Politici als tijdelijke prinsen
Dezer
Dagen
Van de
prins geen kwaad
Aartshertog Franz-Ferdinand van Habsburg stond in zijn tijd onder een kwade roep, maar gedegen onderzoek laat zien dat die niet geheel rechtgevaardigd was. |
Prinsen zijn er in soorten en
gewichten en het ligt niet altijd voor de hand hen op het eerste zicht in een
hokje te stoppen, want vaak blijkt dat naderhand te groot bemeten, of net te
klein. Kan men de grote leider van Noord-Korea vergelijken met Vladimir Poetin?
Uiteraard, al zullen de inwoners van Noord-Korea wel weten hoe erg het is, als
ze niet zelf aan de knoppen mogen zitten.
Je hebt vandaag prinsen van
den bloede die doorgaans geen macht meer hebben en nieuwe prinsen die hoe dan
ook macht verworven hebben en daar al dan niet tot ieders tevredenheid mee
omspringen. Vandaag heb je overigens meer dan ooit ook prinsessen, maar die
kijkt men nog wel even over het hoofd. Het zal wel duidelijk zijn dat we nog
eens nadenken willen over de macht, maar ook, Blauw bloedgewijs, het programma
op de Nederlandse buis en ook wel bij ons, waar men graag naar het wel het wee
van koninklijke huizen kijkt. Maar daar gebeurt zelden iets dat niet ook bij Mien
Dobbelsteen zou kunnen gebeuren. Geurt er in Washington DC een zweem schandaal,
dan zullen we dat snel weten en wat er in Peking gebeurt, bereikt ons doorgaans
pas als alles zijn beslag gekregen heeft. Prinsen en transparantie, dat gaat
moeilijk samen. Hun gedachten leggen ze moeilijk op tafel, hun daden spreken
des te meer voor zich. En toch, we hebben het over mensen die zich tegelijk een
democratische legitimiteit willen aanmeten, meer nog, aan journalisten geven ze
graag openheid van zaken, voor zover dat hen dienen kan. En journalisten die
meer weten willen? Die worden met een kluitje in het rietje gestuurd, zolang
dat lukt.
Belangrijker dan deze facetten
is de vraag voor wie een prins, die wel eens durft te klagen hoe zwaar al het
gejakker wel niet is, het allemaal doet. Soms voor zichzelf, al zouden ze dat
zelf dezer dagen nauwelijks toegeven, want ook de meest in het harnas
vergroeide dictator zal menen dat hij dat doet voor zijn land. Alleen, het
beeld dat hij of zij heeft van het land en wat het werkelijk is, hoe het
functioneert, daarover verschillen de meningen over. In een democratie bestaat
er een ruimte voor debat, menen we, maar als we de al enige decennia lopende
discussie over klimaatverandering volgen, dan blijkt dat sommige segmenten
immuun lijken voor debat. Neemt een belangrijke speler van het IPCC, het
internationaal Panel "on Climate Change", ontslag, omdat hij het voortdurende
uitbrengen van alarmerende berichten overdreven is en de boodschap schade
toebrengt, dan is dat voor de media wel even nieuws, maar het doet niet echt
ter zake. Van belang is dat we aan het klimaat iets gaan doen?
Hoezo? Is het klimaat, zeker
als we het globaal bekijken niet een uitermate complex systeem, waarvan we
zelfs vaak niet het waarom van evoluties in deze of gene regio begrijpen. Men
kan het beschrijven, maar voor zover ik het heb begrepen kan men niet alle variabelen
voldoende accuraat in een model onderbrengen. Maar belangrijker is nog dat we
ons aan de ene kant moeten inspannen om de aarde leefbaar te houden, niet te
veel grondstoffen te verspillen en tegelijk een groeiende economie wensen.
Angst aanjagen, schuldgevoelens aanpraten, er is geen ngo die er geen kaas van
heeft geheten. In een tijd waarin we menen dat het rationele debat de kern zou
moeten vormen, merken we dat de retoriek vaak en vooral emoties bespeelt,
zoals, u verwacht het al, de eerste de beste tiran. Afwijkende meningen over
het IPCC worden nauwelijks geduld, maar waarom dat zo is, heeft geen
wetenschappelijke grond, wel een andere emotionele,
namelijk de vraag hoe we de aarde die we (voor een klein deeltje) erfden,
zullen doorgeven aan de volgende generaties. We moeten dus het klimaat in toom
houden, maar tegelijk worden we in onze autonomie geraakt, want een weerman
komt ons vertellen dat twee kinderen de norm zou moeten zijn. In DUitsland
heeft men al een paar decennia gemerkt dat als hoog opgeleide vrouwen zich niet
bezig houden met kinderen krijgen en kinderen opvoeden, een deel van de cultuur
niet doorgegeven wordt. Het punt is, denk ik, dat niet alleen de desiderata van
intellectuelen en plannenmakers elkaar wel eens tegenspreken, maar ook dat wat
we erkennen als de eisen van de tijd misschien wel moeilijker te realiseren
zijn, als we er geen goed verhaal voor hebben. En nu was het IPCC, na de
mislukte pogingen via het alarmisme rond zure regen, en zoveelste poging de
mensen een geweten te schoppen. Een voorbeeld: om redenen van voedselhygiëne
worden voedingsproducten eindeloos verpakt, met veel plastic, dat vervolgens
niet allemaal goed gerecycleerd kan worden en soms domweg in het grondwater of
het oppervlaktewater verdwijnt. Of er nu eilanden zijn van plastic in de
oceanen of niet, feit is dat vis die we eten nogal wat pcb's lijken te bevatten
en soms zelfs plastic... Zorg voor onze voeding vergt dat we misschien minder
plastics zouden gebruiken en de voedselhygiëne niet zo perfectionistisch
opvatten.
Hier komen we namelijk uit
waar het ons om te doen, zeker in een democratie, maar in elk systeem dat zich
van moderne technologie wil bedienen en mensen een zeker levenscomfort wil
gunnen, zal de overheid de neiging moeten onderdrukken de enige instantie te
willen zijn die weet hoe het moet, want de kennis is a sowieso verspreid
geraakt door het uitgebreide onderwijsaanbod, maar ook de waan er iets vanaf te
weten. Tegelijk zal men toch wel begrijpen dat mensen een soms zeer divers
ontwikkelingspatroon volgen en dat inzichten zich soms paden zoeken, die soms
wel en soms niet tot aardige uitkomsten leiden. Enkel in het debat, zegt men
mij, kan men dat toetsen. Een deel berust op waarneming, - meten is weten - en andere delen op
argumentatie.
Het probleem voor de prins in
deze tijden is dat hij noch zij op alle vlakken over voldoende kennis kan
beschikken om alles wat een prins moet besturen ook te bestieren. Dus omringt
de prins zich van adviseurs en die adviseurs dienen ofwel de prins, zegt men,
ofwel gaan ze voor eigen rekening. Maar de prins, in een democratie, gaat
natuurlijk niet voor eigen rekening, die gaat voor een eigen inzicht in het
algemeen belang. Sommigen ontkennen boudweg dat er zoiets als een herkenbaar
algemeen belang bestaat, anderen menen dat de som van opinies ons wel tot het
algemeen belang kan leiden, maar de verstandigsten dat alleen de inzichten van
de knapste koppen de prins kunnen adviseren over wat goed is voor de mensen.
Zonder iemand van kwade wil te
verdenken, weten we ook dat er zoiets kan ontstaan als tunnelvisie bij een
besloten kring van besluitvormers, waardoor zij geen voeling meer hebben met de
realiteit. De publieke ruimte laat vervolgens toe dat die toetsing er wel komt,
maar als de deelnemers aan dat debat in de publieke ruimte dezelfde inzichten
delen, ontstaat er al vlug een tweede vorm van zelfcensuur, waardoor het
publiek dat zelf wel ervaring heeft in het leven, en de commentatoren en de besluitvormers
niet enkel kritisch gaat bejegenen, maar ook nog eens zal afwijzen. Dit alles betekent
niet dat het publiek als zodanig het bij het rechte eind heeft, wel dat er
voldoende burgers zijn die hun inzichten niet herkennen in het
besluitvormingsproces, ondanks hun eigen competenties. Artsen, leerkrachten,
maar ook ambtenaren herkennen vaak wel de in & outs van een proces van besluitvorming, maar voelen zich
geschoffeerd, omdat derden, die nooit patiënten, nooit leerlingen of nooit
burgers aan de klaagmuur ontmoeten, hen vertellen hoe het moet. Dan komt de
prins voor hete vuren te staan. De afgelopen decennia hebben, in Europa, laten
zien hoe de kloof tussen politici en burgers is gegroeid, niet omdat de
besluitvorming niet goed zou geweest zijn, want daarover kan men geen algemene
uitspraken doen, wel dat burgers zich steeds weer als incompetent behandeld
hebben gevoeld, vaak ook hebben ze wel goede argumenten voor hun onvrede bij de
hand.
Niemand zal ontkennen dat het
onderwijsbeleid van de afgelopen 120 jaar de toegang voor iedereen heeft
mogelijk gemaakt en zelfs verplichtend tussen de leeftijd van 6 tot 18 jaar.
Tegelijk merkt men dat er bij de instroom problemen zijn, want niet alle
kindjes beheersen het Nederlands even goed en vervolgens zijn er die het einde
niet halen. 15 % volgens mensen die vinden dat het onderwijs best niet te
selectief werkt, 13 % voor wie meent dat men niet alles zomaar moet veranderen.
Vergelijkend onderzoek waarvan Knack (week 16 april) gewag maakt laat zien dat
in Vlaanderen de uitstroom zonder diploma 7 % zou bedragen.
Men heeft om politieke en
pedagogische redenen een paar decennia geleden besloten dat de humaniora geen
reden van bestaan meer had en dat men beter kon spreken van Algemeen onderwijs
en vooral zou dat de norm moeten zijn: iedereen probeert het ASO en vervolgens
zien we wel verder. Intussen vergat men - na afloop kan men wel denken dat dit
moedwillig was - het Technisch secundair onderwijs en het Beroepssecundair
onderwijs vorm te geven zodat het op zich staande waardevolle leertrajecten
konden worden. Niet alle burgers kijken neer op de pattisiers van Wittamer of
de loodgieter die een afloop komt herstellen.
Het probleem ligt bij een eigenaardige opvatting aangaande kennis en kunde bij
pedagogen en ideologen. Aan de ene kant is er nood aan diepgaande kennis, maar
even goed aan zeer praktisch onderlegde mensen met groot vakmanschap. De enige
opleidingen in het secundair onderwijs waar strenge selectie mag, zijn de
opleidingen in het (top)sportonderwijs en het kunstonderwijs en men zal
begrijpen hoezeer dat noodzakelijk is, want mensen die er niet op een zeker
niveau kunnen presteren, verliezen hun tijd...
Maar zij die nu oordelen en
beslissen over de toekomst van het onderwijs, dat zijn niet alleen de
verkozenen des volks, maar ook een kring van specialisten in het domein. Men
zal mij niet horen beweren dat er geen nood is aan mensen die met een
gespecialiseerde kennis van zaken om kunnen gaan en die verwerven. Het
moeilijke punt, aldus Richard Sennett, ligt vaak in het gegeven dat zij, eens
die kennis verworven werd, er niet zo goed in slagen de verwerking ervan te
delen met anderen. Susan Neiman heeft dat uitgewerkt in haar essay "Morele
Helderheid" waarin ze precies aangeeft hoe gevaarlijk het is wanneer experten
de buitenwacht voor idioten gaat houden. Dat was het geval in verband met de
oorlog in Vietnam, waar een man de hele documentatie over de wijze waarop de VS
in de oorlog gesukkeld waren, via de
media uitbracht - de Pentagon Papers - waardoor de vergissingen in het beleid
duidelijk aan het licht kwamen, maar, wat nog erger was, de pogingen het
allemaal te verdoezelen. De regeringen van de VSA stonden voor een groot
probleem van geloofwaardigheid, dat nog werd aangedikt door het
Watergate-schandaal, de afluisterpraktijken bij de democratische partij tijdens
de verkiezingsperiode. Mij is altijd duister gebleven wat nu het zwaarst zou
hebben gewogen. Maar dat Richard Nixon een prins was in een land waar de
gelijkheid volgens Alexis de Tocqueville veel verder gevorderd was dan elders,
mag ons niet ontgaan. Zelfs Obama kon niet anders dan, eens president,
prinselijke praktijken aan de dag te leggen. De nobelprijs voor de vrede werd
hem prematuur uitgereikt, maar hij kon niets zeggen of doen, in verband met
Guantanamo of het gebruik van drones in de jacht op terroristen.
Prinsen zijn niet behept met
een dubbele moraal, zoals men wel eens denkt, maar kunnen niet al hun
handelingen in de openbaarheid brengen. Nu, in Europa zijn we misschien meer
gevoelig voor transparantie... tot onze prins eraan moet geloven. Want partijleiders
in het Belgische politieke bestel gedragen zich, noblesse oblige, als de ware
prinsen van het bestel en de vraag is niet of dit goed is, de vraag is wie hen
die statuur gegeven heeft. Nu zijn er twee aspecten aan:
1. wie aan de leiding komt
moet zijn tegenstanders te vlug af zijn geweest, zoals in het drama Rocard aan
het licht kwam, want François Mitterand wist hem uit te schakelen.
2. Eenmaal aan de macht moet
men de zaken onder controle houden en dan vooral de rivalen voor de macht, zij
die onvermijdelijk komen opzetten want hoewel er op de apenrots maar een leider
kan zijn, zijn er altijd rivalen genoeg.
En toch ontbreekt er een derde
mogelijkheid, die afsteekt tegen deze machiavellistische benadering, namelijk
dat men een gekozen leider, tenzij er sprake zou zijn van de onmogelijkheid tot
regeren, een ambtstermijn laat uitdoen, maar dat intussen, zeker na een
ambtstermijn rivalen volop de kans krijgen zich te presenteren. Intussen heeft
een zetelende prins de tijd om zijn of haar werk goed te doen. Ooit diende John
Major het veld te ruimen omdat de peilingen voor de Tory's te desastreus waren,
maar over het beleid als zodanig ging dat niet. De kans een tragedie te zien
opvoeren was nu eenmaal te mooi.
De prins kan goed doen, maar kan
ook, het goede nastrevende kwaad aanrichten, waarna maar moet worden uitgemaakt
wat nu goed is of fout, want daarover zijn kiezers en mediamensen het zelden
eens. En toch zijn er criteria denkbaar die aangeven hoe het met de sfeer in
een natie gesteld is. Vooruitgang nastrevend kan men de stabiliteit van het
systeem ondergraven, het volstrekte behoud beloven kan van de samenleving een
snelkookpan maken. Prinsen hebben een rol omzichtig om te springen met de orde
der dingen. Volle kracht opstomen naar de toekomst, bijvoorbeeld inzake Europa,
kan het geloof van burgers aantasten in zowel het welslagen van de onderneming
als in het functioneren van het systeem en politici zouden kunnen weten dat ze
zo hun eigen basis ondergraven, want in een democratisch bestel is er niemand
meester, laat staan eigenaar van het bestel, ook niet de politici m/v niet,
want hun mandaat is per definitie tijdelijk. Maar te grote angstvalligheid iets
te veranderen kan evenmin soelaas bieden. De liberalisering van een aantal
diensten, die voordien staatsmonopolie heetten te zijn, zoals de Post en het
openbaar vervoer kan, mits goed uitgevoerd voor de samenleving heilzaam zijn.
Er is, inzake de telecom voortdurend debat over de consumentenprijzen van de
diensten, meer bij de telecom dan bij de Post, maar toch is gebleken dat als de
spelers, consumentenorganisaties en de aanbieders best met elkaar overweg
kunnen. Ook de overheid zorgt ervoor dat onredelijk kostenberekening uit de
markt verdwijnen. In een domein als de geneeskunde blijkt dat moeilijker, omdat
de regelgeving bijna nooit de evolutie voldoende kan volgen en ook omdat de
actoren, verzekeringen, artsen én patiënten niet altijd afwillen van oude
gebruiken. Het blijft een moeilijke aangelegenheid, voor de prinsen en voor
ons, om een werkbaar evenwicht te vinden.
Daarom is het goed dat we de
bijzondere rol van verkozen mandatarissen voor ogen houden, hun rol als tijdelijke prinsen erkennen, maar ook
dat zij met het zogenaamde gewone volk tot wederzijdse instemming kunnen komen.
Daarvoor is goed debat nodig, waar weer andere prinsen bij betrokken zijn, met
name journalisten, maar hun mandaat is niet zo tijdelijk, laat staan
voorwaardelijk en hun communicatie met politici mag dan hoffelijk, soms zelfs
amicaal zijn, hun relatie tot het publiek, helaas, is er een van
zelfingenomenheid en geeft vaker dan nodig blijk van laatdunkendheid.
Zij verdelen de aandacht waar
experten aanspraak op kunnen maken en vergeten wel eens dat er zoiets bestaat
als onderzoeksjournalistiek, waarmee bedoeld wordt dat journalisten onbevangen
onderzoeken waarom beleid is zoals het is. Let wel, ik denk, met uw permissie,
dat we niet alleen mogen klagen. Echter, als puntje bij paaltje komt is een
kritische houding wel gewenst. De invoering van wat men de Bolognaverklaring
noemt is nooit ernstig geëvalueerd, zeker niet in de media en alleen het
besluitvormingsproject laat zien hoezeer overhaasting de beoogde doelen kan
schaden. Ook andere grote besluitvormingsprocessen werden in de media niet
altijd goed gevolgd. De hele discussie over het schikken vanwege de parketten,
had anders uitgewerkt kunnen worden, namelijk zo dat finaal een rechter de
schikking nog had te aanvaarden of af te wijzen, met argumenten omkleed.
Van de prins geen kwaad weten
is wat gemakkelijk, maar zomaar kwaad spreken van de prinsen in de democratie
die we kennen leidt ook nergens toe. Vooral omdat het voor nagenoeg alle
deelnemers aan besluitvorming, ook burgers, moeilijk is altijd het overzicht te
bewaren en vooral af te wegen of de nadelen niet te zwaar wegen tegen de voordelen.
Daarom is het van belang dat elke discussie niet meteen te maken heeft
machtsconflicten, maar met wat we als samenleving wenselijk achten, maar ook
dat we begrijpen dat we niet altijd de boter, de glimlach van het melkmeisje en
het geld kunnen hebben.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten