Economische zakelijkheid of politieke retoriek
Reflectie
Een merkwaardige evaluatie:
Staatshervormingen
stimuleerden groei
Vlaanderen
niet. Of toch?
"Lodewijk de Raet (Brussel, 17 februari 1870 - Vorst, 24 november 1914) was een Vlaams econoom, ambtenaar en politicus. Hij speelde een belangrijke rol in de Vlaamse Beweging en zette zich in voor de vernederlandsing van de Rijksuniversiteit van Gent. Hij was de grondlegger van de zogenaamde economische richting in de Vlaamse Beweging en was van mening dat de economische ontwikkeling van Vlaanderen noodzakelijk was voor de politieke en culturele versterking van de regio" Dit valt te lezen op Wikipedia. . |
Het verhaal wordt stilaan
merkwaardig: emeritus hoogleraar Paul de Grauwe meldt dat na onderzoek is
gebleken dat de staatshervormingen de groei van de Vlaamse economie niet zou
beïnvloed hebben en vooral, het verschil in groei tussen Vlaanderen en Wallonië
zou niet zijn toegenomen. Conclusie? Iemand? Niemand.
Nogal duidelijk is het wel,
dat hij naar manier op zoek was om aan te geven dat al die Vlomse eisen er
eindelijk niet toe deden en al die inspanningen om de staat te hervormen alvast
geen economisch nut hebben opgebracht. Marc Reynebeau gaat nog een stap verder
en zegt gewoon dat we aan het verloop van het economisch gebeuren sowieso weinig
kunnen veranderen, maar de vraag is of dit meer is dan een loze kreet van een
gewezen marxist.
Ten gronde kan men de
redenering van de hoogleraar Paul de Grauwe het beste afmeten aan de evolutie
van de exportcijfers en dan blijkt dat in 2012, de meest recente gegevens die
ik kon vinden, Vlaanderen stond voor 83% van de totale export van de Belgische
unie. In die zin moet men zich afvragen of de discussie die aangesneden wordt
ergens op slaat. Houdt men rekening met andere criteria, dan blijft de vraag
waar de groeicijfers die gehanteerd worden betrekking op hebben.
Meer onderlegde economen
hebben reeds de maat genomen van de analyse, maar toch, er valt toch wel meer
te zeggen over de benadering van de econoom: 1°) was de staatshervorming
onmiddellijk gericht op economische prestaties, c.q. de toename van de groei?
2°) welke rol speelde de ontwikkeling van de verdere integratie van de
economische en financiële markten van de Unie? 3°) kan Paul de Grauwe deze
analyse maken voor een korte termijn?
Uiteraard nemen politici
beslissingen die ook economisch geïnspireerd zijn, maar evengoed zijn er een
pak andere consideraties die hun gewicht hebben. Macht, controle, beheersing,
maar misschien ook prestige of ideële doelen, zoals, inderdaad een bijzonder
nationaal programma, volksverheffing en bevrijding. Het kan wezen dat niet
iedereen het verhaal van de nationale waardigheid, zoals Vlaanderen dat tijdens
de 19de eeuw ontwikkelde, afgemeten aan normen van deze tijd niet zo
verheven vindt, of een zaak van betweterige schoolfrikken, maar die benadering
is al even weinig gegrond als het overdreven verheerlijken, via symbolen van de
collectieve identiteit. Wie de Vlaamse Beweging vanaf de jaren 1850 tot vandaag
bekijkt zal wel enkele hard liners en die hards vinden, maar zal vooral
vaststellen dat nogal wat “oud-strijders” de beweging omarmden, terwijl ze zich
ook inzetten voor hun beroep, familie en gezin. De hele ontwikkeling van ons
land vanaf 1945, met de talentellingen, de taalgrens, de staatshervormingen kon
er maar komen omdat beide grote stromingen, de regionalistische in Wallonië en
de gemeenschapsidee en taalbeweging in Vlaanderen elkaar vonden. Dat de
Franstalige elite in het land, met als centrum Brussel, beide bewegingen heeft
weten in te tomen, mag men dan ook niet vergeten. Economische hefbomen…
Maar de uitbouw van een
staalindustrie bij Gent kwam vanwege Arbed, een Luxemburgs concern, maar daar
zat dus ook de oude dame, de voormalige holding Société Générale in verweven.
De maritimisering van het staalbedrijf was nodig om IJzererts en
kolenbevoorrading steeds meer van over zee moest komen. Het is maar een voorbeeld.
Sidmar blijft voorlopig draaien, al heet het bedrijven in het Gentse
havengebied niet meer zo.
De vraag was dus niet sowieso
dat Vlaanderen economische drijfveren had, maar of dit argument naderhand
steeds meer gewicht kreeg. Onder meer de discussie over niet te verantwoorden
transfers van Noord naar Zuid kwam in de jaren zeventig en tachtig steeds meer
op de voorgrond, maar het zou bedenkelijk blijken die benadering als de unieke
drijfveer voor de staatshervormingen te zien. Het moet evenwel niet ontkend
worden dat men in Vlaanderen allergisch werd voor de wijze waarop in Franstalig
België en Wallonië met de jaren de oplossing voor de economische crisis van de
jaren zeventig en tachtig steeds meer ging zien als een etatistische
benadering. Dat meningsverschil wordt vandaag doorgaans over het hoofd gezien,
maar men zal tegelijk maar moeilijk kunnen staven dat Vlaanderen koos, in de
jaren 1980 en 1990 voor het Tatcherisme. Er zit en zat een hemelsbreed verschil
tussen het in stand van industrie met overheidsgeld en het blinde geloof in de
onzichtbare hand op de markt en derhalve de aanname dat de markt vanzelf alle
oneffenheden zou oplossen.
Het mag tegelijk duidelijk
zijn dat België een stichtend lid was van de EGKS, de EEG, de EU en derhalve
economisch beleid voerde, waaronder landbouwbeleid en uiteraard ook
staalindustrie volgens de regels die steeds meer door de Commissie werden
opgelegd, waarbij eerlijke concurrentie en competitie te grote staatsinmenging
bemoeilijkte en afbouwde. Vlaanderen zat echter met een textielindustrie die
verouderd was en vooral de concurrentie met nieuwe economieën maar moeilijk kon
voeren. Wie enigszins het geheugen onderzoekt, merkt dat de regering in België
die evolutie wel zag, maar er weinig aan kon doen, omdat alle inspanningen naar
de staalindustrie dienden te gaan. Maar de kolenmijnen zouden sluiten, de grote
scheepswerven zouden sluiten. Tegelijk, in diezelfde periode werden nieuwe
activiteiten ontplooid, ook in de textiel, waarbij nieuwe materialen aangeboord
werden en steeds meer automatisatie ingevoerd. Minder volk om meer te
produceren. Het fameuze textielplan kwam er maar de inbreng van de overheid was
beperkt. Europa liet het niet toe? Deels, maar ook vonden de Vlaamse bedrijven
een akkoord met vakbonden om de zaak zelf op te pakken.
Europa werd na 1991 en zeker
na 2002 ineens een pak groter, wat in de besluitvorming van de Belgische
politiek zelden naar waarde werd geschat en al helemaal geen invloed lijkt te
hebben gehad op het politieke en economische discours, wat me nog altijd blijft
bevreemden. De uitbouw van de Europese instellingen, c.q. de Europese tafels
riepen links én rechts altijd nieuwe vragen op over het democratisch deficit
maar vele politici werkten dat net door hun mutisme in de hand. In Vlaanderen
was de VU ook wel Europees gezind, maar enige tijd lang stond de vleesproductie
en de strijd tegen het misbruik van hormonen centraal. Die strijd mag dan wel
belangrijk blijken voor de volksgezondheid, maar voor een debat over de
Europese instellingen had het geen betekenis.
Zo lijken sommige
commentatoren en vooral politici er zich weinig van aan te trekken dat Europa
en ipso facto Europees beleid sinds de staatshervorming van 1993 in hoge mate
ook voor het Vlaams parlement van groot belang zou moeten zijn, omdat de regel
werd opgenomen dat Vlaanderen en Wallonië ook op het buitenlandse vlak bevoegd
waren waar ze op het Belgische niveau zelf bevoegd waren, zoals landbouw,
visserij, onderwijs, cultuur, een aantal economische bevoegdheden. Dit principe
van foro externo, foro interno impliceert dat het Vlaamse parlement, maar
uiteraard ook het Waalse en dus ook het federale parlement hun zeg kunnen hebben, maar helaas steevast
verstek geven. Dat geldt uiteraard voor alle parlementen in Europa, die hun
regeringen en vakministers kunnen bevragen en met resoluties belagen, enfin,
opdrachten geven. Mark Rutte in Nederland en Merkel in Duitsland staan behoorlijk
vaak in de Tweede Kamer respectievelijk de Bundestag hun Europese beleid te
verdedigen. In België maar ook in het Vlaams Parlement lijkt dat niet nodig.
Voor de voorstelling van
zaken, vanwege Paul de Grauwe lijkt dat op het eerste zich niet relevant, maar
de werkelijkheid zou wel er wel eens anders uit kunnen zien. Men kan natuurlijk
verwijzen naar het gebruik van chocolade in producten die de naam chocolade
mogen krijgen, maar zelfs dat is finaal geen futiliteit, want eenvormigheid en
reglementering over producten, maken deel uit van de faire concurrentie. De
groei van een regio wordt mede bepaald door de uitvoer, maar tegelijk is
uitvoer niet enkel gebonden aan de loonkost. De specificatie van producten
blijft relevant, in die zin dat wie zelfs “verborgen” marktleider is, dat wil
zeggen, een marktleider maar in de ondersteunende productie, best succesvol kan
wezen. Creativiteit, innovatie maar ook maatwerk kunnen de prijsconcurrentie
niet geheel maar toch in belangrijke mate overstijgen. Maar daarvoor heeft men
veel kennis van materialen en processen nodig, die vandaag in het economische
debat achterwege blijven.
Het is dan ook de derde
kwestie, of men de uitwerking van de staatshervormingen, die in schuifjes kwam,
maar wel een langdurig effect heeft op bijvoorbeeld onderwijs, op
infrastructuurwerken, zelfs, maar uiteraard, op ondersteuning van innovatie en
creativiteit, kan berekenen voor zo een korte termijn als Paul de Grauwe doet.
Nu moet men weten en accepteren dat er in Wallonië een innovatieve economie op
gang blijkt te zijn gekomen, maar dat geldt ook voor Vlaanderen, in het Gentse.
Alleen zal men terecht opwerpen dat Vlaanderen op meerdere domeinen, ook inzake
GGO nogal gemakkelijk katholieker dan de paus wil zijn en vooral dat in het
algemeen regelneverij hinderlijk kan uitpakken. Maar dat is geen gevolg van de
staatshervorming, wel van een bepaalde visie op economie en ecologie,
ruimtelijke ordening, waarover het debat te lande vaak onder de radar blijft,
maar de gevolgen nu niet (meer) genegeerd kunnen worden.
Onderscheid maken is een
belangrijke voorwaarde voor ordentelijk denken en om bruikbare conclusies te
kunnen formuleren. Cruciaal is ook het toenemende inzicht dat mensen niet enkel
op economische, rationele gronden handelen, maar dat er best andere dan louter
utilitaire doelen aan een politiek engagement ten grondslag liggen. De reductie
van de samenleving en het individu tot een economische en enkel economische
drijfveren is even bedenkelijk als andere reducties.
Begin jaren 1990 was een van
de uitgesproken drijfveren om voor een goede staatshervorming te ijveren, de
grotere duidelijkheid inzake beleid – wie is voor wat verantwoordelijk – en de
mogelijkheid zelf beter bij het beleid betrokken te zijn. Later werd het
nationalisme verbonden met identiteit, in het onderzoek naar de groei van het
Vlaams belang. Maar vervolgens werd en wordt N-VA verweten een economisch
discours te hanteren. Merkwaardige evolutie, maar wel verklaarbaar vanuit een
dialectische ooghoek waarin elkaar bestrijdende partijen steeds nieuwe
argumenten zoeken voor en tegen. N-VA pleitte voor een civiel nationalisme? De
tegenstanders zag er een grond in om N-VA dan maar aan te vallen op het
economische front.
Nu kan niemand zeggen of het
inperken van de werkeloosheiduitkeringen een grote besparing zal opleveren. Men
gaat er immers van uit dat mensen werk vinden… als ze maar willen. Maar als de
overheid massaal schrapt in haar banen en de ondernemers in hun plannen voor de
toekomst vooral op behoud en niet op grote investeringen mikken, als tegelijk
veel ondernemers vechten tegen het wassende water van dalende omzetten en
onberekenbare belastingen, dan moet men maar eens kijken of de hele benadering
wel klopt. Overigens, men spreekt over belastingverlagingen, maar dat op zich
is niet voldoende. Veel belangrijker is dat men een stabiel en voorspelbaar
fiscaal regime voorop stelt, waarbij men door een terugkeer naar meer
eenvoudige regelgeving belastingplichtigen kan uitnodigen niet voor fraude te
kiezen. Ook zou die aanpak een herstel van het rechtvaardigheidsgevoel mogelijk
maken omdat bedrijven die ook internationaal kunnen spelen, hun fiscale
optimalisatie niet met dure ontwijkingprocedures – maar apennootjes voor hen –
hoeven te realiseren.
Het verbaast me dat economen
niet die kant van het economische probleem onderzoeken: hoe kan men met een
eenvoudiger en minder op inkomstenmaximalisatie gericht fiscaal beleid zowel
het ondernemers- als het consumentenvertrouwen herstellen. Nu, de ideologische
splitsing van dit land behelst ook de visie op de rol van ondernemerschap, al
loopt die uiteraard niet op de taalgrens, maar toch, linkse partijen en
bewegingen die vinden dat ondernemers niet vies zijn van fraude, komen in Vlaanderen
moeilijker aan de bak dan in het zuiden des lands. Tegelijk merken we dat men
bij fraudedossiers graag aangeeft dat het de Vlaming aangeboren is te
frauderen. Omdat we, zoals men dan zegt, eeuwenlang in een bezet land zouden
geleefd hebben. Zoveel gebrek aan historisch inzicht, zoveel gebrek aan
genuanceerde benaderingen, maken het moeilijk over een burgerschap te spreken
dat niet tegen de overheid gericht is. Ook hier schieten economen tekort. Het
gevolg is dat men politieke uitspraken doet, die men verpakt als resultaten van
economische berekening. Ik vraag me af waarom men de discussie met Paul de
Grauwe alleen in economische termen wil benaderen. De kwestie is dat een
samenleving en zeker een politieke entiteit ook een culturele eenheid kent, die
tegelijk behoorlijk divers is. De oogmerken voor de staatshervormingen kwamen
voort uit meerdere consideraties: rechtvaardige politieke inbreng, de
taalsituatie, onderwijsvormen, culturele emancipatie, sociale dynamiek… de tijd
waarin die processen verliepen, omspant ongeveer de geschiedenis van dit land,
maar de grote doorbraken, met specifieke vondsten, zoals de vergrendeling van
de meerderheid, toch een belangrijk novum in de democratische staatsordening
met schade voor de legitimiteit, komen er pas na 1970. Dat tijdsverloop blijkt
in de visie van Paul de Grauwe niet aan bod te komen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten