Denken over de denksporen
Reflectie
Godsbewijzen en vrolijke atheïsten
De elegantie van een
traditie
In
de krant viel een artikel te lezen, waarin een Nederlandse wiskundige meende dat
hij wel eens een nieuw godsbewijs zou kunnen hebben gevonden. Het kan naast het
Godsbewijs van Anselmus van Kantelberg staan, dat wil zeggen, hij kan op
basis van de gedachte van het kenbare aangeven dat God wel moet bestaan. Nu
deden we als student dat soort zaken wel gemakzuchtig af, onder meer omdat
wiskundigen, zoals de scepticus Gödel er wel aandacht voor kon opbrengen.
Vandaag
laatdunkend afgeven op Anselmus of Thomas van Aquino is nogal gemakkelijk. Maar
nog meer valt ons op dat men vindt dat men alle ellende van deze wereld
afkomstig mag noemen van die onzalige godgedachte. Is het niet eerder het probleem dat
leken en voorgangers, bedienaren van de gedachten over God en dus het
godsbewijs vandaag eindelijk niets meer voor ogen hebben staan? Men kan
natuurlijk veronderstellen dat dit evident is, want tja, we weten dat het
allemaal nergens over gaat, want God is niet alleen dood, alles wat erover
gezegd is, kan men wetenschappelijk afschrijven als nonsens, larie en apekool.
Het blijft dus maar de vraag of dat een voldoende verklaring is. Want naarmate
God verdween en daarmee onder meer de hele intellectuele traditie van het oude
Europa, blijkt dat mensen desperater op zoek zijn naar beelden, voorstellingen
waar ze beter mee om kunnen, hoe mysterieuzer hoe beter. Maar zelfs dat is
niets nieuws, want iemand als Madame Blavatsky, ook vormen van esoterie
blijken verrassend vaak mensen aan te spreken.
Men
kan het natuurlijk bij een discussie houden over de tegenstelling tussen
wetenschappelijke benadering en esoterische speculatie. De hele discussie over
het functioneren van het brein, of de vaststelling dat het misschien zo zou
kunnen zijn dat er in het heelal meer gaande is dan men met de bestaande
modellen van de natuurkunde verklaard kan worden, in zoverre zelfs dat de
Wetten van Newton voor het bepalen van de massa in het universum misschien
afdoende zouden zijn, zou een fundamentele paradigmaverschuiving kunnen
meebrengen. Tot spijt van wie het benijdt.
Jean-Paul
van Bendegem meent dat de nieuwe vorm waarin Emmanuel Rutten het Godsbewijs
heeft gegoten, waarbij het kenbare en het kennende subject centraal komen te
staan, namelijk dat als een uitspraak dat als p onkenbaar is (voor iemand) de
uitspraak onwaar is. Aangezien…
Enfin,
als je er nader op ingaat en even denkt aan de bedenkingen van Spinoza over de
relatie tussen God en de natuur, dan zou je inderdaad afzien van een
godsbewijs. Een logisch bewijs dat niet te kraken valt, lijkt aantrekkelijk,
maar gaat voorbij aan de kwestie die vandaag veel dringender is, namelijk hoe
kan men vandaag een wereldbeeld kunnen opbouwen. Soms heb ik de indruk dat men
daarbij alle moeite doet om de basis van wereldbeelden, vooral wil richten op
intuïtieve inzichten, op wat men meent te weten, zonder dat dit verder
beredeneerd wordt. Het hele gedoe van Evangelicals in de USA stelt zich voor
als evident en voortvloeiend uit een onbetwistbaar authentieke bron, de Bijbel.
Nochtans, al sinds Erasmus is duidelijk dat God de bijbel in meer dan een taal,
Hebreeuws en Aramees heeft ingefluisterd, terwijl het belang van het Grieks al
lang duidelijk was in de Joodse en de Christelijke traditie.
