Waarom geen Hoog-Nederlands
Reflectie
De
taal doet ertoe
Als men in de krant over het Nederlands gaat
spreken en laat uitschijnen dat de taal in het Noorden zo anders is dan in
Vlaanderen, dan moet ik toch wel even slikken, want dan lijkt het wel alsof er
nooit een Cyriel Buysse geweest is, die gedurende jaren met Louis Couperus een
tijdschrift had, alsof er nooit in Vlaanderen alvast een streven geweest is een
soort Hoog-Nederlands te spreken. Dat lukte weliswaar niet iedereen, maar men
heeft toch wel al te gemakkelijk de vorming van een cultuurtaal afgeblokt op
grond van twee vooroordelen, namelijk dat het te elitair zou wezen en
vervolgens dat wie die taal sprak, wel erg bekakt sprak.
Het zou kunnen, het is zelfs bijna zeker dat er
inderdaad een tussentaal ontstond die men verbond met het stadhuis, waar mensen
wel eens dingen zegden die protserig klonken, maar van betekenis verstoken
waren zodat het inderdaad wat belachelijk klonk. Het lag aan de spreker,
vanzelfsprekend, die niet goed wist waarover hij het had, maar goed, er waren
er ook anderen, die zeer goed de taal beheersten en heel wat wisten te zeggen.
Het risico bestaat dan weer dat we vandaag naar
de taal van Thuis of Familie kijken en daarvan een norm maken, in plaats van mensen
die uit de aard van hun bezigheden ook werkelijk iets te zeggen hebben, zoals
schrijvers en wetenschappers. Alleen valt te betreuren dat schrijvers het aan
zichzelf verplicht achten hun taal te verzorgen, dat wil zeggen verzorgd
dialect te kwebbelen. Dat geldt niet voor iedereen, maar noch Lanoye, noch
Brusselmans noch Verhulst doen enige moeite om de cultuurtaal eer aan te doen.
Dat hoeft ook niet, hoor ik u zeggen, want
ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, maar als je naar Kafka kijkt of
Thomas Mann, dan zal men merken, zeker bij Mann dat hij net dat onderscheid
tussen het Hoogduits en het dialect van Lübeck heel scherp trekt. De jonge
senator Thomas Buddenbrook brengt zijn bedrijf eerst tot grote groei, maar zal
merken dat hij de nieuwe handelsstromen aan hem voorbij lijken te gaan. Waar
zijn grootvader net door gewiekstheid goede zaken had gedaan, slaagt Thomas er
niet meer in de zaak verder uit te breiden. Ook het Deens krijgt een plaats in
dit boek. Anders gezegd komt Thomas Mann tot de gedachte dat een bepaald niveau
van beschaving en cultuur misschien aan levenskracht verliest wat het wint aan
vormen. Het lezen van Schopenhauer, net voor zijn dood vormt voor Thomas de
kroon op het werk. Hij zal anders werken… en sterft na een bezoek aan de
tandarts.
Het is wat mij betreft ook een kwestie die mag
onderzocht worden, maar tegelijk roept het de vraag op of we echt mogen
aannemen dat het koesteren van de cultuur een vorm van decadentie inluidt. Maar
is verzorgde taal meteen synoniem voor geaffecteerde taal? Dat lijkt me te kort door de bocht, alleen kan
het zo zijn dat het gauw anders en zelfs wat gesofisticeerd klinkt, als men de
taal verzorgd.
Ik herinner mij dat in de jaren 1980 als gevolg
van de lectuur van teksten van Pierre Bourdieu, studenten die zelf goed
burgerlijk waren plots vonden dat het moest zo zijn dat iedereen moet kunnen
meepraten en dus mag men geen academische taal promoten. Maar ging het wel om
academische taal? De lessen van Johan Taeldeman, waar ik wel een en ander mocht
opsteken van de geschiedenis van de taal en van de evolutie van dialecten
brachten mij ertoe aan te nemen dat je zomaar terug dialect zou spreken, al is
het taallandschap waarin men beweegt helemaal niet meer verbonden met de
materiële cultuur waarin dat dialect gedijde. Zijn er nog vissers? Landbouwers
die handmatig dorsen op de deel? Wordt het stro nog gestockeerd op de schelf,
waar ook het hooi ligt. Ik ken de woorden die boeren in Waarschoot hanteren,
maar ik heb nooit het dialect geleerd, omdat de boeren zelf wel vonden dat een
verzorgde taal geen overbodige luxe was.
Als dan studenten die van het boerenbestaan
niets meer afweten menen dat ze het dialect van de boeren moeten overnemen,
omdat dit volks zou zijn en intussen toch maar neerkijken op die boeren, die a)
katholiek, b) bekrompen en c) gevaarlijk conservatief waren, dan vond ik dat
een heel rare opvatting. Met Taeldeman denk ik dat het dialect niet hoeft te
verdwijnen, maar ik denk ook dat de verandering in de levensomstandigheden de
taal zal veranderen. De pogingen om elk
streven naar een cultuurtaal af te doen als elitair, terwijl het in de gang der
dingen besloten ligt, dat talen mee evolueren met de samenlevingen waarin ze
gehanteerd worden.
Het zou dus vreemd zijn mochten we nu nog de
taal hanteren die in de negentiende eeuw werd gesproken, waarbij men de
opmerking niet uit de weg kan gaan dan mensen als Heremans en zijn leerlingen,
maar ook kanunnik David of Karel Lodewijk Ledeganck of de vader van Herman
Teirlink hun bijdrage leverden. En Gezelle? Die koesterde een West-Vlaams
taalparticularisme, omdat hij meende dat het Hollands toch niet zo geschikt
was. Toch zou ook in Brugge een andere keuze overwegen, onder meer in de
lerarenopleiding, waar de ouders van Marcel Minnaert actief waren en anderen,
die het Nederlands behoorlijk wilden spreken en aanleren. Het is duidelijk dat
we die aspecten van de taalontwikkeling in Vlaanderen bij voorkeur over het
hoofd zien. Het is niet omdat kardinaal Mercier zegde dat het Nederlands niet
voor wetenschappen en de fijnere literatuur geschikt was, dat dit ook zo was,
want in Nederland waren aan het begin van de eeuw waren Lorentz en Kamerlingh Onnes
goed bezig… Maar goed, in Vlaanderen had je alleen dialecten, zegt men en men
blijft het zeggen, net omdat velen die dat beweren zelf ook vinden dat ze
Antwaarps moeten kunnen spreken en kwelen. De discussie over de tussentaal is
in die zin wellicht vooral problematisch, want hoe kan men de taal goed leren
als men een zekere canonisering van de taal afwijst. Het gaat er niet om dat
men schrijftaal zal gaan spreken, maar dat men de verschillende registers van
informele taal zou kunnen bespelen, lijkt velen te verrassen.
Als je Ramses Shaffy hoort zingen, dan is dat
een Nederlands om u tegen te zeggen, net als Boudewijn de Groot of bij Wim de
Craene of Jan de Wilde. Je had natuurlijk ook Willem Vermandere die van zijn
idioom een perfect instrument wist te maken. Maar het kan dus, in het
Nederlands zingen, zoals ook Bart Peeters een paar keer heeft getoond. Toch zijn er die per fas et nefas beweren dat
je alleen in een soort plattelands kan zingen, ook al woont men dan in de stad,
wat zeg ik, in ’t Stad, de metropool.
Elke stad vormt bijna vanzelf een taaleiland,
althans, voor radio en televisie de grote gelijkschakeling mogelijk maakten.
Lang was de VRT, voorheen BRT een baken voor wie zich de cultuurtaal eigen
wilde maken. Merkwaardig is wel dat op zeker ogenblik ook daar de taalnorm werd
losgelaten. Merkwaardig mogen we het niet noemen, want het was precies die
generatie die studeerde aan onze universiteiten en er met sociolinguïstiek en
sociologie aan de slag was, zodat de conclusie niet onverwacht eenzijdig
uitpakte. Het elitisme was een struikelblok, maar ook de spontaneïteit moest
bevorderd worden. In Brugge merkt men hoeveel mensen hun lokale idioom blijven
spreken, maar ook dat er heel wat zijn die proberen accentloos te spreken. Maar
dat valt veel minder op, of zal men niet in de verf zetten. Het idioom is mij
overigens zeer vertrouwd want het was de taal van mijn grootmoeder en
groottante. Ook anderen in de familie spraken Brugs, maar minder uitgesproken.
Het blijft opvallend dat mijn moeder die in Waarschoot ging wonen ons niet te
zeer besmette met het idioom. Maar ook het dialect van Waarschoot spraken we
niet. Doorheen de jaren leerden we dus iets dat tendeerde naar de cultuurtaal,
waarbij het kijken naar de Nederlandse televisie wel hielp, al was dat niet per
se de toppop of iets dergelijks. Velen vonden Toon Hermans een hele kerel, maar
ik weet nog dat ik het eindelijk niet zo geweldig vond. Andere cabaretiers zoals Wim Sonnevelt en
later Jozef van den Bergh, die nu als eremijt door het leven zou gaan.
Taal is ritme en als men gekunsteld spreekt,
dan krijgt men dat ritme, de prosodie niet mee. Waar we Latijnse gedichten
moesten leren en vooral goed uitspreken, met de accenten, was dat voor
Nederlandse poëzie niet meer aan de orde. Vandaag hoor je eindelijk nog
nauwelijks declamatie omdat het zo potsierlijk zou klinken. Nochtans, het is er
mee de oorzaak van dat er geen grote redenaars meer zijn. We hebben ze op het
oog ook niet nodig, want we kunnen de boodschappen via de media krijgen en zo
een opgewonden standje, dat is toch niets. Het is echter wel zo dat een democratie
die verbale exercities wel nodig heeft. En dus moet een goede redenaar in een
algemene taal zijn of haar gedacht kunnen zeggen. Ik denk dat het beter kan dan
de meeste politici vandaag weten op te brengen, want dat is soms om bij te
huilen. Als de redevoering goed is, dan kan het overtuigen, maar al vaak kan de
redenaar niet overtuigen omdat er geen geloof is in de eigen boodschap. En
omdat men de taal niet voldoende subtiel kan hanteren. Men vertelt wel eens over mensen die niet
hebben doorgeleerd en bijzonder rad van tong zijn, maar het kan best dat ze
zich duchtig geoefend hebben om hun verbale mogelijkheden uit te breiden. Aan
de andere kant staat een mens er soms verbaasd over hoe weinig sommige politici
en wetenschappers te zeggen hebben. Maar als je dan een Robert Dijkgraaf hoort
over de microkosmos, met aandacht voor de vele facetten van ons kennen van de
binnenwereld, de kleinste deeltjes en de kwantummechanica, dan ontdek je dat in
mooi, zuiver Nederlands heel wat gezegd kan worden.
Het is die kracht van
woorden die we zouden moeten beheersen. Alleen, er wordt vandaag zoveel
gesproken, zou je kunnen zeggen, dat het allemaal een ruis is geworden. Maar er
zijn toch contexten, waarin het woord belangrijker is, dan in een gewone
dagelijkse soap. Als dan blijkt dat theater geen teksttheater meer is, maar een
spektakel, met veel gedoe, maar waarin de communicatie onmogelijk blijkt, al
kan dat een metafoor zijn, dan geeft de acteur/actrice toch verstek. Wat moet
die dan zeggen? Wel, zijn er dan geen goede theaterstukken? Waarom zou Vondel,
Gijsbrecht van Amstel of Adam in Ballingschap het niet meer doen. Het punt is
dat Vondel in een andere tijd schreef maar zomaar beweren dat het niet meer
kan, lijkt me onrecht doen aan het stuk en aan jongeren van deze tijd.
Natuurlijk is het van belang die stukken te zien, niet op televisie, maar in
een zaal. En uiteraard zijn er ook andere stukken, al dan niet in vertaling.
Kan men eindelijk wel
zomaar een heel stuk van de cultuur wegknippen? Alleen al om de kracht van de
eigen taal te leren kennen, is het nodig met het toneelwerk op te voeren. De
tegenstelling tussen actueel toneel, bij de tijd en het klassieke werk wordt
vaak zeer in de verf gezet, terwijl het nieuwere werk niet zomaar kan opgevoerd
kan worden als de norm. En als dan de acteurs ook nog eens erin slagen de taal
niet te laten klinken, maar te mompelen op de scène, maakt het alleen nog
lastiger de betekenis van theater te onderbouwen.
Het theatrale
taalgebruik negeert men, zo goed als men de retorica terzijde laat, het zijn
symptomen voor een enge benadering van taal. Natuurlijk gebruik je taal in zeer
gewone omstandigheden, tussen de soep en de aardappelen, maar tegelijk zijn er
gelegenheden waar een ander register meer gepast is. Leren waar en wanneer men
de taal dient aan te wenden die gepast is, daar is juist theater een geschikt
medium voor.
Er zijn nog tal van
aspecten, zoals bijvoorbeeld het feit dat kindjes geen opstellen meer hoeven te
schrijven. Creatief schrijven is toch een van de mooiste oefeningen die men kan
maken. Het laat zich raden dat meer dan één pedagoog eindelijk niet graag
opstellen en verhandelingen schreef en het daarom als een overbodige ballast
liet beschouwen. Het is omdat we dit verlies betreuren dat we nog maar eens
over de taal spreken. De reeks bijlagen in de Standaard was niet slecht, maar
evenmin spetterend. De teneur was die van een grote vrijheid in de taal en
nogal wat kritiek op het taalgebruik in Vlaanderen. Het bekt goed, maar het
klopt niet. Enfin, men kan altijd de forse tuinder vinden die in het dialect
zijn mening geeft, maar het is niet zo dat men gemakkelijk zulke mensen vindt.
Bovendien hoort men wel eens dat mensen betreuren niet voldoende aan hun taal
gedaan te hebben of er de kans toe gekregen hebben.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten