Van de apenrots verdreven
Reflecties
Nauwelijks de natuurstaat ontstegen
Of
vergissen we ons wat het perspectief aangaat?
Dit stuk volgt op onze gewone recensie, omdat de vragen die Doorman oproept nu eenmaal tot meer reflecties aanleiding geeft.
Toen we het boekje van Maarten Doorman lazen, waren we nog bezig na te denken over het boek van Lisa Appignanesi, zochten we nog uit hoe het met de liefde is gesteld. Veel lezen kan tot verwarring lezen en toch, het verheldert inzichten. Zeker als het over de invulling van het leven gaat.
Toen we het boekje van Maarten Doorman lazen, waren we nog bezig na te denken over het boek van Lisa Appignanesi, zochten we nog uit hoe het met de liefde is gesteld. Veel lezen kan tot verwarring lezen en toch, het verheldert inzichten. Zeker als het over de invulling van het leven gaat.
“Tegen
het Einde” was het boek waarin Joris Note zijn bevindingen uitwerkte over hoe
hij dacht tegen Robespierre te moeten aankijken, hoe hij de Franse Revolutie
kon bekijken en wat het belang ervan wel was. In mijn recensie vond ik dat
Joris Note een scherpe analyse maakte van de periode maar ook van zijn eigen
omgeving, in de vorm van een roman natuurlijk. Hoewel ik het er niet mee eens
kon zijn, vond ik de roman belangwekkend, meer alleszins dan de meeste media in
Vlaanderen dachten aandacht te moeten besteden aan het boek. De vraag welde
toen al op, maar nu nog meer, want het boekje, Rousseau en ik, kreeg in De
Standaard vooralsnog geen aandacht.
Kritiek
aan het adres van de heer Rousseau lijkt niet acceptabel, al zal men ook niet
gemakkelijk uiteenzetten waarom men de eenzame wandelaar niet echt van belang
acht. Maar de realisatie van de ideeën van Rousseau hadden hem wellicht ook
niet onmiddellijk bevallen. Of toch? Want hoe kunnen we stellen dat Rousseau nu
echt aan de basis ligt van het handelen van Robespierre? De kwestie is namelijk
dat Robespierre de nieuwe samenleving wilde realiseren waarin de mens niet van
zichzelf zou vervreemden, niet door de verderfelijke maatschappelijke
conventies zou worden bedorven, verdorven worden. Het gevolg kennen we, de
Terreur, waarin vooral de hogere bourgeoisie het moest ontgelden en waarbij ook
enkele medestanders van het eerste uur, zoals Danton en zelfs, finaal,
Robespierre het hoofd onder het mes van de guillotine moesten leggen.
Ideeën
doen ertoe, schreef Fukuyama en we delen met hem dat inzicht, maar beseffen ook
dat sommige inzichten wel degelijk bloederig kunnen uitpakken. Het punt is,
denk ik, dat de inzichten van Rousseau over de ideale samenleving een zekere
zuivering veronderstellen. Men heeft in 1989 de “bicentenaire” van de revolutie
gevierd, een jaar dat zelf bol stond van de hemelschokkende gebeurtenissen,
zoals de val van de Berlijnse Muur en het doorknippen van het IJzeren gordijn,
maar het valt altijd weer op dat we in Europa nog steeds niet goed weten hoe we
dat allemaal moeten begrijpen. Velen klagen aan dat Poetin een ijzeren greep op
Rusland heeft gelegd, maar mij valt op dat er wel degelijk Russen zijn die de
stabiliteit weten te waarderen. Toch, wij verwachten dat na 20 jaar het bestuur
in Rusland democratisch zou wezen, terwijl de democratische samenleving meer om
het lijf heeft dan alleen maar de bestuurders te mogen kiezen en de wijze van
vertegenwoordiging van de natie.
Nog
eens, hoe Robespierre en de leden van het comité du Salut public de idee hebben
ontwikkeld die tot de Terreur zou leiden, blijft doorgaans onbesproken, hoewel
we toch zouden moeten weten hoe dat in elkaar zit. Dat blijkt onder meer uit de
biografie van Ruth Scurr, die de fatale zuiverheid beschrijft waarmee
Maximilien de Robespierre zou zijn behept geweest, althans de drang naar fatale
zuiverheid. Vele chiliastische bewegingen waren overigens behept met deze drang
de wereld klaar te maken voor de wederkomst van de heer, maar Robespierre, dat
spreekt voor zich, ging niet uit van een door de bijbel geïnspireerde utopie,
wel van de werken van Rousseau en dus is het nodig de sprong van de eenzame
wandelaar naar de politicus en machthebber te maken. Gezegd mag en moet ook dat
Robespierre in beginsel niet alleen stond. Immers, na de Eed op de kaatsbaan en
het begin van het neerhalen van het oude regime, stonden de nieuwe
volksvertegenwoordigers voor enkele moeilijk op te lossen dilemma’s. Hoe zou de
uitvoerende macht zich verhouden tot de volksvertegenwoordiging en welke plaats
kreeg de justitie toegewezen. We kunnen er ons gemakkelijk vanaf maken en
stellen dat onder Napoleon vele van deze problemen werden opgelost, maar de weg
naar deze benadering is op zich complex genoeg, om er bij stil te staan.
Het
valt op dat de ideeën, bijvoorbeeld van de Girondijnen, de gematigde partij
naar men zegt, in dit perspectief niet echt uitgewerkt aan bod lijken te komen.
Net zo min als we ons afvragen of de hervorming van de samenleving alleen maar
door de verwijzing naar Rousseau afdoende verklaard zou worden. Streven naar
zuiverheid heeft altijd al een zekere aantrekkingskracht uitgeoefend op de
jongere generaties. Het communisme mocht niet in reformformaat gegoten worden.
In ons land is het opvallend dat er eerst de beweging was en pas later een
compromis gezocht is met het marxisme. De verklaring van Quaregnon was zo een
poging principes te geven aan een beweging die voordien, zeker in Gent al een
paar decennia vanuit een pragmatische zelforganisatie was ontwikkeld. Het valt op
dat men naderhand die zelforganisatie heeft weg gemoffeld, al vindt men in Gent
uiteraard nog steeds de Vooruit en uiteraard, op de Vrijdagmarkt de exquise
gebouwen van de Bond Moyson. Ook in Gent kwamen de christelijke arbeiders en
bedienden tot vormen van zelforganisatie, die ideologisch eigen sporen hebben
gevolgd, waarbij men er niet onderuit kan dat die vaak botsten op de lijn van
de Katholieke partij, maar in de CVP en later de CD&V behoorlijk goed
ingepland zijn geworden.
De
weg naar beter inzicht over hoe men van ideeën naar praktische politiek
evolueert en hoe men dan het nodige onderneemt om die ideeën te realiseren
blijft altijd weer een zwarte doos. Natuurlijk, we weten genoegzaam hoe Lenin
de revolutie in Petersburg en bij uitbreiding in Rusland realiseerde, maar
toch, welke facetten van zijn inzichten de overhand kregen en waarom, het
blijft een moeilijk te ontwarren knoop.
Een
van de elementen die het overzicht en het inzicht in de weg staan, blijft de
meervoudige vraag: hoe gaan we als individu door het leven en vervolgens in
welke omgeving leven we om te komen tot de vraag hoe die hele samenleving,
hetzij de Franse of de Vlaamse dan wel de Europese voor de individuele leden en
de kleinere kringen functioneert. Het blijft me net daarom een vraag hoe we dit
vandaag linken kunnen aan bijvoorbeeld Frans van de Waal, die zeer doorgedreven
onderzoek deed naar het gedrag van chimps in de Burgerzoo. Hij schreef onder
meer over de politiek binnen de chimpansee-leefgroep. Op zich is dat natuurlijk
interessant en zelfs verhelderend. Maar heeft Lisa Appignanesi geen argumenten
om zich af te vragen of die ontwikkelingen sinds de afsplitsingen van de
soorten niet voor veranderingen gezorgd heeft binnen de soort, de homo sapiens
sapiens die belangrijk genoeg zijn om niet zomaar te concluderen dat de mens een
dolgedraaide chimp zou wezen?
Interessant
zijn die bevindingen anders wel, want blijkt niet dat ook chimpansees al in
staat zijn hun instincten bij te sturen, zodat ze niet schadelijk uitpakken,
voor zichzelf of voor de groep. De ontwikkeling van het brein, dat vanaf de
australopicteci via de homo afarensis en zo verder op gang is gekomen heeft,
denk ik dan, toch juist die evolutie verder mogelijk gemaakt, tot een zekere
onvoorspelbaarheid van het menselijke gedrag. Dat het brein onze
persoonlijkheid vorm geeft, daarover kan geen twijfel bestaan. Dat we
gedetermineerd zouden zijn en dus niet tot verandering in staat, blijft nog
maar de vraag. Velen horen die vraag niet graag, want het zou betekenen dat we
geen greep krijgen op onszelf of nog erger, op de samenleving. We doen wat we
doen, zeggen wat we zeggen zonder dat we daar greep op zouden hebben. Ons
gedrag, onze “faicts et gestes” zouden ergens ontstaan, maar, niemand kan het
met zekerheid zeggen, in een cartesiaans theater. Men verwijt mij geen oog te
hebben voor de wetenschappelijke vooruitgang, maar met alle respect vraag ik me
wel af of het dan echt verboden zou zijn
het werk van wetenschappers kritisch tegen het licht te houden. De humanist
worstelt steeds weer met de vraag of de mens als persoon de orkaan kan doorstaan,
want als we inderdaad geen eigen wil, niet over een onderscheidingsvermogen
zouden beschikken, wat zouden daar dan de consequenties van zijn?
Wie
door zijn of haar driften, angst of om andere beweegredenen fouten begaat,
ernstige misdrijven eventueel, kan verschoning inroepen, wat ook bij wet is
vastgelegd, maar anderzijds kan men zich afvragen, denk ik of mensen
bijgebracht kan worden hoe ze zich niet overweldigd moeten weten door de
emoties en driften. Freud, juist, Freud heeft de gevolgen van onderdrukte
driften op verschillende manieren tot onaangepast gedrag kan leiden, waarbij
men de relatie tussen pathologie en het gewone gedrag niet meteen kon duiden,
want het gaat niet om uitersten, maar om een continuüm.
Het
valt overigens op dat mensen graag grove bewoordingen in de mond nemen om
gehandicapten, maar vaak, als het erop aan komt, wel degelijk de zorg op zich
nemen, of een gehandicapte niet zomaar in de nek aankijken. Het punt is dat
idee dat de mens alleen uit egocentrisme of egoïsme zou handelen, niet kan
kloppen, precies omdat de mens nooit als eenling heeft kunnen leven. Wel zijn niet
vanzelf altruïstisch, omdat we in de groep onze eigen positie niet mogen
overlaten aan de anderen. Maar er is een continuüm tussen altruïsme en egoïsme
waar mensen overigens geen vaste positie innemen. We evolueren in onze
verhoudingen tot anderen, we kiezen soms voor onszelf, soms voor anderen en
soms gewoon domweg voor onbekenden.
Want
er is natuurlijk nog een kwestie die dan vanzelf naar boven komt, die van de
solidariteit, of beter nog, de broederschap (onder de mensen) en hoe zich dat
verhoudt tot het sociaal contract. Want we kunnen er niet omheen dat er een
tegenstelling is tussen het concept van het samenleven middels een sociaal
contract en de solidariteit waar men toe oproept en die men liefst spontaan zou
zien opborrelen, want het contract is verplichtend, terwijl men aanneemt dat
solidariteit, broederschap uit de mildheid van het hart opborrelt, spontaan tot
handelen aanzet en dus niets verplichtends in zich heeft. Natuurlijk, als het
om de waarden van de Franse revolutie gaat, over vrijheid, gelijkheid en
broederschap vergeet men graag, lijkt het wel, dat het dus ook om broederschap
gaat. Het is niet zonder belang op deze tegenstelling te wijzen, want is het
niet ook solidariteit dat de progressief ingestelde medemens van anderen
verwacht. Of Dick Swaab dan wel Frans van der Waal deze gedachte delen, weet ik
niet, maar het blijft wel opvallend dat veel biologen die zich door de
evolutietheorie laten inspireren vooral kijken hoe onze (vermeende)
karaktertrekken als egoïstisch ons vanzelf tot een calculerend wezen deed
uitgroeien. Maar ook hier komt men niet aan de vraag onderuit waarom de mens
als wezen, soort, en de menselijke persoon vanzelf dan toch tot ideeën over
zelfredzaamheid, maar ook wederzijdse ondersteuning en daartussen zoiets als
weerbaarheid is gekomen? Democratisch leven betekent dat men juist uitgaat van
de wederzijdse broederschap, maar ook van respect voor de ander en onderlinge
relaties die in principe vreedzaam ontwikkelen.