Het
is duidelijk dat de prestatie van Anselmus, die ook bij Cartesius opduikt, in
een enigszins in een andere vorm, voor ons misschien wel wat zinledig lijkt,
maar uit de vorderingen van de logica, waaraan Anselmus bijdroeg, ontstonden
nieuwe visies. Het ging om een bijna permanent conflict tussen de best geschoolden
en de behoeders van de orthodoxie en maatschappelijke orde. Soms vond men
oplossingen ketters of minstens onbetamelijk, als het binnen de geschoolde
middens bleef, maar het valt wel op dat we vandaag nog maar heel weinig voeling
hebben met de ontwikkelingen in het denken. Thomas van Aquino had verschillende
beredeneerde benaderingen ontwikkeld, om het bestaan van God te argumenten. Nu,
voor wie niet geloofd heeft dat alles geen betekenis, tenzij, denk ik, in het
licht van de ideeëngeschiedenis, zelfs ruimer, in een antropologische
benadering, maar ook om de grote sprongen die van Anselmus – door Aquino
afgewezen – via Aquino naar Descartes en Spinoza en zo verder reiken. Men moet
zich toch wel eens afvragen hoe de Ethica tot stand kwam en vervolgens hoe
Immanuel Kant en later andere filosofen met de logica, ontologie en
epistemologie zijn omgesprongen. Wie kan de fenomenologie (des Geistes)
begrijpen, zonder het besef dat die inzichten niet gearticuleerd waren
voordien.
De
antropologische of historische zin van de theologie en van de toenemende
secularisatie van de filosofie heeft namelijk niet enkel een betekenis binnen
het filosofische discours, maar kwam, zo moet men toch vaststellen via de
universiteiten bij een breder publiek terecht. De boekdrukkunst speelde daarbij
een niet te onderschatten rol, maar zeer zeker ook, de uitbreiding van het
onderwijs. We stellen vast dat vanaf de twaalfde eeuw, onder invloed van de
bestuurlijke vernieuwingen, die waren geïnitieerd door de Kerk, ook in de
verder ontwikkelde vorstendommen in Europa, zoals Lombardije, Venetië en dus
ook Vlaanderen. Het valt op dat we aan de ene kant het belang van een
schriftelijke cultuur wel onderkennen, maar dat het blijkbaar moeilijk is de
consequenties inzake de verspreiding van kennis, maar ook zoals rond 1400 in
Praag met de Theoloog Jan Hus het geval bleek die er deviante opinies op
nahield en vooral, omdat hij zich geroepen wist die opvattingen ook te delen
met anderen, ontstond er een beweging, die men dan maar Ketters ging noemen. In
de Nederlanden blijken de Broeders van het Gemene Leven ook de grenzen van de
orthodoxie te hebben opgezocht.
Wij
zijn het gewend dan maar ineens de wreedheid van kerkelijke en wereldlijke
ordehandhavers aan de kaak te stellen. De orde verstoren was een ding, maar de
bestaande orde in vraag stellen, een door – het is niet anders – God gewilde
orde in vraag stellen was vanzelf een ketterij; Men vergeet dan wel dat
sommigen stellingen verdedigden die wel iets hadden van het geloof in het
vliegend spagettimonster. Maar ook vergeten we dat in de opleiding, in beide
rechten de argumentatie van belang was, want de leiders van morgen dienden de
bestaande orde te bevestigen en verdedigen, werden de kandidaten geroepen om de
dogmatische benaderingen aan te vallen. Binnen de opleiding, waar men overigens
ook zeer belangrijke doch tevens verdachte teksten te lezen kreeg, werd dus de
apologie van de bestaande en gehuldigde leer verdedigd. Maar sommigen vonden
met recht en reden dat de apologie niet bruikbaar was en dat de leer op
meerdere domeinen niet deugen kon. 8 jaar lang zat Giordano Bruno in de cel,
omdat hij inderdaad de oneindigheid van het heelal verdedigde en daarmee,
volgens velen vandaag de inzichten van Copernicus deelde, maar Giordano Bruno
was volgens Frances Yates een hoog geschoolde dominicaan die de hele
godsdienststrijd in de zestiende eeuw grondig moe was en het een schande vond
dat mensen elkaar in naam van dezelfde god uitmoordden. Om meteen ook vrede met
de Moslims en de Joden mogelijk te maken, greep hij in navolging van Marcilio Ficino
die het Corpus Hermeticum uit het Grieks had vertaald, naar die gnostische
teksten terug, waarvan men meende dat de teksten pre-mozaïsch waren en dus
authentieker en vooral met groter autoriteit bezegeld dan welke andere tekst
dan ook, want men naam aan het Mozes was
die de Pentateuch had geschreven.
Marcilio
Ficino en Giordano Bruno grepen terug naar een vermeende autoriteit om de twist
over de recentere teksten te beslechten. Maar reeds in 1610 toonde Casaubon aan
dat het Corpus Hermeticum behoorlijk veel jonger was, jonger ook dan de
evangeliën en derhalve van autoriteit gespeend. Reeds Spinoza zou al vlug de
gemakkelijk te onderkennen incoherenties in de Bijbelteksten aangrijpen om de
goddelijke toeschrijving ervan te ontkrachten. Maar daarmee kwam veel meer op
de helling te staan. Een hele resem opvattingen zouden door de kerken in ere
gehouden worden, maar via de ontwikkeling van de wetenschappen en de
voortzetters van het werk van Spinoza, zou men de opvattingen over de betekenis
van de Bijbelse teksten zelf en de commentaren, die bleven hammeren over de
goddelijke wil, gewoon voor ongeldig afschrijven. Maar ook lijkt het erop, dat
men zichzelf en anderen niet meer de kans geeft om fundamentele inzichten opnieuw
te onderzoeken. En dan wel fundamenteel in humaan, humanistisch opzicht. De
betekenis van het individu en de persoonlijke autonomie is reeds bij Augustinus
aanwezig, maar pas in de 14de en 15de eeuw zouden
filosofen als John Duns Scotus over het individuele nieuwe paden zoeken, die
met de universalia en het realisme op gespannen voet kwamen te staan. Het komt
me niet (meer) evident voor de basisconcepten van deze stromingen te
onderkennen, maar het brengt ook mee, denk ik, dat gedragen debat over moderne
wetenschappelijke inzichten en de betekenis ervan voor de mens als persoon en
de samenleving moeilijk worden.
Natuurlijk
heb ik niets tegen een atheïstische wereldvisie, want wie de evolutietheorie als
wetenschappelijke these aanvaardt, kan ook niet meer beweren dat er ergens een
wilsact of zelfs maar een teleologisch argument in het bestaan van de mens
verscholen zou zitten. De mens is het resultaat van survival door natuurlijke
selectie en door variatie via seksuële voortplanting. Maar dat heeft veel meer
teweeg gebracht dan een nieuwe soort, de mens want die mens is ook in staat,
tot op zekere hoogte aan de eigen instincten te ontkomen en door observatie en
reflectie achter de aard der dingen te komen. Want hoe kan iemand de
waterverplaatsing door onderdompeling van een lichaam in een vloeistof
voorspellen als die niet een begin van rekeningkunde ter beschikking heeft, wat
meer is dan optellen en aftrekken? Meer nog, de kwestie van de zwaartekracht,
de appel die valt kan een kind in een boomgaard vaststellen, de vraag waarom
die appel valt en niet blijft zweven, waarom die binnen een bepaalde tijd valt
en wat de verhouding is tussen tijd, volume en hoogte, wordt al wat moeilijker.
Nu astromen zoals Vera Rubin voorstellen doen, alvast de mogelijkheid
onderzoeken de Newtoniaanse dynamica te wijzigen, de wetten van de
zwaartekracht te herzien, om te verklaren waarom men een hele hoop massa in het
heelal zou missen, die Vera Rubin zelf eerst als donkere massa had
omschreven, zal men het met ons eens
zijn dat men wetenschappelijke inzichten niet zomaar kan zien als gereveleerd –
wat men wel altijd voorhoudt, maar in de praktijk wel eens negeert – maar als
voortdurend wijzigend gevolg van nieuwer en diepgravender onderzoek, mede
dankzij de vooruitgang van de instrumenten om het universum te onderzoeken. In
die zin kan men de discussie over de Big Bang best boeiend vinden, want zoals Martin
Veltman in een lezing aangaf, komen we nog steeds niet bij het eigenlijke
moment waarop de singulariteit expandeert. Herinner ik het me goed, dan kan men vooralsnog slechts de
achtergrondstraling van de oerknal zien, maar dichter bij het moment suprème
komt men niet.
Maar
hoe kan iemand zeuren over godsbewijzen en menen dat het dan over wetenschappen
moet gaan, kan gaan. Net omdat bijvoorbeeld de lectuur van de eerste boeken van
genesis tot Leviticus in historische zin van weinig betekenis kan zijn,
betekent het wel iets dat de schepping het begin ziet bij het ontstaan van het
licht. Dat hoeft men dus niet metaforisch te zien. Die scheppingsdaad is
overigens ook absoluut wat meteen betekent dat er voordien geen tijd was en
geen ruimte. Het heeft me jaren gekost om te begrijpen hoezeer de eerste
Bijbelboeken een intuïtie over het absolute begin en over de rol van de mens op
aarde, tussen al het geschapene kon formuleren. Dat valt dus niet te ontkennen,
al weet ik dat men er gedurende twee milennia van alles uit heeft afgeleid,
over de door god gewilde orde vooral en dus de poging bij uitstek de chaos die
men telkens weer vaststelde te overwinnen. Want wellicht is dat de kern van het
probleem dat men telkens weer probeerde te formuleren, hoe de goede orde, de
kosmos eruit zag. Aangezien die door de hoogste autoriteit gegeven was, God
voor de monotheïsten, de onbewogen beweger voor Aristoteles, dan moet men toch,
denk ik, de wisselwerking in die discussies ernstig blijven nemen.
Aan
Godsbewijzen vandaag zal men niet zo heel veel meer hebben, maar de urgentie
ervan voor Anselmus, Thomas van Aquino of Descartes kan men moeilijk twijfelen,
al zal men wel vaststellen dat bij de bestudering van hun inzichten heel wat
problemen komen kijken. In die zin is het van belang te blijven zien hoe
Descartes, Spinoza, Leibniz en vervolgens Rousseau, Diderot en Voltaire aan aspecten
van deze benadering hebben gewerkt om te komen tot een min of meer
overzichtelijk beeld van hetzij een geordende samenleving, zoals bij Descartes
het geval was, dan wel zoals bij Spinoza en Diderot de aanvaarding van de
wereld zoals die is. Rousseau wilde dan weer een ideale wereld opbouwen,
terwijl Leibniz voordien gesteld had dat we in de best mogelijke der werelden
leefden. Reden genoeg voor Voltaire om de spot te drijven met deze beste der
werelden. En Spinoza, die heeft zijn plaats in het rijtje, maar hij schakelde
God en Natuur gelijk. God was de natuur. Maar de gevolgen daarvan zijn al veel
complexer voor wie zijn definities en postulaten aandachtiger gaat bekijken.
Zijn ethica, uitgewerkt als een wiskundige redenering en argumentatie, leidt tot
de mens die zich niet aan bijgeloof mag bezondigen – maar het toch doet. Omdat het
er nu net over gaat hoe we via de rede tot deugd en inzicht komen, wat men maar
moeilijk kan ontkennen, geeft Spinoza ook aan dat de mens gemoveerd wordt door
emoties, door inadequate inzichten en ook nog eens dwaalsporen kan komen en dus
kan lijden.
Nadien
zal men in de filosofie, bij Kant en in latere vormen die discussie over de
kenbaarheid der dingen ontwikkelen, maar ook het besef, bij Wittgenstein dat
niet alles wat gezegd kan worden ook zinvol of redelijk is, dat men zekere
zaken beter kan doen, in plaats van uit te leggen, blijft in zekere zin
problematisch. Dat wil zeggen, we weten het wel, maar vangen er weinig mee aan.
Mij
komt dit voldoende boeiend voor om niet zozeer de god zelf te gaan onderzoeken
want daarmee komt men niet ver Het is zelfs een geruststellende gedachte, meen
ik mij te herinneren, dat God in wezen, tja met ons als individu geen uitstaans
heeft. Voor christenen en Joden, maar ook voor Moslims is deze gedachte
onverdraaglijk. Uitleggen, zoals Spinoza het doet dat dit een weinig vruchtbare
gedachte is, dat een God op elk van ons zou toekijken of we bidden, de
praktijken en rituelen naleven, kan vandaag instructief zijn, maar dan niet als
men de determinatie, de voorbeschiktheid in het handelen van de mens als
vaststaand gaat beschouwen. Men weet immers, zoals Spinoza aangeeft dat mensen
om allerlei redenen met ontoereikende gedachten tot handelen komt. In die zin
zal ook de vrolijke atheïst wel eens in vertwijfeling komen over de menselijke
soort en het geweld waartoe men in staat is gebleken. Maar ook kan hij/zij
vrolijk worden als er wel eens aangename dingen voortkomen uit wat hij of zij
zelf doet of anderen. Want uiteindelijk is het vooral prettig toeven in
aangenaam gezelschap, redekavelend over godsbewijzen en vliegende spaghettimonsters..
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten