Waarom identiteit blijft spoken
Reflecties
Identiteit
als misverstand
![]() |
Hollandse tuin met maagd en steden- kroon en leeuw. Een embleem waaraan Johan de Wit bijgedragen heeft: Als voorbeeld van identificatie kan dit tellen. en succesvol. |
In Vlaanderen woedt nog maar eens debat over
identiteit, mythen en geschiedenis en de eigenschappen van de wetenschappelijke
geschiedschrijving. Ontluisterend vooral is dat deelnemers aan het debat over
die onderwerpen vooral menen dat WO II de sleutelperiode zou vormen voor wat
men de Vlaamse identiteit noemt. Het valt op dat de tijdsbubbel daarmee nog wat
kleiner uitpakt. De periode die we ervaren als “onze tijd en het verleden dat
er relevant voor is”. Voor mij is die “tijdcapsule iets uitgebreider en begint
rond 1870. Maar dan nog zijn andere periodes, laten we zeggen vanaf het begin
van de landbouwtijd en de ontwikkeling van grotere gemeenschappen, steden en
rijken best interessant en kan men maar proberen er zoveel mogelijk van te
vatten. Geografische begrenzingen spelen evenzeer een rol, maar daar hebben we
het nog veel minder over dan over andere tijden.
Het valt op dat de een de ander verwijt mythen
te aanvaarden, die deel uitmaken van de (Vlaamse) identiteit, maar zelf ook zo
eigen mythen koestert. Spreken over deconstructionisme, het klinkt geweldig,
maar simpele historische kritiek kan eenieder al een flink eind op weg helpen.
Sinds de jaren ’90 is die discussie aan de orde
en ik mocht het meemaken in de Lakenstraat in Brussel dat Geert van Istendael
en Marc Reynebeau daar kwamen zeggen waarom ze niet meer wensten bij te dragen
met columns in Cahier Vlaanderen Morgen. De discussie was zonder meer een
dovemansgesprek omdat er geen eensgezindheid mogelijk was over de vraag of zo
een identiteit voor iedereen dezelfde betekenis zou hebben en ook nog eens, hoe
je dat begrip kan omschrijven. Vooral de vraag of zo een identiteit ooit eens
voor eens en altijd vastgelegd zou zijn, maakte verheldering moeilijk. In de
discussie op het forum van De Standaard geeft men wel de indruk dat het in het
actuele debat Bart de Wever zou geweest zijn die de contouren van de Vlaamse
identiteit zou hebben vastgelegd, maar dat is domweg niet zo en zelf zal de
politicus De Wever die eer niet willen claimen, want zoals iedereen heeft hij
wel eens kritiek op zijn medemensen. Zoals iedereen dus, maar misschien is er
een verschil met mensen die voortdurend afgeven op de brave Vlaming, dat hij,
De Wever wel weet dat zijn kritische kanttekeningen niets zullen veranderen,
terwijl de anderen er alles aan menen te moeten doen om de mens te veranderen.
Dat probeert men overigens al een goede veertig jaar, soms terecht, maar soms
zeer vergaand en voortvarend.
Toch loont het de moeite even te kijken waarom
men zo graag afgeeft op die bange blanke man, die zelfgenoegzame Vlaming, want
het is opmerkelijk dat bijvoorbeeld in de Scandinavische landen die
preoccupatie niet zo politiek wordt uitgespeeld en dat net Nederland wel in
diezelfde discussie zonder einde is verzeild geraakt. In België speelt het
communautaire natuurlijk een grote rol. Maar we weten intussen dat de meeste
mythes die men nu hanteert, waar net mensen als Marc Reynebeau mee uitpakken, geproduceerd
zijn geworden in de negentiende eeuw, in liberale kringen, in kerkelijke
kringen met het oog op een Belgische identificatie. Zoals de idee dat het
Nederlands niet geschikt zou zijn voor wetenschappelijk onderzoek, maar
natuurlijk even niet denkend aan Simon Stevin.
Men zal graag beelden tonen van arm Vlaanderen,
het voorstellen alsof het altijd zo geweest is, maar voor de rijkdom en
welvaart in het Antwerpen voor 1585 heeft men dan natuurlijk geen verklaring.
Maar er is meer, het lijkt erop dat na het twaalfjarig bestand de situatie in
Vlaanderen en Brabant vrij snel een behoorlijk welvaartspeil bereikte en dat na
de oorlogen van Louis XIV waarbij in 1695 Brussel werd plat gelegd, groeiden de
Oostenrijkse Nederlanden na 1715 uit tot een land van cocagne. Toegegeven, het
kan wat overdreven zijn, maar het feit dat de historiografie, waaraan onder
meer Hugo Soly en Chris Vandenbroecke hun beste krachten hebben gewijd,
nauwelijks aandacht kreeg, krijgt en dat
in het verhaal van wie we zijn als land, als gemeenschap totaal is weggeveegd,
geen plaats kreeg waardoor er in de collectieve herinnering een leegte lijkt te
hangen, van de ongelukseeuw en een volgende, volslagen vergeten gouden eeuw,
dat moet wel verbazing wekken. Het tegendeel is eerder het geval. Er zijn
nochtans vele argumenten op de zaak eens opnieuw te bekijken, want we denken bijvoorbeeld
dat er nauwelijks een muzikale cultuur bestond, terwijl we toch weten dat de
grootvader van Ludwig van Beethoven in Mechelen cantor was en dat er uit de
archieven van de Sint-Michielskathedraal nogal wat partituren te voorschijn
zijn gekomen. Ik denk dat men verder moet kijken naar dat andere luxeproduct, de schilderkunst in
deze periode. Men zegt dan wel, er zat geen David tussen, geen Ingres of geen
Valesquez, maar wie onze kerken bezoekt en zelfs burgerlijke gebouwen bezoekt,
zal al gauw merken dat de rococo in Vlaanderen niet ongemerkt gepasseerd is. We
houden er niet van, maar het is er wel en heeft wel een kunsthistorische
betekenis. Maar het belangrijkste argument om naar dat verleden te kijken en
zich af te vragen waarom men er in de negentiende eeuw nauwelijks om bekommerd
heeft, is wellicht de bouw van huizen en boerderijen. Nog een eeuw later kon
Buysse beschrijven hoe onze dorpen en kleine steden hiërarchisch gestructureerd
was, maar vooral dat de grote huizen, boerderijen behoorlijk bij de tijd waren
en redelijk goed te bewonen. De rijkdom van de middenklasse, daar is het mij
inderdaad om te doen en het feit dat men die elementen eindelijk liever niet
ziet, niet in herinnering brengt vormt de crux van de hele discussie. Het
vreemde is dat de Vlaamsgezinden en de tegenstanders elkaar hier wel degelijk
vinden en hetzelfde verkeerde beeld koesteren.
Maar we hebben ons daar vroeger al over
verwonderd, net zoals ik me verbaasd toonde over het feit dat “met vreemde
ogen” van Joey de Keyzer niet echt onder de aandacht is gebracht. Ook het boek
van Herman Pley, over Anna Bijns, kon geen genade vinden, al was hij een paar
keer op de buis en op de radio. Maar het feit, dat Anna Bijns überhaupt
geletterd was, dat er in Antwerpen rond 1530 scholen waren, waar ook het gewone
volk kon leren rekenen, schrijven en lezen zou ons toch moeten brengen tot de
gedachte dat ons beeld van het verleden best wat meer nuance verdient en dat
het concept identiteit in handen van vele spraakmakende betrokkenen hoe dan ook
zeer negatief bijgestuurd is geworden.
Zoals ik al aangaf, ik heb deze argumenten al
vaker gehanteerd, maar men wil er niet aan. Ook al omdat de historische
argumenten vanzelf niet meer aanslaan bij mensen die de identiteit vooral
willen zien als wat ons belast, als wat het ons onmogelijk zou maken als de
goede nobele mensen op te treden die men wenst te zijn. Uiteraard is ook dat
een identiteitsconcept waarover een en ander te zeggen valt. Want ik denk niet
dat mensen niet aan die gemeenschappelijke identiteit ontkomen, maar precies
dat het hen ook de mogelijkheden biedt er een eigen bijdrage aan te leveren.