Valt
de vraag te stellen dat we pas de natuurstaat ontstegen zijn, dan ook de vraag
hoe ver we als mensen van die natuurstaat af geraakt zijn en of dat niet tot ontegensprekelijke
voordelen heeft geleid. Want als we te rade gaan bij een psychiater als Boris
Cyrulnik, dan valt op hoezeer die zich heeft bezig gehouden met het vermogen
van mensen, kinderen vooral, om zich zelfs in penibele omstandigheden weet te
ontplooien. Geert van Istendael schrijft in zijn gesprekken met een dode god,
hoe die vader van hem in de
achterbuurten van Sint-Truiden is opgegroeid en door een kapelaan, in
Vlaanderen ook wel onderpastoor genoemd – maar het is niet hetzelfde – uit de
goot werd opgeraapt. Men ziet hier een totaal onbaatzuchtige man een kind
opvangen en helpen met school. Natuurlijk, hij moest en zou ook de clericale
toog aantrekken, wat de jonge Gust van Istendael weigerde, met alle gevolgen van
dien. De priester had een plan met hem, maar de jongen wist dat het niet werken
zou. Hem aanzetten tot een zekere hypocrisie hielp niet.
Men
beweert wel eens lichtzinnig dat de beschaving, de cultuur een dun laagje
vernis zou zijn, maar hoe staaft men dat? Omdat overlevenden van een
vliegtuigramp in de Andes zich aan kannibalisme hebben bezondigd? Omwille van
de Nazi-kampen en vooral dan de uitroeiingskampen of de Goelag? In zekere zin
kan men dit beter excessen van beschaving of losgeslagen cultuur noemen. Dat
het nazisme kon in een rijke, goed ontwikkelde industriële samenleving en dat
die beweging kon opgebouwd worden, het nazisme, geeft daar ook aanleiding toe.
Maar juist de vaak genegeerde vormen van verzet, van een hoge militair, Kurt
von Hammerstein over een bisschop en theologen, een gymnasiumdirecteur ook, tot
en met jongeren, die uiteindelijk het nazisme afwezen, dat alles moet er ons
toch toe aansporen dat niet iedereen de humanistische basis van het Duitse
bestel uit het oog had verloren en dat na 1949 in Duitsland een nieuwe
republiek tot stand kon komen, terwijl in het andere Duitsland een autoritair,
op het communisme gebaseerd bestel werd ontwikkeld, tot een gevangenis.
Het
blijft altijd moeilijk die band tussen het systeem, bestel, de samenleving en
de individuele personen die samen dat geheel vormen en vorm geven goed te
ontwarren. Maar grondlijnen kan men wel ontdekken, zoals de vele vormen die we
hanteren om geweld in de samenleving te vermijden.
We
zijn dus op het punt dat we ons niet meer hoeven af te vragen of de mens nog
karaktereigenschappen zou vertonen die herinneren aan de voorlopers in de
evolutie, maar hoe ver we verwijderd zijn geraakt van die voorouders. Dan komt
ook de neurologie om de hoek kijken én, honni soit qui mal y pense, de
psychiatrie. Freud was in die zin een bijzonder belangrijke figuur omdat hij de
pathologietjes onderzocht die voortkwamen uit het leven in een geciviliseerde
omgeving, Wenen dus. Ook Arthur Schnitzler liet zich met dat facet van het
leven in. Men zou kunnen zeggen, heb ik de indruk, dat de moderne roman
ontstaan is met het bewustzijn dat leven in een geciviliseerde omgeving de mens
niet onberoerd laat, maar soms, zoals ook bijvoorbeeld Louis Couperus laat
zien, tot beroerde toestanden aanleiding kan geven. Toch is het ook Couperus
die met Constance, in “de boeken der kleine zielen”, laat zien dat er met die
beschaving best te leven valt.
Ontstegen
aan de natuur, aan de natuurlijke staat heeft de mens het niet altijd onder de
markt, zoveel is duidelijk, maar toch, al bij al lijkt het toch wel wenselijker
dan het leven zonder die (dunne?) laag beschaving. Ik denk dat we precies
vandaag dat debat moeten aangaan. Duidelijk is alleszins dat de uitkomst ervan
voor de discussie over de situatie van oorspronkelijke volkeren en voor
ontwikkelingsbeleid van belang is. Maar ook voor ons kan men niet om die
kwesties heen, al was het maar omdat Rousseau ons blijvend voor die vragen
blijft stellen. Men kan hem negeren, maar beter is, zoals Maarten Doorman deed,
de kwestie goed onder ogen te nemen, in plaats van onwetend verleid te worden
door aspecten van Rousseau’s mens- en wereldbeeld.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten