de NRC om het Nederlandse
publiek op de hoogte houden van het leven in België, van het artistieke en
literaire leven, minstens ook van het
politieke, kond te doen. Soms vermakelijk, nu eens sardonisch en dan weer laconiek,
laat hij zien hoe in de late jaren van het bewind van Leopold II het land er
anders was gaan uitzien en dat zich onder meer uitte in de arrogantie van de
Vlaamse politici en academici. Maar bij gelegenheid kwamen liberale en
katholieke Vlamingen elkaar tegen, zoals in Roeselare in 1906 toen de 50ste
geboortedag van Albert Rodenbach werd gevierd en al wie telde in literair
Vlaanderen aanwezig was. Het zou de laatste keer wezen, maar tot dat besef kwam
Karel van de Woestijne pas later. In 1906 was het mogelijk dat Cyriel Buysse en
Stijn Streuvels vlak bij elkaar zaten en alle discussies over staatsprijzen
achterwege bleven. Maar de scheiding der geesten zou zich tijdens de oorlog
voordoen, op grond van de bereidheid de Flamenpolitik van de Duitse bezetter
aan te nemen voor eigen doeleinden.
De vraag waarom historici
dezer dagen in Vlaanderen en nagenoeg iedereen die zich met de Groote Oorlog
inlaat de dynamiek negeert die zich in Vlaanderen na de diepe crisis van
1845-1850 heeft voorgedaan en waar naast economische ontplooiing ook culturele
en politieke emancipatie steeds meer mensen kon aanspreken, blijft al te vaak
onbesproken. Intussen gingen de politieke discussie tussen katholieken en
liberalen verder, waar zich later werkliedenpartijen bij aansloten - want het socialisme in
Vlaanderen en België begon met werklieden11organisaties en niet bij Marx -
waar zich dus de taaleisen steeds weer aandienden en het debat verstoorden... zegt men. De partij die het partijlandschap
lang in ongerede bracht was precies de Meetingpartij in Antwerpen die ontstond
tegen de plannen om van Antwerpen de versterkte burcht van het land te maken, le réduit National, met de bekende
forten rond de stad die uiteindelijk al in 1914 geen nuttige rol bleken te
kunnen spelen. Juist, de oorlog van 1870 speelde mee en dus was er een Europese
context, die hier niet altijd in ogenschouw wordt genomen. Maar het mag
duidelijk wezen, die Meetingpartij die antimilitaristisch was en zeker ook nog
rancune koesterde voor de scheiding van het Koninkrijk der Nederlanden, zou,
hoewel de beweging na een eenmalige bestuursperiode in het Antwerpse stadhuis,
op 't Schoon Verdiep dus, wegdeemsterde, een zweem van anarchisme in de stad en het land laten rondwaren en
vooral de idee als partij die het opnam tegen het establishment in de
herinnering hangen.
Het tragische van de
geschiedschrijving rond WO I bestaat hierin dat maar weinig historici zich echt
richten op de periode van de ontwikkeling van de industrie in Vlaanderen In
politieke termen valt de cesuur dan samen met de troonsbestijging van Leopold
II in 1865, de Frans-Duitse oorlog en de toenemende druk de taalwetgeving op te
zetten om de Nederlandstalige burgers, welk idioom of streekdialect ze ook
spraken, hun identiteit vorm te laten geven. Leopold II was niet ongevoelig
voor de Vlaamse revindicaties, zoals bleek bij de inhuldiging van het
standbeeld voor Breydel en Pieter De Coninck op de Grote Mark in Brugge. Toen
hij merkte dat burgers ontevreden waren dat zijn omgang met de stedelijke
magistraat - die Franstalig was - contact met het Breydelcomité onmogelijk
maakte heeft hij de volgende dag - zegt men - kroonprins Boudewijn gestuurd om
dat goed te maken. Het is in elk geval zo dat de inhuldiging op 11 juli 1887
voor het comité een deceptie was geweest en dat vervolgens in augustus een meer
volkse inhuldiging plaats zou hebben gehad. Hoe het
precies zat, verdient vooral verder onderzoek omdat het weliswaar een lokaal conflict
was maar wel aangeeft dat al lang voor 1914 de gemoederen behoorlijk verhit
konden raken en de rancune zelfs Leopold II niet ontging.
Van belang in de hele
discussie over de betekenis van de Groote Oorlog, die voor mij minstens in de
Europese context moet bekeken worden, maar voor dit land wel degelijk ernstige
politieke gevolgen heeft gehad die men niet kan verklaren, laat staan
begrijpen - we moeten het hierbij herhalen - zonder ernstig af te wegen hoe in de
Nederlandstalige provincies van België gedurende de Negentiende eeuw een
economische, culturele en politieke dynamiek is ontstaan. Zowel aan de zijde
van de katholieken als aan de zijde van de Liberale beweging; meer nog, het
waren Liberalen als Georg Bergmann en Anton Bergmann die hun onweerlegbare
bijdrage hebben geleverd, maar ook Karel Lodewijk Ledeganck. Misschien vinden
politici als Guy Verhofstadt dit storende details van de geschiedenis, het feit
dat liberalen mee de taalrechten van de Vlamingen hebben bevorderd, moet men
niet negeren. Dan was er dus de Meetingpartij en waren er de vroege aanzetten
tot het Gentse Socialisme, waar men al evenmin ongevoelig was voor de
gelijkberechtiging van de burgers, ongeacht hun taalgebruik of net inzake taalgebruik..
Geloofde men toen dat er
zoiets als het homogene Vlaamse Volk bestond? Of een Belgisch Volk? Men kan
beide toeschrijven aan de geest van de Romantiek. Dat is precies de vaststelling van
Marx dat het nationalisme een zaak was van de Hogere Burgerij, ten koste van de
arbeiders, heeft hem er toe gebracht, voor zover ik het begrepen heb, tegen dat
burgerlijke, liberale nationalisme, dat ook door de katholieken werd gedeeld,
een internationale van het proletariaat op te zetten, want alleen een
internationale beweging van gezellen zou die burgerlijke verwatenheid met
succes kunnen bestrijden. Toch liet het Gentse model zien dat aandacht voor
taal ten behoeve van de arbeiders mensen als Moyson en anderen niet vreemd was.
Vader Anseele zou daar het zogenaamde biefstukkensocialisme tegenover gezet
hebben - Erst kommt das Fressen und dann die Moral? - maar precies de culturele
poot van Vooruit voorzag ook in het ontwikkelen van de taal, onder andere met
toneel.
Was Vlaanderen rond 1900 meer
agrarisch dan Nederland, Duitsland of Frankrijk? Ook in het artikel in NRC viel
er niet aan te ontkomen dat die Vlaamse soldaten toch maar boerenkinkels waren.
Mag een klein beetje meer zin voor nuance en detail? 1°) de Vlaamse bevolking
was sinds 1750 sterk gegroeid en precies de voedselcrisis van 1845-1850 liet
zien hoe sterk de relatieve overbevolking doorwoog; 2°) de industrialisering in
Gent en de uitbouw van de haven van Antwerpen zou de verstedelijking
aantrekken, maar toch bleven in delen van de Kempen en Binnen-Vlaanderen -
ruwweg de streek tussen Maldegem, over Tielt tot Geraardsbergen en Ronse in het
Zuiden - worstelen met overbevolking, dat wil zeggen met mensen die niet direct
emplooi vonden in de oude landbouw, de ter ziele gegane huisnijverheid incluis
en 3°) de migratie vanuit Vlaanderen naar Charleroi, Luik maar ook naar Noord-Frankrijk
moet men toch ook in rekening brengen, alsmede het feit dat vanaf 1890 de
overheden kozen voor goedkope treinabonnementen om de steden en
industriegebieden niet te laten uitgroeien tot bolwerken van socialisme,
revolutionairen en ook wel om hygiënische redenen. De industrialisatie bereikte
Vlaanderen nog op een andere manier, want men kan vaststellen dat vanaf 1880,
toen stoomschepen, met betere
opslagcapaciteiten ertoe bijdroegen dat broodgraan goedkoper uit de VSA, Canada
en Argentinië, maar ook Rusland aangevoerd kon worden. Door deze wijziging van
de markt verloren vele landbouwers in de meest vruchtbare gebieden hun bedrijf,
omdat ze niet konden opboksen tegen die nieuwe concurrentie. De vooruitgang?
Net wat u zegt. Die boeren werden vaak stedelingen of schakelden over op
tuinbouw en groententeelt in de rand van de stedelijke agglomeraties. Anderen
zouden in de steden als slagers, charcutiers en aanverwante ambachten hun brood
gaan verdienen.
Wie ging er dan naar het
front? De boerenbevolking in Vlaanderen was al in relatief gewicht sterk
verminderd ten aanzien van de arbeiders, maar dat lijkt historici niet te
deren. Maar het andere aspect mag ons dan niet ontgaan: wie hing de Vlaamse
gedachte aan? Marc Reynebeau was daar in "Het Klauwen van de Leeuw"
expliciet over: de middenstand, vooral de kleine middenstand, want de hogere
middenstand die leerde toch snel Frans. Zou het zo eenvoudig zijn, als men
kijkt naar het gemak waarmee mensen als Frans van Cauwelaert en August
Vermeylen, twee telgen uit het Brabantse genus van de herenboeren, zich van het
Frans bedienden en de Vlaamse zaak dienden. Ook Cyriel Buysse, verwant aan de
gezusters Loveling, aan de Gentse hoogleraar Paul Fredericq, hoewel hun
verwantschap eerder leidde tot animositeit, was een Nederlandstalig auteur,
gehuwd met een Nederlandse, Haagse dame, maar ook bevriend met Maurice Maeterlinck, de
Gentse Franstalige schrijver die met zijn werk de Franse letteren zeer heeft
verrijkt, maar nu in Vlaanderen vooral gekoesterd wordt... om te laten zien dat
kosmopolitisme wel kan. En dan kan ik niet voorbij aan de andere Rodenbach,
Georges, die twee boeken in Brugge situeerde, naast enkele gedichten over de
zwanen van Brugge. Nu we toch een cataloog van namen presenteren, mag Marie-Elisabeth
Belpaire niet ontbreken die zelf vanuit een eerder Franstalig liberaal milieu
voor het Nederlands koos, maar wellicht zich vergiste door de zijde van de
katholieken te kiezen. Zij financierde het Nederlandstalige tijdschrift
"Dietsche Warande en Belfort" en werkte mee aan de zaak van de vrouw
door een vrouwenafdeling op te richten van de Vlaamse katholieke Hogeschooluitbreiding. Op het oog lijken het allemaal voorbeelden, details, maar als
men probeert een beeld te schetsen van het Vlaanderen tijdens de roemoerige
jaren die het einde van de 19de eeuw kenmerkten, dan krijgen die namen, faits et gestes pas betekenis. Eenvoudig
wordt het plaatje niet van het België dat in 1914 in de oorlog betrokken
raakte, maar men kan de verschillende culturele, artistieke maar ook
economische en politieke winden niet negeren.
Lodewijk de Raet (1870 - 1914)
belichaamt de ontwikkelingen in de door ons benaderde periode in zijn leven en
loopbaan als econoom, politicus en - jawel - pleitbezorger van Vlaamse
ontvoogding. De man is intussen nagenoeg vergeten, al bestaat er nog steeds een
stichting met zijn naam, maar hij was
bij leven verbonden met zowel Solvay - via Waxweiler zelfs met Albert I - als
dus met de Vlaamse zaak. Hij muntte het begrip "Vlaamse Volkskracht"
waarmee hij economische activiteit bedoelde en niet enige vorm van militarisme
of politieke straatrevolutie. Onze kijk op het intellectuele leven voor 1914 in
Vlaanderen kan men overigens breed uitmeten, precies met figuren als Lodewijk
Dosfer, Vermeylen, Karel van de Woestijne en zovele anderen. Ook de jonge
bioloog Marcel Minnaert, wiens ouders in Brugge docenten waren aan de lerarenopleiding,
kan men in het plaatje brengen, vooral omdat hij publiek stelling innam tegen
de bekende open brief aan Albert I, van Jules Destrée, met de bekende zin: Sire, ils nous ont pris la Flandre. Minnaert zou kiezen voor het
activisme, dat merkwaardig genoeg mee gesteund werd door Nederlanders die al
dan niet in Vlaanderen leefden: Derk Domela Nieuwenhuis, die in Gent Jong
Vlaanderen zou oprichten, maar ook in Nederland kon de beweging op sympathie en
steun rekenen...
Laten we dus niet altijd weer
in dezelfde valstrik trappen en doen alsof de oorlog plots de Vlaamse zaak deed
opwellen: Albert I sprak immers de gedenkwaardige woorden:
Gedenkt gij Vlamingen de slag der Gulden
Sporen
en gij Luikerwalen, de zeshonderd
Franchimontezen...
maar ook hield men iedereen
graag voor dat we allen Belgen zijn, maar dat is slechts een familienaam, want
de voornaam is Vlaming dan wel Waal... Alle waren het verdienstelijke pogingen
de eenheid van het land te bewerkstelligen door de verschillen te benoemen en
te erkennen. Men kan het een vorm van repressieve tolerantie noemen, maar het
er viel voor Leopold II en Albert I niet aan te ontkomen en als we afgaan op
het testament van Leopold III - gedateerd 1944 - ging die nog het verst in zijn
erkenning van de Vlamingen binnen het koninkrijk. Maar helaas stonden er nogal
onvriendelijke zaken in over de Regering en de volksvertegenwoordiging tijdens
de fameuze meidagen van 1940, waarbij de neiging ten faveure van een meer
autoritair regime niemand mag ontgaan. Met andere woorden kon men 's konings aandacht
voor Vlaanderen en de Vlaamse zaak gemakkelijk verdacht maken.
Als dus de journalist in NRC
weet te vertellen dat WO I de Vlamingen en de Walen blijft verdelen, als
historici zoals Sophie de Schaepdrijver persisteren in hun voorstelling en
blijven vertellen dat die vermaledijde Vlaams-nationalisten plots uit hun
doosje zouden zijn gekropen, dan valt daar wel op af te dingen. Wat men zal
toegeven is dat het geen volkse beweging
was. De details van de vele verhalen die men overigens, wat mij betreft,
kan vergelijken met andere regio's in Europa, zoals Lode Wils dat deed, maar of
ik tot dezelfde conclusies zou komen, blijft dan nog maar de vraag; de details
geven een complexe samenleving, waarbij mensen hun persoonlijke ambities
betrachtten waar te maken en daarbij al dan niet hard botsten met de zetelende
macht, die ze zelf wilden veroveren. Aan het Front, vooral tussen Nieuwpoort en
Diksmuide zaten jongens die uit velerlei milieus kwamen, arbeiders, boeren,
bedienden en schoolmeesters, om de seminaristen niet te vergeten, die vaak
dienst deden als hospik. Maar er was ook de regering in Le Havre, die vaak
botste met de koning over de inzet van de troepen. En er waren parlementsleden
die de zorg op zich namen voor de vele vluchtelingen in het niet door de vijand
bezette deel van het land, maar ook in Nederland en Frankrijk... en er waren de
Activisten, sommige vooral Vlaams-nationalisten, anderen misschien wel
geïnspireerd door het expressionisme of het Futuristisch manifest. En dan waren
er nog kunstenaars, schrijvers die zo goed en zo kwaad als het ging in het UK
trachtten te overleven. Toch nog een klein detail: men weet dat de Belgische
regering en de Franse overheid een akkoord hadden om vluchtelingen in te zetten
voor de economie, maar ook dat Belgische vluchtelingen emplooi zochten, maar
dan lang niet altijd in de industrie of als landbouwknecht werden aangenomen,
maar ook in de ambtenarij, de gezondheidszorg - apothekers bijvoorbeeld - en anderen, omdat ze nu eenmaal
gediplomeerd waren. Er waren in Vlaanderen toch universiteiten, er was
industrie en er waren plaatsen te geef in de kantoren waar tal van
schrijfhanden van doen waren. Tijdens WO I bleken die zeer nuttig en men kan
dus niet blijven doen alsof de Vlamingen alleen maar boerenknechten, dienstmeiden en
arbeiders waren, want het beeld vergt meer oog voor detail. Om maar een
saillant voorbeeld te geven: in 1920 stierf na een chaotisch verlopen betoging
op 11 juli, verboden door het Antwerpse (liberale en Franstalige) stadsbestuur Herman
van den Reeck. Soms wil men hem voorstellen als een arme jongen, maar zijn
vader was ambtenaar en zijn moeder wilde het gezinsinkomen aanvullen met een
winkel. Straatarm waren zij dus niet, maar het werd dan ook meteen middenklasse
en is ook dezer dagen in een middenklassensamenleving par excellence geen
adelbrief, want men deugt pas als men uit de werkmansbroek zou zijn geschud.
Het punt is dat deze Herman van den Reeck, zoals de dichter Paul van Ostaijen en
de schrijver/diplomaat Jan Albert Goris (die schreef onder de naam Marnix
Gijzen) in het activisme had meegelopen, maar eerder vanuit een modernistische
aandrift, omdat deze jongeren te jong waren geweest om naar het front te
trekken en in Antwerpen niet behept waren met een Dirk Domela Nieuwenhuis en
andere door het Alldeutsche Verband geïnspireerde lieden - althans is dat de
indruk die men aan de Flamenpolitik en de rol van een paar Nederlanders in de
financiering van het activisme kan overhouden.
Men kan er dus niet omheen dat
voor WO I de conflicten tussen Vlaamse intellectuelen, ondernemers,
onderwijzers en anderen enerzijds en het Belgische establishment al langer
smeulden, soms hoog oplaaiden. Men kan evenmin heen om het feit dat tijdens de
oorlog en onmiddellijk na WO I de Vlaamse Beweging een politieke lading kreeg
die tot lang na WO II een onmiskenbare stempel op de politieke conflicten en
besluitvorming zou drukken in dit land. Tegelijk kan men de gebeurtenissen in
het bezette land en in het niet door de vijand bezette deel van het land niet
los zien van wat elders aan de gang was, zelfs de Russische revolutie enerzijds
en de muiterijen aan de Somme hebben hun weerslag gehad, maar of er omgekeerd
vanwege de Vlaamse soldaten, die meertalig waren, zeker als meer geschoolde
rekruten het Belgische leger konden vervoegen in 1915 ook invloed is geweest op die Fransen of
Britse soldaten, lijkt nog niet echt bekeken. Waarom ook, het waren toch maar
provincialen, nietwaar.
Opnieuw, tot slot moet de
vraag gesteld of onze benadering van WO I niet te zeer geïsoleerd gebeurt, in
de ruimte, want men kijkt al te vaak alleen naar de gebeurtenissen aan het
Belgische Front, maar ook en vooral in de tijd. Men hoeft, wat mij betreft, de
inzichten van mensen als Frans van Cauwelaert, Lodewijk Dosfel of Karel van de
Woestijne toch niet te onderschrijven om er kennis van te nemen en er volgens
de regels van het metier, gebaseerd op wat men Historische kritiek placht te
noemen, mee om te gaan. Maar als ik zo
een artikel in NRC lees, dan wordt ik eens te meer moedeloos, omdat men
historici citeert, woord en wederwoord aandraagt, maar in feite en zeer storend
bovendien weigert de vraag te stellen waarom historici als mevrouw de
Schaepdrijver weigeren de betekenis van de Vlaamse Beweging voor, tijdens en na
WO I ernstig te nemen, precies - ik moet het echt weer ten overvloede te berde
brengen - omdat België als politieke structuur, maar ook als samenleving en als
een land met twee sterk onderscheiden culturen anders niet te begrijpen valt.
Coda:
in de geschiedenis van Europa
blijft de aanloop en de oorlog zelf die begon met een moord in Sarajevo vandaag
nog een vreemd gebeuren. Karel van Isacker heeft geprobeerd weer te geven hoe
het land België doorheen haar geschiedenis veranderd is, maar voor veel
collegae was zijn benadering, die ook de literaire expressie van die
verandering niet uit de weg ging, had te impressionistisch. Men kan zijn
benadering kritisch bejegenen, maar ik moet vaststellen dat het vaak inzichten
heeft opgeleverd waar ik als (jong) historicus iets mee kon. De benadering die
het de redactie van NRC behaagde te brengen, heeft, niet enkel gezien het
voorziene bestek, maar vooral vanwege de reden van het stuk als omwille van het
opzet het nadeel dat het de grote verscheidenheid en de dynamiek van de
samenleving in Vlaanderen uit het oog verliest en dat, meen ik, vormt de grond
voor heel wat stennis, gesteggel en politieke onmin in dit land. Aan de andere
kant, zou men erom treuren dat een land dat neutraal bleef tijdens WO I nu toch
aandacht op wenst te brengen? Geenszins, want die periode, met het falen van
linkse partijen in Europa, verder politieke moorden, op Jaurès, later op Rosa
Luxemburg en Karel Liebknecht, maar ook op Walter Rathenau in 1921 en het falen
van politieke leiders als Raymond Poincaré en de Russische Tsaar ... en al die
andere evoluties, moeten ons wel interesseren. Maar, dames en heren
journalisten, graag wat meer sérieux. En van vakhistorici mag men verwachten
dat ze precies de aandacht vestigen op de soms zeer tegenstrijdige evoluties
die zich simultaan voordoen. In 1913 werd het Vredespaleis
ingehuldigd, maar daar lijkt men in Vlaanderen
dan weer niet wakker van te liggen en dat, geacht publiek, moeten we toch
proberen te begrijpen.
Bart Haers
Post Scriptum: Men kan vele van deze namen ook vinden in de eerste en tweede editie van de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging of via Wikipedia. Maar dan nog is het aan ons om de zaak in een zinvol verband te brengen en de kwestie die we hier vooral wilden behandelen betreft het nogal naargeestige beeld dat men van Vlaanderen nog maar eens aan de orde stelde. Er zijn argumenten te over om dat beeld te nuanceren.
Reacties
Een reactie posten