Maar identiteit ontleent men aan aspecten van
het samenleven, wat in een oppervlakkige vorm tot clichés aanleiding geeft,
zoals de botte Hollander of de koppige West-Vlaming, de Antwerpse sinjoor en
nog zo wat van die nonsens, zoals de vurige franςaises. Sommige kunnen vurig
zijn, andere blijken dan weer hautain of koppig en geen van die kwalificaties
is zo eenduidig als men wil doen geloven.
De kwestie is dat identiteit met cultuur
verbonden is en dat men al tijden tracht een behoorlijke definitie van het
begrip cultuur te geven. Dat lukt dus niet omdat men altijd tot opsommingen
komt van waar het om gaat. Met andere woorden, als men er mee kan instemmen dat
cultuur datgene is wat de mens zelf aanricht in materiële en immateriële vorm
en daarmee de natuurlijke staat der dingen wijzigt, dan hebben we een enigszins
bruikbare definitie, die toelaat het begrip identiteit beter te duiden. We
hebben het niet over de persoonlijke identiteit, wel over de identiteit van
groepen en samenlevingen.
Sommigen steunen de Baskische strijd voor
onafhankelijkheid, anderen hebben dan weer oog voor het lot van Aboriginals of
Kannaken. In elk geval, we merken bijvoorbeeld veel minder ijver voor het lot
van de Kosovaren, terwijl velen het lot van de Koerden wel belangrijk genoeg
achten om er zich voor in te zetten. Zo verbeteren we het lot van die mensen
als (deel-)samenleving en van de individuele leden. Want tot die cultuur, de
Noordwest-Europese behoort het gegeven dat men sinds de twaalfde eeuw, maar met
een eerste aanloop aan het einde van de 10de en doorheende de 11de
eeuw de vrede in de samenleving is gaan bewaken en bevorderen. De marktvrede is
er een voorbeeld van. Maar ook het feit dat er voor de lage justitie beroep
werd gedaan op mensen uit de streek, de stad, kan er mee toe hebben bijgedragen
dat we leerden, tja, ons fatsoenlijk te gedragen. De ontwikkeling van het
recht, van de idee ook dat men niet zomaar vervolgd kan worden zit al tamelijk
lang in het systeem en de cultuur ingebakken. Men spreekt wel eerder over de
negatieve aspecten van de feodaliteit, over het absolutisme van de vorsten,
over de steden al veel minder en ontwikkeling van de grafelijke administratie,
met een rekenhof en andere instellingen, dat alles maakt deel uit van de
Vlaamse én van de Noordwest-Europese cultuur en derhalve ook maakt het deel uit
van onze concepten of zou dat moeten doen. Want steeds weer valt op dat we al
vlug een ideetje hebben over de inquisitie, over het vorstelijk absolutisme en
al die andere zaken, maar hebben er geen idee van hoe het in zijn werk is
gegaan. De feodaliteit in zijn ontwikkelde vorm, in de twaalfde, dertiende eeuw
was al lang geen zaak meer van leenheren en leenmannen, al werd er om
juridische redenen nog wel naar terug gegrepen. Het ontwikkelde feodalisme was
ook een geldeconomie geworden, met geldlenen als de meest opvallende vorm. En
voor de vermaarde gewone man, althans in de verstedelijkende delen van Europa,
zeker in Vlaanderen betekende dat markten, geld verdienen en een relatieve
welstand.
Tot nog toe heb ik geen van die lieden die het
belang van 11 juli 1302 willen deconstrueren, gelezen of gehoord hoe de
samenleving in Vlaanderen eruit zag, wat de rol van de steden was en hoe in die
steden oude patriciaten en een nieuwe middenklasse met elkaar in de clinch
waren gegaan. Evenmin maken zij duidelijk wat de Franse koning nastreefde en op
grond van welke rechten hij Vlaanderen dacht te kunnen annexeren. Bovendien
waren er ook nog eens conflicten tussen Vlaanderen en Henegouwen, waarmee
Holland en Brabant gemene zaak maakten. Filips IV de Schone wilde echt wel
Vlaanderen bij het kroondomein voegen om zo ook de hoge inkomsten via de goed
geoliede grafelijke schatkist te kunnen aanwenden. Filips IV lag in de clinch
met de Paus, trachtte de orde van de Tempeliers aan zich te onderwerpen en
vernietigde haar zonder veel materiële voordelen, organiseerde een kruistocht
tegen de Albigenzen en lag mee aan de basis van de langdurige oorlog met de
Engelse koning door zijn dochter Isabelle uit te huwen aan de kroonprins. 100
jaar duurde de oorlog, maar als we aannemen dat die begon toen het huis van
Valois uitstierf, in 1328 dan duurde de oorlog veel langer. Maar belangrijker
is nog dat de zoon van Jan de Goede, wiens zoon Filips de Stoute Bourgondië in
appanage kreeg dat de basis zou vormen voor een groot rijk dat uiteindelijk
toch tot de zeventiende eeuw Frankrijk en vooral de koning verzwakte.
Maar voor de mensen betekende dat alles veel
meer en tegelijk veel minder dan wij ons kunnen voorstellen. Oorlogen waren er
wel, maar de buit was vooral de stad die men wilde bezitten en het ommeland.
Vlaanderen werd, ondanks de oorlogen van de veertiende eeuw, ondanks de waanzin
van de 14de eeuw een zeer welvarende regio, waartoe ook Brabant en
Holland het hunne bijdroegen. Maar wat vooral opvalt is dat het landgebruik in
Vlaanderen en de andere provincies geleidelijk aan de uiterste grenzen van de
mogelijkheden bereikte, maar dat men vervolgens via handel op Polen en Riga de
noden kon invullen en zo in feite de mogelijkheid bieden tot snel groeiende
steden.
Helaas, deze benadering van de geschiedenis,
die nog bij lange na geen recht doet aan de complexe en veelzijdige
werkelijkheid, maar tot enkele korte beschrijvingen van de situatie beperkt
blijft, laat zien dat we die geschiedenis primo wel kunnen kennen en secundo
dat het vreemd is dat men er zo weinig aan doet om die beter te leren kennen.
Want men
gebruikt vandaag wel graag verhalen die het zelfbeeld eerder onderuit halen,
maar de werkelijkheid, die een genuanceerd beeld laat zien, blijft men hardnekkig
afwijzen. De vervolging van de ketters en de terechtstelling van Egmont en
Hoorne blijven natuurlijk schandvlekken, maar de betekenis van het beleg van
Oostende en de volledige verwoesting van de stad en het ommeland, dat blijft
dan weer ver onder de radar van onze mythejagers. Dat stad en land nadien in
redelijke termijn herop bebouwd werden blijft zelfs helemaal onvermeld. Fort
Napoleon? Maar jawel, dat was de kustwering tegen de Engelsen, in verband met
de Blocade contintentale, pas afgewerkt onder Willen I en nadien nog door de
Duitsers gebruikt tijdens WO I. En zo kan men doorgaan. Maar nergens zien we
hoe we nog tot de samenhangend beeld komen, enfin, het wordt niet aangedragen.
Zo is het ook met een ander facet dat onze
identiteit zou bepalen, de katholiciteit en vooral een vage, negatieve
herinnering aan het Rijke Roomse leven. Hoe negatief men die katholieke tijd
wel inschat, zonder rekening te houden met inderdaad soms weerbarstige feiten,
laat Geert van Istendael aflezen in zijn herinneringen aan een dode God, zijn
vader dus. Die vader had de steun gekregen van een kapelaan om naar school en
vervolgens naar college te kunnen gaan. Maar toen men hem een roeping wilde
afdwingen, wist hij voet bij stuk te houden en stuurden de Salesianen hem heen.
Natuurlijk is die houding wraakroepend, maar ondertussen had dat zoeken naar
geschikte kandidaten weer eens iemand uit de nood geholpen en kon de jonge Gust
van Istendael zijn verdere leven uitbouwen, vaak tegen het instituut kerk, maar
zonder af te wijken van een bepaald christelijke visie op mens en samenleving.
Ook zou August van Istendael nooit de kerk verlaten, tot spijt van sommigen, zo
blijkt ook. Men kan met recht kritiek op de weinig menslievende houding van
bedienaren, op de starheid van het instituut hebben en de seksuele moraal van
de kerk volkomen waanzinnig vinden, dat is allemaal zelfs redelijk goed te
beargumenteren, maar wat men moeilijker kan, denk ik is de kerk als instituut
elke verdienste ontzeggen als het gaat om de ontwikkeling van het volk. Goed,
het was niet het doel, althans niet in de negentiende eeuw, toen de kerk veel
verloren terrein diende in te halen, maar de jonge priesters zouden algauw,
zoals de kapelaan die Gustke van Istendael opmerkte in de Rode Straat in
Sint-Truiden, het als hun taak zien geschikte jongeren op te leiden en te
steunen, zeg maar sturen in hun ontwikkeling. Tja, ik zal er wel niet omheen
kunnen, soms zullen er dingen gebeurd zijn, kindermisbruik, vrouwen bezwangerd
en dergelijke meer. Maar als men het smerige en zelfs hypocriete breed wenst
uit te smeren, wat velen met plezier en genoegen doen, dan moet men ook andere
facetten van het verhaal onder ogen zien.
Dus ja, de kern van ons verhaal ligt in het
wereldse, het administratieve en de ontwikkeling van het recht. We menen te
weten dat het recht, zoals we het nu kennen gebaseerd is op de publicatie van
Gratianus, het gewoonterecht van het Ancien Régime en de Code Napoleon, waarna
de moderne rechtspraktijk ontstond, gelegitimeerd door een democratisch verkozen
parlement dat de rechtsregels uitvaardigt. Hoewel we braaf zijn geen echte gave
noemen, valt toch op dat we doorgaans, met enig morren de regels aanvaarden.
Want schept dat recht vaak verplichtingen, dan biedt het ook vaak en doorgaans
bescherming. Een goede rechtsorde, zo kan men stellen stelt het individu vrij
van ongevraagde inbreuken vanwege de overheid en de medeburgers, tenzij dat
individu zelf die rechtsorde verbreekt. Dan volgen sancties, maar niet via
wraak, wel door adequaat optreden van de overheid, middels politie en justitie.
Het systeem, of liever mensen in het systeem kunnen falen, maar echte
gerechtelijke dwalingen komen er niet zo vaak voor als men wel eens de indruk
wil wekken. Het kan beter en soms brengen media de mare dat de arbeidsethos van
magistraten en politie beter kan, waaraan men dan weer remedieert. De redenen
waarom sinds de vroege jaren 1980 het hele bouwwerk in de steigers staat en
maar niet opgeleverd kan worden, ligt onder meer hieraan dat men vele zaken
tegelijk wil veranderen. Zo wil men gerechtelijke omschrijvingen wijzigen,
vergroten want men weet dat de uitgangspunten van de oude omschrijvingen bereikbaarheid
en nabijheid vandaag anders functioneren. 20 km van toen is nu, vlakbij en
vroeger al gauw een daguitstap. Maar ondanks die soms zeer pertinente en
pregnante problemen zal men door die hervormingen in principe de rechtsorde niet wijzigen, wel de
administratie ervan en de handhaving van de regels verbeteren. Dat is alvast
het opzet.
Maar de politisering van de identiteit draagt
er net toe bij dat we de onderliggende werkelijkheid uit het oog
verliezen. Het begrip identiteit blijft niet
louter een sleutel uit de alaambak van de politoloog, of van de historicus,
maar de identiteit zal integendeel een
tweesnijdend zwaard blijken en wee diegene die het hanteert. Want wat men ook
denkt, vandaag lijkt in Europa het identitaire proces en het proces van
identificatie, ondanks Wilders en Brits tegenstribbelen wel degelijk vorm te
krijgen. Zelfs de Griekse problemen en de situatie in Spanje hebben voor
gevolg, merkwaardig volgens anderen, dat we gaan beseffen in hetzelfde schuitje
te zitten. Ik denk dat dit wel op te merken valt, maar merkwaardig in de
betekenis die men er gewoonlijk aan geeft, lijkt me niet het geval te zijn,
namelijk tegen wat men zou verwachten ingaand, want de hele ontwikkeling van de
EU, sinds 1950 en het Frans-Duitse akkoord over kolen en staal, via de EGKS en
de EEG, naar EG en uiteindelijk de EU, heeft altijd zorgvuldig vermeden dat
burgers in de eigen nationale gevoelens en de politici in hun streven naar
maximalisering van hun macht werden geraakt. Maar onder die oppervlakkige
afwijzing van een politieke unie, zat in het beleid, de instituties wel
degelijk een mechanisme dat de lotsverbondenheid zou versterken. Luuk van
Middelaar heeft geschreven over de moeilijkheden die men had om een Europees
politiek bewust publiek mogelijk te maken. Onder anderen heeft Leo Tindemans
hieraan een rapport gewijd, met de bedoeling die publieke steun, wat men nu een
sociaal draagvlak noemt, te scheppen. Durven de politici op dit terrein zelden
het volle pond te geven en zijn er genoeg journalisten, commentatoren die de
Europese gedachte bij de bevolking minimaliseren of zelfs voortdurend afbreken,
dan zal men merken dat niet enkel in het Europacollege in Brugge of rond het
Schumanplein die Europese gedachte wortel heeft geschoten. Zeker na 1989 was,
denk ik een dynamiek op gang gekomen dat ik alvast als een Europees
identificatieproces omschrijf. De benadering van een rechtvaardige samenleving,
van de rechtsorde en van wat een politiek bestel tot een democratisch bestel
maakt, onder andere door de aanwezigheid van een sterke middenklasse en een
sterk middenveld, dat alles kan men niet zonder meer terzijde schuiven.
Men verwijt overigens de Vlamingen graag,
vooral zogenaamde prominente Vlamingen, dat die lui uitgesproken provinciaal
zouden zijn, uitgesproken conservatieve esthetische voorkeuren laat blijken en
ook nog eens zeer uitgesproken burgerlijk uit de hoek komt. Als dat geen
(negatieve) omschrijving is van de Vlaming, dus de burgers en buitenlui een
identiteit aanmeten is, dan weet ik het ook niet. En het opvallende is dat het
nog niet blijkt te kloppen ook. Het Erasmusprogramma is wel populair, maar vaak
vragen studenten zich af of ze met minder goede opleidingen vrede moeten nemen?
Studenten willen wel graag even naar het buitenland, maar merken ook dat onze
onderwijsstructuren ondanks alles nog te verkiezen vallen. En wat de
esthetische voorkeuren aangaat, kan men vernemen dat Vlamingen inderdaad aan
cultuurtoerisme doen en niet per se op
het strand bij Cap d’Agde te zonnebaden, gaat men op zoek naar oude kerkjes,
naar musea en markten waar men artisanaal vervaardigd aardewerk en vooral goede
wijn verkoopt. We weten het, zelfs dit soort toerisme staat in een kwade geur,
want het zou het elitaire karakter van die Vlamingen weerspiegelen. Natuurlijk
vormt die gekozen vorm van toerisme een spiegel van de voorkeuren die
Vlamingen, lang niet allemaal delen. Maar dat gezeur, we moeten het wel herhalen,
blijkt steeds weer een kritische houding weer te geven, maar ik vraag of me af,
waarom men ook niet een zekere bewondering voor die mensen, u en mijn
medemensen hebben zou die het inderdaad hebben voor kunsten, voor een werkzaam
leven en wat al niet meer. Kritiek betekent denk ik vooral dat men de
werkelijkheid die we zien eerst goed bekijken en vervolgens trachten te
begrijpen waarom de dingen zijn zoals ze zijn en vervolgens kan men, zal men
zich afvragen of er iets verbeterd kan worden. Nu alles kan altijd beter, maar
soms, leerde ik ooit, is “le mieux l’ennemi du bien” en dan keren de
verbeteringen zich tegen de verbeteraars. Het is dus inderdaad passend na te
gaan of een verbetering wel echt iets uithaalt.
Ter illustratie verwijs ik graag naar mijn
verwondering naar de gebouwen van de arbeidersbewegingen, de rode, met de
Vooruit en de Bond Moyson maar ook die van de Christelijke Arbeiders beweging. Niet
enkel de gebouwen overigens, maar ook wat die organisaties, wat die mensen
binnen de organisaties hebben gerealiseerd. Want dat is niet niets. De welvaart
is niet het gevolg van die arbeidersstrijd, maar de welvaart was zonder hen
minder goed verdeeld en daardoor wellicht ook minder geweest.
Het debat over identiteit berust daarom op een
misverstand, want de dingen gebeuren en wat we ondernemen, als individu en als
samenleving, of groep binnen de samenleving geeft aan die identiteit vorm. Men
kan dus beter opnieuw meer wezenlijke discussies gaan voeren. Niet per se uit
verontwaardiging, misschien meer met de idee dat de mensen in dit land, in
Europa en bij uitbreiding de wereld wel belang hebben bij die
gemeenschappelijke beleefde realiteit. Want dat sluit de politieke strijd niet
uit, maar vermijd wel, denk ik, dat alles, ook het private leven gepolitiseerd
wordt. En als ik dus bewust verwijs naar de wereldgemeenschap, dan is tegelijk
duidelijk dat de Europese realiteit voor ons nog veel belangrijker is en dat we
daar meer aandacht aan moeten besteden. Maar ten gronde denk ik dat het nog
veel belangrijker is ook aandacht te hebben voor de eigen regio. Soms heb ik de
indruk dat men dat inzicht bestrijdt om geen vervelende pottekijkers te hebben.
De discussie over de hervorming van het onderwijs geeft aan hoe moeilijk men
het ermee heeft dat mensen zich betrokken partij weten. En als historicus kan
ik alleen maar opmerken dat men van hogerhand, zonder duidelijke democratische
legitimatie het geschiedenisonderwijs wenst af te bouwen. Historie onderwijzen
is geen zaak van dingen van buiten leren, misschien wel van het leren
onderzoeken van wat een historische verklaring zou kunnen zijn, maar ook van
het onderkennen van de onmogelijkheid de geschiedenis te kennen, wel de
geschiedschrijving.
Daarom ook en tot slot de gedachte dat de
discussie over identiteit, voor een Kosovaar misschien wel degelijk relevant
is, want de veiligheid van die mensen wordt bedreigd, terwijl in dit land
mensen zichzelf hun eigen identiteit ontzeggen. Ruimdenkendheid? Misschien,
maar zeker ook omdat men de oude denksporen, toen kritiek op de kerk, op de
pensen van de toenmalige zittende macht van kritiek te dienen. Alleen zitten de
critici nu zelf op het pluche en paraderen door de wandelgangen van de macht.
Dus, wie kritisch wil zijn, in de beperkte, negatieve zin, dient dus die heren
en dames op het pluche van kritiek te dienen en niet diegenen die er minder
deel aan hebben. Maar goed, we hanteren dus een ruimere opvatting van het
begrip Kritiek, en menen dat men ook bewondering en loven als een resultaat van
kritiek kan zien. En dan zal men niet zeuren over deze of gene identiteit, maar
precies kunnen onderzoeken wat in dat zelfbeeld nu wel wenselijk is en wat
niet. Dan kan men ook een bepaalde praxis afremmen of net bevorderen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten