Denken over de denksporen


Reflectie

Godsbewijzen en vrolijke atheïsten
De elegantie van een traditie

Verheerlijking van het Vliegend Spaghettimonster
Blasfemisch? Eindelijk een herinnering aan
mijn jonge jaren maar als gedachtenspel  toen we in plaats
van de goede god ook andere dingen bedachten. Het
vliegend spaghettimonster releveerde zich in 2005,
maar er zijn sporen tot veel vroeger tijden. 
In de krant viel een artikel te lezen, waarin een Nederlandse wiskundige meende dat hij wel eens een nieuw godsbewijs zou kunnen hebben gevonden. Het kan naast het Godsbewijs van Anselmus van Kantelberg staan, dat wil zeggen, hij kan op basis van de gedachte van het kenbare aangeven dat God wel moet bestaan. Nu deden we als student dat soort zaken wel gemakzuchtig af, onder meer omdat wiskundigen, zoals de scepticus Gödel er wel aandacht voor kon opbrengen.

Vandaag laatdunkend afgeven op Anselmus of Thomas van Aquino is nogal gemakkelijk. Maar nog meer valt ons op dat men vindt dat men alle ellende van deze wereld afkomstig mag noemen van die onzalige godgedachte. Is het niet eerder het probleem dat leken en voorgangers, bedienaren van de gedachten over God en dus het godsbewijs vandaag eindelijk niets meer voor ogen hebben staan? Men kan natuurlijk veronderstellen dat dit evident is, want tja, we weten dat het allemaal nergens over gaat, want God is niet alleen dood, alles wat erover gezegd is, kan men wetenschappelijk afschrijven als nonsens, larie en apekool. Het blijft dus maar de vraag of dat een voldoende verklaring is. Want naarmate God verdween en daarmee onder meer de hele intellectuele traditie van het oude Europa, blijkt dat mensen desperater op zoek zijn naar beelden, voorstellingen waar ze beter mee om kunnen, hoe mysterieuzer hoe beter. Maar zelfs dat is niets nieuws, want iemand als Madame Blavatsky,  ook vormen van esoterie blijken verrassend vaak mensen aan te spreken.

Men kan het natuurlijk bij een discussie houden over de tegenstelling tussen wetenschappelijke benadering en esoterische speculatie. De hele discussie over het functioneren van het brein, of de vaststelling dat het misschien zo zou kunnen zijn dat er in het heelal meer gaande is dan men met de bestaande modellen van de natuurkunde verklaard kan worden, in zoverre zelfs dat de Wetten van Newton voor het bepalen van de massa in het universum misschien afdoende zouden zijn, zou een fundamentele paradigmaverschuiving kunnen meebrengen. Tot spijt van wie het benijdt.

Jean-Paul van Bendegem meent dat de nieuwe vorm waarin Emmanuel Rutten het Godsbewijs heeft gegoten, waarbij het kenbare en het kennende subject centraal komen te staan, namelijk dat als een uitspraak dat als p onkenbaar is (voor iemand) de uitspraak onwaar is. Aangezien…

Enfin, als je er nader op ingaat en even denkt aan de bedenkingen van Spinoza over de relatie tussen God en de natuur, dan zou je inderdaad afzien van een godsbewijs. Een logisch bewijs dat niet te kraken valt, lijkt aantrekkelijk, maar gaat voorbij aan de kwestie die vandaag veel dringender is, namelijk hoe kan men vandaag een wereldbeeld kunnen opbouwen. Soms heb ik de indruk dat men daarbij alle moeite doet om de basis van wereldbeelden, vooral wil richten op intuïtieve inzichten, op wat men meent te weten, zonder dat dit verder beredeneerd wordt. Het hele gedoe van Evangelicals in de USA stelt zich voor als evident en voortvloeiend uit een onbetwistbaar authentieke bron, de Bijbel. Nochtans, al sinds Erasmus is duidelijk dat God de bijbel in meer dan een taal, Hebreeuws en Aramees heeft ingefluisterd, terwijl het belang van het Grieks al lang duidelijk was in de Joodse en de Christelijke traditie.

Het is duidelijk dat de prestatie van Anselmus, die ook bij Cartesius opduikt, in een enigszins in een andere vorm, voor ons misschien wel wat zinledig lijkt, maar uit de vorderingen van de logica, waaraan Anselmus bijdroeg, ontstonden nieuwe visies. Het ging om een bijna permanent conflict tussen de best geschoolden en de behoeders van de orthodoxie en maatschappelijke orde. Soms vond men oplossingen ketters of minstens onbetamelijk, als het binnen de geschoolde middens bleef, maar het valt wel op dat we vandaag nog maar heel weinig voeling hebben met de ontwikkelingen in het denken. Thomas van Aquino had verschillende beredeneerde benaderingen ontwikkeld, om het bestaan van God te argumenten. Nu, voor wie niet geloofd heeft dat alles geen betekenis, tenzij, denk ik, in het licht van de ideeëngeschiedenis, zelfs ruimer, in een antropologische benadering, maar ook om de grote sprongen die van Anselmus – door Aquino afgewezen – via Aquino naar Descartes en Spinoza en zo verder reiken. Men moet zich toch wel eens afvragen hoe de Ethica tot stand kwam en vervolgens hoe Immanuel Kant en later andere filosofen met de logica, ontologie en epistemologie zijn omgesprongen. Wie kan de fenomenologie (des Geistes) begrijpen, zonder het besef dat die inzichten niet gearticuleerd waren voordien.

De antropologische of historische zin van de theologie en van de toenemende secularisatie van de filosofie heeft namelijk niet enkel een betekenis binnen het filosofische discours, maar kwam, zo moet men toch vaststellen via de universiteiten bij een breder publiek terecht. De boekdrukkunst speelde daarbij een niet te onderschatten rol, maar zeer zeker ook, de uitbreiding van het onderwijs. We stellen vast dat vanaf de twaalfde eeuw, onder invloed van de bestuurlijke vernieuwingen, die waren geïnitieerd door de Kerk, ook in de verder ontwikkelde vorstendommen in Europa, zoals Lombardije, Venetië en dus ook Vlaanderen. Het valt op dat we aan de ene kant het belang van een schriftelijke cultuur wel onderkennen, maar dat het blijkbaar moeilijk is de consequenties inzake de verspreiding van kennis, maar ook zoals rond 1400 in Praag met de Theoloog Jan Hus het geval bleek die er deviante opinies op nahield en vooral, omdat hij zich geroepen wist die opvattingen ook te delen met anderen, ontstond er een beweging, die men dan maar Ketters ging noemen. In de Nederlanden blijken de Broeders van het Gemene Leven ook de grenzen van de orthodoxie te hebben opgezocht.

Wij zijn het gewend dan maar ineens de wreedheid van kerkelijke en wereldlijke ordehandhavers aan de kaak te stellen. De orde verstoren was een ding, maar de bestaande orde in vraag stellen, een door – het is niet anders – God gewilde orde in vraag stellen was vanzelf een ketterij; Men vergeet dan wel dat sommigen stellingen verdedigden die wel iets hadden van het geloof in het vliegend spagettimonster. Maar ook vergeten we dat in de opleiding, in beide rechten de argumentatie van belang was, want de leiders van morgen dienden de bestaande orde te bevestigen en verdedigen, werden de kandidaten geroepen om de dogmatische benaderingen aan te vallen. Binnen de opleiding, waar men overigens ook zeer belangrijke doch tevens verdachte teksten te lezen kreeg, werd dus de apologie van de bestaande en gehuldigde leer verdedigd. Maar sommigen vonden met recht en reden dat de apologie niet bruikbaar was en dat de leer op meerdere domeinen niet deugen kon. 8 jaar lang zat Giordano Bruno in de cel, omdat hij inderdaad de oneindigheid van het heelal verdedigde en daarmee, volgens velen vandaag de inzichten van Copernicus deelde, maar Giordano Bruno was volgens Frances Yates een hoog geschoolde dominicaan die de hele godsdienststrijd in de zestiende eeuw grondig moe was en het een schande vond dat mensen elkaar in naam van dezelfde god uitmoordden. Om meteen ook vrede met de Moslims en de Joden mogelijk te maken, greep hij in navolging van Marcilio Ficino die het Corpus Hermeticum uit het Grieks had vertaald, naar die gnostische teksten terug, waarvan men meende dat de teksten pre-mozaïsch waren en dus authentieker en vooral met groter autoriteit bezegeld dan welke andere tekst dan ook,  want men naam aan het Mozes was die de Pentateuch had geschreven.

Marcilio Ficino en Giordano Bruno grepen terug naar een vermeende autoriteit om de twist over de recentere teksten te beslechten. Maar reeds in 1610 toonde Casaubon aan dat het Corpus Hermeticum behoorlijk veel jonger was, jonger ook dan de evangeliën en derhalve van autoriteit gespeend. Reeds Spinoza zou al vlug de gemakkelijk te onderkennen incoherenties in de Bijbelteksten aangrijpen om de goddelijke toeschrijving ervan te ontkrachten. Maar daarmee kwam veel meer op de helling te staan. Een hele resem opvattingen zouden door de kerken in ere gehouden worden, maar via de ontwikkeling van de wetenschappen en de voortzetters van het werk van Spinoza, zou men de opvattingen over de betekenis van de Bijbelse teksten zelf en de commentaren, die bleven hammeren over de goddelijke wil, gewoon voor ongeldig afschrijven. Maar ook lijkt het erop, dat men zichzelf en anderen niet meer de kans geeft om fundamentele inzichten opnieuw te onderzoeken. En dan wel fundamenteel in humaan, humanistisch opzicht. De betekenis van het individu en de persoonlijke autonomie is reeds bij Augustinus aanwezig, maar pas in de 14de en 15de eeuw zouden filosofen als John Duns Scotus over het individuele nieuwe paden zoeken, die met de universalia en het realisme op gespannen voet kwamen te staan. Het komt me niet (meer) evident voor de basisconcepten van deze stromingen te onderkennen, maar het brengt ook mee, denk ik, dat gedragen debat over moderne wetenschappelijke inzichten en de betekenis ervan voor de mens als persoon en de samenleving moeilijk worden.

Natuurlijk heb ik niets tegen een atheïstische wereldvisie, want wie de evolutietheorie als wetenschappelijke these aanvaardt, kan ook niet meer beweren dat er ergens een wilsact of zelfs maar een teleologisch argument in het bestaan van de mens verscholen zou zitten. De mens is het resultaat van survival door natuurlijke selectie en door variatie via seksuële voortplanting. Maar dat heeft veel meer teweeg gebracht dan een nieuwe soort, de mens want die mens is ook in staat, tot op zekere hoogte aan de eigen instincten te ontkomen en door observatie en reflectie achter de aard der dingen te komen. Want hoe kan iemand de waterverplaatsing door onderdompeling van een lichaam in een vloeistof voorspellen als die niet een begin van rekeningkunde ter beschikking heeft, wat meer is dan optellen en aftrekken? Meer nog, de kwestie van de zwaartekracht, de appel die valt kan een kind in een boomgaard vaststellen, de vraag waarom die appel valt en niet blijft zweven, waarom die binnen een bepaalde tijd valt en wat de verhouding is tussen tijd, volume en hoogte, wordt al wat moeilijker. Nu astromen zoals Vera Rubin voorstellen doen, alvast de mogelijkheid onderzoeken de Newtoniaanse dynamica te wijzigen, de wetten van de zwaartekracht te herzien, om te verklaren waarom men een hele hoop massa in het heelal zou missen, die Vera Rubin zelf eerst als donkere massa had omschreven,  zal men het met ons eens zijn dat men wetenschappelijke inzichten niet zomaar kan zien als gereveleerd – wat men wel altijd voorhoudt, maar in de praktijk wel eens negeert – maar als voortdurend wijzigend gevolg van nieuwer en diepgravender onderzoek, mede dankzij de vooruitgang van de instrumenten om het universum te onderzoeken. In die zin kan men de discussie over de Big Bang best boeiend vinden, want zoals Martin Veltman in een lezing aangaf, komen we nog steeds niet bij het eigenlijke moment waarop de singulariteit expandeert. Herinner ik het me goed,  dan kan men vooralsnog slechts de achtergrondstraling van de oerknal zien, maar dichter bij het moment suprème komt men niet.

Maar hoe kan iemand zeuren over godsbewijzen en menen dat het dan over wetenschappen moet gaan, kan gaan. Net omdat bijvoorbeeld de lectuur van de eerste boeken van genesis tot Leviticus in historische zin van weinig betekenis kan zijn, betekent het wel iets dat de schepping het begin ziet bij het ontstaan van het licht. Dat hoeft men dus niet metaforisch te zien. Die scheppingsdaad is overigens ook absoluut wat meteen betekent dat er voordien geen tijd was en geen ruimte. Het heeft me jaren gekost om te begrijpen hoezeer de eerste Bijbelboeken een intuïtie over het absolute begin en over de rol van de mens op aarde, tussen al het geschapene kon formuleren. Dat valt dus niet te ontkennen, al weet ik dat men er gedurende twee milennia van alles uit heeft afgeleid, over de door god gewilde orde vooral en dus de poging bij uitstek de chaos die men telkens weer vaststelde te overwinnen. Want wellicht is dat de kern van het probleem dat men telkens weer probeerde te formuleren, hoe de goede orde, de kosmos eruit zag. Aangezien die door de hoogste autoriteit gegeven was, God voor de monotheïsten, de onbewogen beweger voor Aristoteles, dan moet men toch, denk ik, de wisselwerking in die discussies ernstig blijven nemen.

Aan Godsbewijzen vandaag zal men niet zo heel veel meer hebben, maar de urgentie ervan voor Anselmus, Thomas van Aquino of Descartes kan men moeilijk twijfelen, al zal men wel vaststellen dat bij de bestudering van hun inzichten heel wat problemen komen kijken. In die zin is het van belang te blijven zien hoe Descartes, Spinoza, Leibniz en vervolgens Rousseau, Diderot en Voltaire aan aspecten van deze benadering hebben gewerkt om te komen tot een min of meer overzichtelijk beeld van hetzij een geordende samenleving, zoals bij Descartes het geval was, dan wel zoals bij Spinoza en Diderot de aanvaarding van de wereld zoals die is. Rousseau wilde dan weer een ideale wereld opbouwen, terwijl Leibniz voordien gesteld had dat we in de best mogelijke der werelden leefden. Reden genoeg voor Voltaire om de spot te drijven met deze beste der werelden. En Spinoza, die heeft zijn plaats in het rijtje, maar hij schakelde God en Natuur gelijk. God was de natuur. Maar de gevolgen daarvan zijn al veel complexer voor wie zijn definities en postulaten aandachtiger gaat bekijken. Zijn ethica, uitgewerkt als een wiskundige redenering en argumentatie, leidt tot de mens die zich niet aan bijgeloof mag bezondigen – maar het toch doet. Omdat het er nu net over gaat hoe we via de rede tot deugd en inzicht komen, wat men maar moeilijk kan ontkennen, geeft Spinoza ook aan dat de mens gemoveerd wordt door emoties, door inadequate inzichten en ook nog eens dwaalsporen kan komen en dus kan lijden.

Nadien zal men in de filosofie, bij Kant en in latere vormen die discussie over de kenbaarheid der dingen ontwikkelen, maar ook het besef, bij Wittgenstein dat niet alles wat gezegd kan worden ook zinvol of redelijk is, dat men zekere zaken beter kan doen, in plaats van uit te leggen, blijft in zekere zin problematisch. Dat wil zeggen, we weten het wel, maar vangen er weinig mee aan.

Mij komt dit voldoende boeiend voor om niet zozeer de god zelf te gaan onderzoeken want daarmee komt men niet ver Het is zelfs een geruststellende gedachte, meen ik mij te herinneren, dat God in wezen, tja met ons als individu geen uitstaans heeft. Voor christenen en Joden, maar ook voor Moslims is deze gedachte onverdraaglijk. Uitleggen, zoals Spinoza het doet dat dit een weinig vruchtbare gedachte is, dat een God op elk van ons zou toekijken of we bidden, de praktijken en rituelen naleven, kan vandaag instructief zijn, maar dan niet als men de determinatie, de voorbeschiktheid in het handelen van de mens als vaststaand gaat beschouwen. Men weet immers, zoals Spinoza aangeeft dat mensen om allerlei redenen met ontoereikende gedachten tot handelen komt. In die zin zal ook de vrolijke atheïst wel eens in vertwijfeling komen over de menselijke soort en het geweld waartoe men in staat is gebleken. Maar ook kan hij/zij vrolijk worden als er wel eens aangename dingen voortkomen uit wat hij of zij zelf doet of anderen. Want uiteindelijk is het vooral prettig toeven in aangenaam gezelschap, redekavelend over godsbewijzen en vliegende spaghettimonsters..

Bart Haers

Reacties

Populaire posts