Waarom we ronddolen met oude knijpkatten
Reflecties
Dwaallichtjes op de heide
Een knijpkat uit 1942. Om des nachts de weg te vinden in onze verduisterde steden en dorpen. |
Joep Dohmen hield een pleidooi
voor een nieuwe publieke moraal, maar bij de Vlaamse media blijkt dat debat van
geen tel. We hoeven ons geen vragen te stellen waarom Bildung noch een
Bildungsmoraal ook in deze tijd van belang kunnen zijn. Het gaat er niet om dat
men de Vlaamse lezer dom wil houden, maar dat men, die Vlaamse lezeres en
lezer, geen interesse zou hebben voor die kwestie. Moraal is immers niet meer
van deze tijd. Als het erom gaat anderen de les te spellen en een moraal voor
te houden, dan kan ik daar wel in volgen, maar als men mensen vandaag hoort,
dan zijn het de anderen die de hel zijn of die niet weten hoe het heurt.
Hoe zit dat nu met die knijpkat. In een
oorlogsboek, waarin de bezetting aan de orde komt, las ik als 10-jarige dat wie
tijdens de tijd van de verduistering op pad ging een handgedreven dynamootje
bij had, een knijpkat, waarmee men het pad enigszins verlichten kon om niet in
de sloot terecht te komen. De knijpkat gaf dus enige autonomie aan een persoon
die de spertijd durfde te negeren. Dat dit niet zonder risico’s was, bleek ook
uit het boek. Men moet zich dus mijn verbazing inbeelden toen ik las hoe
Mulisch in De aanslag Anton laat zien
wat er des nachts, in de winter voor het huis gebeurde. Velen vinden dit de
beste roman van Mulisch, maar zelf heb ik het meer voor Voer voor psychologen, Twee Vrouwen of De ontdekking van de hemel. Maar toch, het overleven speelt in De aanslag natuurlijk een behoorlijk
grote rol, maar ook de vormen van solidariteit onder de slachtoffers.
Als het gaat om normen en waarden dan begrijpen we wel
dat mensen afhaken, in die zin dat het risico bestaat dat het een moraal zou
zijn die men anderen opleggen wil. Dat de mens niet tot het goede geneigd zou
zijn, maar eerder niet bij machte het juiste pad te kiezen, kan men al lang
geen voorrecht meer noemen van de rechtse kerk. Ook links, ook de ecologisten
houden er bepaald een stevig repertoire aan normen en waarden op na, die net zo
min als andere waardenstelsels vooral de mens niet als wezen van vlees en bloed
voor ogen hebben maar ook en misschien nog meer als een soort ideaaltype wensen
te hanteren. Het kan van belang zijn bij de discussie over de economische
crisis en de fricties over de armoedebestrijding te begrijpen dat mensen niet
altijd het lot hebben dat ze wensen of zelfs maar verdienen. Het kan mislopen
om velerlei redenen en dan is er meer nodig dan… compassie. Bij onze recensie
van “De Lens van Spinoza” zal dit nog aan de orde komen, maar onze invalshoek
laat hier wel al toe aan te geven dat een weinig realistisch mensbeeld
inderdaad zorgt voor normen en waarden als dwaallichtjes op de heide.
Voor wie zich kan oriënteren
op de poolster is dat niet zo een groot probleem en wie vaak over de heide
rondstruinde, zoals smokkelaars in vroeger tijden, die weet ook wel
herkenningspunten te vinden en zich te verbergen als de boze douaniers langs
zouden komen. Met waarden en normen bedoelt men vaak een set fatsoensnormen,
maar gaat het niet vaak genoeg over de vraag wat mensen nodig hebben om zich op
hun levenspad te oriënteren. Het was onder andere die gedachte ons ertoe bewoog
op dat artikel in NRC te reageren. Men schrijft vaak genoeg dat de CD&V en
het CDA, hoewel ze dicht bij elkaar staan zijn het wel verschillende partijen,
uit de tijd zijn omdat hun inspiratiebronnen opgedroogd zouden zijn. Alsof er
ook geen probleem is voor socialisme en liberalisme. Overigens verhouden deze
ideologieën zich wel tot het nationalisme op een minder eenduidige manier dan
sommige liberalen, socialisten en christendemocraten ons willen doen geloven.
Hoe belangrijk het wel kon
zijn, bleek in augustus 1914, toen de koning van dit land vroeg aan de
Vlamingen de slag der gulden sporen te herdenken en de Walen te gedenken hoe de
600 Franchimontezen hun moed hadden getoond. Na Wereldoorlog II en zeker na de
jaren 1960 was het niet meer zo aannemelijk te maken dat we onze identificeren zouden
met het vaderland, of dat nu Vlaanderen of België was, maar voor de leerling
ofte collegejongen die ik was, werd het van belang te begrijpen hoe Europa in
elkaar zat. Zo lazen we een kleine novelle, Reünie, van Fred Ullmann, over zijn
contacten met de jonge prins von Hohenzellern, in het gedenkwaardige jaar 1933,
voor de jonge én voor de oude Fred Ullmann gedenkwaardig. Het was het jaar van
de machtsgreep van Hitler en de jonge Fred zat in een Gymnasium in Stuttgart,
waar op een dag een nieuwe leerling in de groep komt, de leerling Konradin von
Hohenzellern. Maar de school verandert ook, een nieuwe leerkracht geschiedenis
daagt op en komt de leerlingen informeren over de nieuwe stand van zaken. De
slag bij Teutoburger Wald wordt plots van groot belang, waar de Germanen
volgens een bepaalde lezing zich aan de Romeinen kenbaar zouden hebben gemaakt
in het jaar 9. Men weet dat dit voor de geschiedenis op het oog weinig gevolgen
heeft gehad, dat de langzame civilisatie van de rechteroever van de Rijn niet
met militaire middelen verliep, maar dat geleidelijk meer hulptroepen uit het
gebied werden aangetrokken. In diezelfde romantische beweging van de
negentiende eeuw werd ook de opstand van de Batavieren, die al in de tijd van
Oldenbarnevelt en zelfs Vondel besteedde er een toneelstuk aan. Sommige
historici vandaag zullen dit alles wellicht gemakzuchtig als mythologie van de
hand wijzen, maar dat in de processen van natievorming dergelijke
gebeurtenissen als kapstokken voor beeldvorming dienden, mag men het natuurlijk
ook niet overschatten. Nu goed, patriottisme is geen deugd en nationalisme is
vanzelfsprekend altijd problematisch. Maar wat dan wel? Een abstracte
wereldbroeder- en zusterschap? Dat kan dan toch nog altijd alleen maar in naam
van een idee, een visie. Of het zou dus zoiets als de Universele
Soefigemeenschap moeten zijn die zelf geen macht wil vestigen.
Waarom men vandaag
identificatie als een gevaarlijk proces meent te moeten te beschouwen, zou voor
de hand liggend te maken hebben met het gevaar dat men zich dan superieur zou
voelen of anderen toch minstens inferieur. Hoe men zich politiek zou engageren zonder zich voor een
concrete politieke entiteit en medemensen verantwoordelijk zou voelen, blijft
dan nog de vraag. Men kan natuurlijk solidair zijn met de Kanaken in
Papoea-Nieuw Guinea, maar als men zelfs de eigen directe medemens niet van belang
acht, dan kan men zich afvragen wat die solidariteit waard is. René Cuperus,
toch medewerker van de Nederlandse PVDA, of liever de Wardi Beckman Stichting,
het wetenschappelijk bureau van de partij meende ook al dat een wereldburger
niet bestaat. Bovendien valt het moeilijk hoe men het recht op eigenheid van
diezelfde Kanaken wel en van de Vlamingen niet zou erkennen. Hier gaat het om
een vorm van oneerlijkheid, die het debat over wat er toe doet vaak doorkruist.
We begrijpen wel dat niet iedereen zich op dezelfde manier Vlaming voelt, maar
de integratie van nieuwkomers zal ook niet bevorderd worden als men zegt dat er
niets is waarmee men zich identificeren kan. De Wetenschappelijke Regeringsraad
– een raad voor regeringsadvies – heeft hierover ernstig onderzoek gevoerd en
is tot de conclusie gekomen dat men wellicht geen vast te omschrijven
identiteit kan aanwijzen, waar alle Nederlanders aan zouden beantwoorden. Wel
vond men dat mensen zich wel verbonden kunnen voelen met Nederland, er zich
thuis kunnen voelen, ook al is men in Willemsstad, Mombassa of Kaboel, in de
Atlas of Anatolië geboren. Nederlanders zijn het allemaal, alleen heeft ieder
natuurlijk ook persoonlijke voorkeuren en kan men zich soms ook wat thuis
voelen in een kring van Surinamers of Indonesiërs. Identificatie en uniciteit
van het individu, de persoon hoeven elkaar niet uit te sluiten.
Het negeren van
identificatieprocessen omdat een collectieve identiteit uit mythes zou zijn
opgetrokken komt velen vandaag goed uit omdat ze zo een onverwacht sterke
tegenpartij op hun pad vinden. Maar hoe kan iemand burgemeester van Gent worden
als die zich eindelijk niet zou bekommeren om het wel en wee van de Gentenaars
en daarbij nog eens een keertje zou menen dat hij of zij ook van alles te
zeggen zou hebben over de Bruggelingen en Antwerpenaren? Uiteraard spelen de
grenzen, de administratieve grenzen van de stad hier hun rol, maar tegelijk is
het wel moeilijk om zich niet met de mythologie, zoals de stroppendragers te
vereenzelvigen, als men nauwelijks de moeite het eigen accent te verstoppen,
maar integendeel volks lijken wil door het te koesteren, dat accent. Kortom,
dat hele verhaal over al dan niet identiteit kan men maar moeilijk volhouden.
Het gaat dan niet over welles of nietes, maar om de wijze waarop en het
(relatieve) belang dat men eraan hechten wil. Toch zit aan die identiteit en
dat die mogelijkheid tot gedeeltelijke identificatie ook een ethische kwestie,
want zoals professor Paul Verhaeghe het stelde, men wordt niet iemand zonder
dat proces van identificatie, zonder normen en waarden te ontwikkelen en te
articuleren. Het punt is dat het op een bepaald moment hinderlijk kan worden
als men die identificatie gaat zien als een levenslijn, een touw of tros waarmee
men aan het dobberende schip is verbonden. Die identificatie met een grotere
gemeenschap mag het eigen streven naar een persoonlijk leven niet in de weg
staan. Ik kan begrijpen dat voor sommigen dit soort nuances uit den boze zijn, maar
het is niet anders.
Overigens, als gezegd, zie ik
niet hoe een bestuurder van een bedrijf zich werkelijk om de belangen van het
geheel, inclusief de werknemers zou bekommeren als hij of zij zich niet met dat
bedrijf enigszins betrokken zou weten. De huursoldaat of cavaliere, zoals we
die in het zakenleven hebben zien optreden, lijkt succesvoller dan de
ondernemer die eigen kapitaal inzet. Maar we stellen wel vast dat Vlaanderen niet
veel meer van de grote bedrijven zoals Ford of Opel hoeft te verwachten,
hoogstens gaat het om kortingen voor de klanten, maar assemblagebedrijven… Het
alternatief, de inzet van ondernemers van eigen bodem, die trachten een bedrijf
op te zetten en het enige levensduur te geven, vindt men ook al vaak niet
deugen, want geneigd tot ontwijken van belastingen en erger, uitbuiters
natuurlijk ook.
Toch zal met enige regelmaat
bijzondere ondernemers op het schavotje zetten, om hen te eren, waarna dan weer
de verguizing volgt. Het punt is dat een ondernemer tegelijk niet deugen kan en
toch een superman moet wezen. De herstructurering bij Bekaert was een schok,
maar nu ook kleine concessiehouders van automerkers in de problemen komen, zal
men zich moeten afvragen, vanwege Unizo en Voka, maar ook in hoofde van de
vakbonden en de regering of men het economische weefsel niet moet in stand
houden. Goed, geld is er niet teveel, maar door verschuivingen in de lasten op
arbeid en na goed overleg nagaan hoe men andere bronnen kan aanboren. Maar
belasting op eigendom en kapitaal – dat er overigens al is – zal men pas in
overweging nemen als men ook een goede drive kan vinden. Een verhaal dus om aan
te geven, voor de werknemers en werkgevers, wat men wil bereiken.
In het verhaal zal men het ook
over normen en waarden hebben, dat wil zeggen, de vakbonden zullen niet zonder
reden eisen dat de rechten van de werknemers gevrijwaard worden. Maar zou dat
volstaan? Mij komt het voor dat op die manier geen nieuwe dynamiek kan gevonden
worden. In deze optiek kan voor een oude samenleving misschien ook de idee van
de cappabilities van Nussbaum meer soelaas bieden. Werken is belangrijk voor
mensen, niet enkel voor de boterham, maar het laat iemand toe zich vrij te
voelen en autonoom te kunnen leven. Maar het laat ook toe dat onvatbare iets te
vatten, de mogelijkheid een eigen waardigheid ook te onderkennen. Aan de andere
kant beleven we nu dat in de media verhalen over pesten op het werk verschijnen
en weten we ook wel dat er bazen zijn die in hun kleine koninkrijk zo de
scepter wensen te zwaaien dat ze er hun sadisme kunnen botvieren. Of ze het
lang uithouden? Dat hangt van de omgeving af, maar feit is wel dat niet elke
baas een psychopaat is, wel integendeel, maar ook niet elke werknemer is een
gefrustreerde net-niet-baas. Ambitie is belangrijk maar juist in de huidige
economie wordt van iedereen tegelijk ambitie geëist en tegelijk laat men weten
dat velen geroepen zijn, maar slechts weinigen uitverkoren.
De charme van de anonimiteit
vormt dan ook een waarde die we in onze massasamenleving moeten we onderkennen.
Beroemdheid is een zaak die men wil verwerven, zoals Andy Warhol in the factory, aanpraatte maar tegelijk
via allerlei televisieshows zoals “De vraag van een miljoen” kon te beurt
vallen, dat soort beroemdheid kan mensen op de dool brengen. Junkieverdriet,
weet u wel, waarbij jonge belovende jongens en meisjes in de armen van de
groene fee – een eeuw geleden – of heroïne vallen, het is wellicht van alle
tijden, maar toch vooral van de onze. Peter Sloterdijk laat ons zien dat
freakshows ook zo een gevolg zijn van de moderne tijd, waarbij zelfs een
violist werd gevonden zonder armen, maar die met de voeten op z’n vedel kon
spelen. Voor die mensen die in een museum van opmerkelijke wezens werden
opgesteld, was het dan toch maar een broodwinning.
Zal men dan zeggen wat mag en
niet mag. Fatsoenlijkheidhalve kan men toch die wonderlijke, monsterlijke
wezens niet bewonderen, laat staan hen laten uitbuiten door zo een verzopen
museumdirecteur? Wat dan met de katten die 40 jaar na datum de genialiteit van
de internationaal gevierde Jan Fabre in het licht moeten stellen?
Men ziet het, zomaar zeggen
wat een waarde is, welke norm men moet aanhouden of voorhouden lijkt al
bijzonder moeilijk. De discussie over de draagkracht van de aarde betekent voor
sommigen dat we veganisten moeten worden die absoluut minimaal aan ruimte en
calorieën opeisen. Het kan zijn dat een logische conclusie is, maar in zekere
zin zou de beste conclusie dan zijn dat we ermee ophouden. In een groots gebaar
zou de (Europese) samenleving er het bijltje bij neerleggen en iedereen zou…
maar kan men iedereen opleggen mee collectief de strijd te staken. Welke
strijd? Om een goed leven. Bovendien botsen we op iets anders, want waar dus
een behoorlijk aantal mensen pleiten voor langzame zelfdestructie via veganisme
en zich niet meer voortplanten, terwijl we anderzijds bezig zijn het leven en
de levensverwachting te verlengen. Sommige mensen kunnen genieten van hun oude
dag, verlangen niet nog eens een tafelspringer te wezen, maar beseffen dat het
goed is er te zijn en van de dingen te genieten. Anderen wentelen zich in
chagrijn of spuiten venijn omdat ze niet meer zijn wie ze waren of dachten te
zijn. De oude dag brengt voor de een zacht geluk en voor de andere ondragelijke
pijn. Men zegt dan dat wie dat laatste niet meer wil eruit moeten kunnen stappen
en een Nederlandse arts stelde 20 jaar geleden een soort pil voor, de pil van
Drion.
De waarde over onszelf te
kunnen beschikken en zelf te kunnen kiezen kan niemand onderschatten, maar toch
lijkt het erop, zoals ook Joep Dohmen vaststelt dat dit tot een Stirneriaanse
afwijzing van de anderen als even zovele subjecten kan leiden. Op dat ogenblik
is de tegenstelling niet die tussen altruïsme en egoïsme, maar gaat het om een
onvoorstelbare onmogelijkheid de buitenwereld als belangrijk, zelfs maar als
objectief bestaande te beschouwen. Als we sommige mensen bezig zien, vergt het
niet veel moeite in hen een evenbeeld van Stirner te herkennen.
Maar laat het dan toch Spinoza
zijn die ons leert dat een mens een vat vol passie is en dat we de duivel niet
langs de voordeur kunnen buitenzetten zonder ervan overtuigd te zijn dat die
langs de achterdeur weer binnenglipt? Enfin, de duivel is natuurlijk zo een
iconisch beeld van het kwaad, maar het zal wel goed uitkomen als we de duivel
met God uit onze gedachten verdrijven. Blijft natuurlijk dat de mens behept is
met neigingen en aandriften en dat het de vraag is hoe we daarmee omgaan.
Vandaag bestaat de neiging te eisen van mensen dat ze tolerant wezen of dat ze
de andere respecteren, ook als er redenen tot afkeer zijn. Het valt me op dat
om het even welke stroming, van Moslim tot belijdend vrijzinnig andere mensen
een moraal willen aanpraten. Als ik zie hoe men zegt dat men echt de kans moet
aangrijpen om uit het leven te stappen als de ziekte, dementie of kanker te erg
wordt, dan weet ik niet of dat wel een goede benadering is. Dat men de
mogelijkheid heeft uit het leven te stappen, zo lees ik bij Goethe in Wilhelm
Meisters Lehrjahre is een belangrijke steun, die net het leven zelf dragelijk
maken. Maar beseffen dat het ophoudt als je eruit stapt, lijkt soms niet meer
aan de orde. Mensen staan heel verschillend in het leven, want het mag
duidelijk zijn dat wie wel een aantal zware tegenslagen te verwerken heeft
gehad misschien een hogere pijngrens heeft. En zou het echt verkeerd zijn te
willen leven, ook al voelt men de krachten zo wegglijden?
Ethisch denken en handelen?
Voor sommigen kan men maar beter op automatische piloot varen want we doen wat
doen omdat we niet anders kunnen. We zijn immers gedetermineerd, zo heet het.
Ons brein, daar hebben we niet zo heel veel over te zeggen. Aan de andere kant
heb je dan weer lieden die vinden dat we er maar beter strikte leefregels op
nahouden, want anders loopt het verkeerd af. Dat omstandigheden onze houding
kunnen bepalen en dat we kunnen ontdekken wat we echt van belang vinden,
bijvoorbeeld goed met anderen omgaan en belang stellen in wat anderen doen –
zonder opdringerig te wezen – kan voor de een dus een beetje aanstellerij zijn
en voor de andere een onmiskenbaar tekort schieten impliceren.
Het leven is niet eenvoudig maar men kan wel eenvoudig proberen te leven, omdat we vinden dat we de natuur moeten sparen of omdat we vinden dat veel koude drukte er niet toe doet. Zelfbewustzijn voeden zodat we ons als over het paard getilde artiesten voelen, dan wel ons bewust van onze mogelijkheden toeleggen op meesterschap, het zijn mogelijkheden en gedachten.
Daarom vind ik dat men bij
discussies over normen en waarden er zich voor moet hoeden dat men enkel
conclusies aanreikt over hoe het hoort en niet inzicht in wat werkelijk
mogelijk is. De Weg naar een goed leven komt in verschillende gezindten voor,
maar vaak menen we dezer dagen dat het probleem vanzelf op te lossen valt als
we weten wat hoort. Discriminatie mag niet en dus mogen we niets zeggen over
wat andere mensen voor ons kunnen betekenen. Alleen, discriminatie helemaal
uitbannen zou betekenen dat Jan of Mieke hun eigen voorkeuren of affiniteiten
niet zouden mogen erkennen. Iets anders is als men als persoon de aanwezigheid
van anderen en een gedrag waar we zelf niet zo heel veel voor voelen moeten
dulden, zonder daarom ineens die andere levenswijze te gaan omhelzen.
Het absolute verbod te
discrimineren komt voort uit een concept van rechtvaardigheid dat men al even
absoluut wil stellen. Of mensen rechtvaardigheid kunnen doen? Men kan in
gegeven omstandigheden als leraar, ouder, vriend of anderszins iemand onheus
behandelen en er zich bewust van worden en het vervolgens weer rechtzetten. Iemand
onnheus bejegenen kan men niet altijd vermijden omdat men niet altijd weet wat
de andere aan gevoeligheden met zich meedraagt, zodat een onschuldige opmerking
diepe wonden kan slaan. Hoe kan men dat anders vermijden dan door voorzichtig
te zijn met bewoordingen; toch merkt men voortdurend dat mensen geprezen worden
die zeggen wat er in hen opkomt, tenzij men het zelf niet leuk vindt. Die
spanning blijft vaak onbesproken, maar men legt het ook niet uit aan de
flapuit, waarna de flapuit vervolgens verder in het donker blijft fietsen, want
zich niet bewust van het nadelige uitwerken van negatieve onbezonnenheid. Men
moet eerlijk zijn? Uiteraard, maar men zal merken dat niemand geacht wordt
genadeloos eerlijk te zijn, zelfs niet voor zichzelf. En ja, een flapuit in een
machtspositie is nog iets anders dan een ondergeschikte die zegt wat op zijn of
haar hart ligt.
Omgangsvormen, zo heet het,
kan men leren, om in de golfclub of op het diner van de Rotary geen mal figuur
te slaan. Maar heeft dat iets met normen
en waarden te maken. Veertig, dertig jaar geleden ging het vaak over de
hypocrisie van de betere kringen, maar de zaak blijft opmerkelijk want de een
houdt het glas onderaan en de ander bij de kom zelf van het steelglas. De een
praat rustig, niet te luidt, anderen laten zich graag horen. De aandacht
opeisen of rustig observeren en een conventioneel gesprek aangaan, het zijn
mogelijkheden, maar men ook geanimeerd in discussie gaan zonder de rest van het
gezelschap overlast te bezorgen – en er achteraf nog eens genoegen aan beleven
ook.
Het doel van het verhaal is
dat we ons niet mogen laten vangen aan het belang van de conventies, want
sommige zijn bizar, maar het kan blijk geven van beschaving als men niet te
hard praat en anderen niet hindert in hun gesprekken. Respect was ooit een
kreet van politieke partijen, maar men heeft het tot een slogan verengt. De
idee is en hoort te zijn dat het samenleven dat wie niet geheel beantwoordt aan
wat we zelf van belang achten toch niet gewoon terzijde schuiven. Normen en
waarden bepleiten als een poging mensen in een eigen kader te dwingen, zal op
het oog voor gemak van omgang zorgen, maar ergens zal dat ook leiden tot een
stilstand. Bernard Mandeville schreef niet voor niets zijn fabel van de bijen,
waarin hij aangeeft dat de wereld aan deugd ten onder gaat. Deugdzaamheid op
zich is niet per se een verdienste, wel kan het van belang wezen te beseffen
dat men zichzelf en anderen zo een beter bestaan kan bezorgen.
De knijpkat als instrument van
zelfstandigheid, maar ook in het besef dat wat verteld wordt over wat heurt niet altijd datgene is, wat er werkelijk toe
doet. De knijpkat laat ons toe door een veen te trekken over een pad van berkenstammetjes?
Ach, onze wereld of samenleving is toch niet zo gevaarlijk als het wandelen in
een gebied waar men als veenlijk kan eindigen? Dat is nu maar de vraag, want
als we Trudy Dehue mogen geloven komen er veel mensen in een depressie terecht omdat
ze de druk zelf niet meer aankunnen. Anderen praten mensen zich allerlei
aandoeningen aan die er misschien wel zijn, maar die ze zelf niet verzorgen. En
meent ze ook, als samenleving en bij monde van wetenschappers gaan we allerlei
normaal gedrag ook beschouwen als aandoeningen. Rouw of ongerustheid over het
eigen lot worden plots ziektebeelden. Laten we daar maar wat omzichtiger mee
omspringen.
In die optiek is het dus
wenselijk en het overwegen waard te kijken of we de dwaallichtjes kunnen
herkennen en het betere pad vinden. Al is er die ongewisheid en ook al is er de
mogelijkheid dat omstandigheden waar we niet tegenop kunnen ons dat gekozen pad
versperren. Maar omdat we niet geloven dat we tegen de omstandigheden opkunnen,
lopen we wel degelijk verloren. Het maakbare leven, de maakbare mens gaat niet van
deze omstandigheden uit, noch van de gedachte dat we het niet perfect kunnen
maken, noch het eigen leven en al evenmin de omstandigheden. Want als het
perfect zou wezen, zou het dan nog de moeite waard zijn? En laat dit nu geen
aansporing zijn tot hypochondrie of fatalisme, maar gewoon de vaststelling dat
als we nergens op afstevenen we kunnen wachten tot het helder wordt. Alleen,
tegen dan hebben regen en wind ons misschien al geveld. Actie ondernemen en
toch de omstandigheden voor lief nemen? Zou daar een term voor zijn?
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten