Hoe jongeren opstuwen en opwaartse sociale mobiliteit
Ethische
vragen
Sociale mobiliteit, opwaarts
Een
opmerkelijk voornemen van Barack Obama
![]() |
Anton Blok, De Vernieuwers | Uitgeverij Prometheus Paperback € 19,90 | E-book € 11,99. |
Bestuur van een staat is een
complex gegeven en nog veel moeilijk te doorgronden opdracht. Zo kan men
vaststellen dat de omvang van het bestuursapparaat groeit als men de opdrachten
van de overheden laat toenemen en als de technologische mogelijkheden daartoe
aanleiding geven. Die groei van de overheid zorgt in vele analyses niet voor
meerwaarde, maar wellicht wel voor een sociale mobiliteit. Men geeft graag de
indruk dat overheden alleen zorgen voor overheadkosten, geen eigen
productiviteit in het economische en financiële leven van een samenleving
mogelijk maken. Het is een kwestie die de laatste decennia telkens weer mijn
aandacht trok.
Bovendien groeit, naarmate een
samenleving groeit in complexiteit ook het maatschappelijke middenveld en ook
dat zorgt voor een toename van mensen die betrokken zijn bij de civil society.
Het is vooralsnog niet zo eenvoudig om op deze tendens cijfers te kleven, maar
als we kijken naar de vele organisaties en hun organisatie sinds het begin van
de 20ste eeuw, toen vele van die organisaties in de sociale sfeer al
werkzaam waren, dan zien we dat politieke partijen, vakbonden en mutualiteiten,
maar ook consumentenorganisaties en studiediensten kan men onder deze noemer
plaatsen, dan valt op dat zij in de periode voor 1980 werkgevers waren met een
respectabel aantal mensen. Nu zijn een aantal organisaties aan het besparen en
zij doen aan efficiëntieoefeningen.
Dus zonder over de economische
actoren sensu stricto te beginnen hebben we al we twee soorten structuren
ontmoet die in het geheel van de sociale mobiliteit een rol van betekenis
gespeeld hebben. Maar de industrie en de diensten hebben uiteraard zowel in de
productie, de aansturing als de communicatie met klanten een steeds toenemend
aantal mensen tewerk gesteld – waarbij de oorlogsperiodes merkwaardig genoeg
voor vooral een vervrouwelijking gezorgd, die pas na 1970 opnieuw op gang kwam,
toen meer vrouwen een professioneel leven konden opbouwen, niet enkel als
dienstpersoneel of arbeidsters, niet enkel als secretaressen, hostessen en
winkelpersoneel, maar gezien de toename van het aantal vrouwen met hogere
diploma’s, ook in segmenten waar ze naast de mannen gingen staan.
Om maar te zeggen, het punt
van de sociale mobiliteit dat de Amerikaanse president wil maken, moet ons wel
interesseren, maar de afwezigheid van echte nulmetingen, maakt het moeilijk die
mobiliteit goed onder ogen te zien. Maar dat economische transformatie en
economische groei hierbij noodzakelijke randvoorwaarden blijven, mag ons niet
ontgaan.
Tony Judt heeft in 2010 nog
een laatste essay laten verspreiden, waarin hij aangaf, zoals nu ook President
Obama aangeeft, dat de mentale ommekeer in de periode van Reagan en Tatcher er
mee voor gezorgd heeft dat de sociale mobiliteit tot stilstand is gekomen. Ook
kan men zeggen, dat de oppositie tegen de neoconservatieven en neoliberalen
zich behielp met Pierre Bourdieu en John Rawls, die aan de Klaagmuur stonden
omdat de samenleving niet geheel of helemaal niet rechtvaardig georganiseerd
zou geweest zijn. Luc Ferry en Alain Renaut hebben het denken van Bourdieu
tegen het licht gehouden en er een aantal stevige kanttekeningen bij geplaatst.
John Rawls, Theory of Justice, bleek
lange tijd voorwerp van studie in de sociologie, maar werd niet zo vaak in het
publieke debat opgevoerd. Het gevolg is dat men bij studiecentra zoals Centrum
voor Sociaal Beleid Herman Deleeck ook meer en meer de aandacht is gaan
vestigen op oorzaken van armoede, minder op mogelijkheden tot sociale
mobiliteit.
Nu het World Economic Forum in
Davos en ook wel David Cameron ontdekten dat er in de economie remmen geslopen
zijn op het rekruteren van de beste krachten, want zo, stelde Cameron vast: in
zijn regering zitten bijna alleen mensen die de dure private
onderwijsinstellingen en Cambridge, Oxford of een andere topinstelling (Londen
School of Economics) met succes hadden doorlopen en dat de rekrutering ook al
eenzijdig was. Anton Blok schreef een boek over het feit dat in de
wetenschappers vernieuwers meestal ook buitenstaanders waren, die vaak nog eens
hadden moeten afrekenen met tegenslag. Onder meer Einstein was zo een
buitenstaander, maar ook Huizinga – volgens Anton Blok – stond buiten de inner
circle van de universiteit, hadden, nog volgens Anton Blok een frisse kijk en
geen moeite risico’s te nemen. In de huidige meritocratie blijkt er weinig
ruimte voor buitenstaanders en dus voor een frisse kijk. En laten we niet
vergeten, ook Charles Darwin was zo een buitenstaander, die zijn eigen wegen
ging. Kortom, wie alleen rekruteert bij een staal van mensen die als vanzelf
toestromen, draagt mee bij tot een tunnelvisie en ontloopt vanzelf kritische
geluiden. Zelfs Napoleon, vooral Napoleon was in vele opzichten een
buitenstaander, zowel in de militaire academie, als in de politieke sfeer
waarin hij zou optreden. Toch moet ter relativering van die boeiende visie van
Anton Blok – hij sprak met Wim Brands op 27 oktober 2013 in VPRO Boeken – ook
vastgesteld worden dat gedoodverfde conformisten ook wel eens flink uit de ban
konden springen en de gebaande paden, de voorspelde loopbaan terzijde lieten.
Sommige ketters waren in oorsprong voorbeeldige studenten, maar ergens bleek
dat ze niet konden blijven volgen, zij plaatsten zich dan weer buiten de kudde,
werden daardoor buitenstaanders en soms – postuum - succesvol.
De middenklasse verdween uit
beeld. Tony Judt was nu net iemand uit de eerder bescheiden middenklasse die
kon gaan studeren dankzij de grammarschool en dat werd nog door Churchill mee
gepromoot in de 1944, nog tijdens de oorlog. De zaak was dat men merkte dat
concurrentie en brede rekrutering stil waren gevallen. De overheid, Margareth
Tatcher, dacht dat de overheid inzake onderwijs geen specifieke rol te
vervullen had. Het gevolg is wel dat kansen voor mensen uit de middenklasse, de
armere lui al helemaal verengd werden. Overigens bleek zowel na WO I als na WO
II in sommige landen voor gemobiliseerde soldaten de kans te bestaan alsnog te
studeren en een universitair of hogeschooldiploma te halen, waarbij ze dus
gerekruteerd werden ondanks het tijdverlies.
Het geeft wel iets aan waar we vandaag blind voor zijn, dat overheden er
zich bewust van waren, zoals ook inzake de studiemogelijkheden in 1944 werd
voorzien in rekrutering in bredere kringen omdat de oorlog alweer veel gaten
had geslagen. Sociale mobiliteit ondersteunen was dus in het staatsbelang. Men
kan zich afvragen of het spreken over gelijkheid en bestrijden van armoede niet
net een streven veronderstelt naar een status quo?
Want de groei en bloei van
samenlevingen kwam er vaak als gevolg van een toenemende concurrentie voor
ambten en ruimte voor nieuwe productieactoren in de economie. Maar daarbij was
vorming, onderwijs en zelfstudie een noodzakelijke voorwaarde. Onze blik op de
19de eeuw kan men daarom beter verbreden, want niet enkel de
productiekrachten bleken doorslaggevend, zelfs niet in gebieden met zware
industrie waar de investeringen al eens verloren dreigden te gaan, terwijl ze zeer
kostbaar waren en zelfs succesvolle initiatieven wel eens op de grenzen
aanliepen, waarbij we naar John Cockerill verwijzen. Want hoe spectaculair de
groei ook was in het Luikerland, in Gent en omgeving of uiteraard in Manchester
en andere Britse steden, lange tijd leek men de oude verhoudingen als standaard
te beschouwen en ook dus als richtingaanwijzers voor opgroeiende jongeren. Maar
gezegd moet worden dat die massale economische groei, die na 1860 ook Duitsland
en Nederland bereikte, inderdaad met tal van interacties tussen verschillende
domeinen, levenssferen gepaard ging. En toen was het voor ouders hun kinderen
naar de al dan niet betalende school te brengen.
Het lijkt evident dat de groei
zelf de sociale mobiliteit op gang bracht, maar de sociale mobiliteit strookt
niet per se met de vaststelling dat de samenlevingen in de industriegebieden
een tijdlang sneller groeide om vervolgens geleidelijk te stabiliseren, wat
vervolgens door migratie werd opgevangen, binnenlandse en later exogene
migratie. Met andere woorden, groeide de bevolking in Vlaanderen tussen 1700 en
1845 – waar een honger- en aardappelcrisis voor een tijdelijke breuk zorgde –
onvoorstelbaar snel, dan zien we dat na 1860 die groei hernam. Maar op grond
van sociale geschiedschrijving werden vooral de arbeidsverhoudingen in de
grootindustrie bekeken. Waarom men de groei van het aantal ambtenaren, de
toename van het middenveld in de sociale mobiliteit niet weet te waarderen en
bovendien de industrie als motor van de ontwikkelingen sinds 1850 vooral ziet
in het licht van de proletarisering – terwijl overheden en ondernemers niet per
se tegen rechtvaardige lonen gekant waren, zoals de Duitse kanselier Bismark en
iets later John Ford II lieten blijken – en dus de uitbuiting, blijft wel deels
verklaarbaar, maar toch, het belet onze kijk op de groei van de samenleving op
een bredere voet.
Neem nu het vehikel voor
sociale mobiliteit waar ook de president naar verwijst, namelijk het onderwijs,
waarbij men wel eens vergeet, dat dit onderwijs veel personeel nodig heeft om
kinderen met de nodige discipline te wapenen en voldoende inzicht bij te
brengen. Dat hier vaak ook levensbeschouwelijke conflicten een rol bij
speelden, mag niet de dynamiek zelf van
het onderwijs als systeem overschaduwen. De strijd voor algemene, universele
toegang tot het onderwijs kan men overigens vandaag niet voldoende inschatten,
net omdat het vaak toeliet dat onverwacht talent aangeboord kon worden, zoals
het verhaal – daar gaan we weer – August van Istendael, maar ook zelfs nog na
WO II kinderen uit arbeidersgezinnen toegang kregen tot college/gymnasium en
hogeschool, universiteit, zoals Wilfried Martens…
Waarom men het begrip
meritocratie kleefde op de periode na 1980, zeker na 1990, blijft mij een
raadsel, tot ik bedacht dat de concurrentie alleen georganiseerd kon worden
onder min of meer gelijken. In die zin kan president Obama dus aanknopen bij
het beleid van zijn voorgangers, zoals Lyndon B. Johnson, maar ook van Dwight
Eisenhower en uiteraard FRD oftewel Franklin Delano Roosevelt. Ook G.W. Busch
blijkt terzake beleid te hebben gevoerd, de “No Child left behind Act” (2001),
liet zich op dit terrein niet onbetuigd, maar wat het betekend heeft, blijft
onduidelijk, maar goed, zelfs Busch begreep dat hij de verdere onderwijs niet
verder kon overlaten… aan de markt.
Zal het Obama lukken de
sociale mobiliteit opnieuw op gang te trekken? De toegang tot het betere
middelbaar onderwijs zal opnieuw verbeterd moeten worden, wat, zoals ook
Clinton al merkte niet kan zonder aandacht voor de kwaliteit van de
leerkrachten. Waar voorheen de leerkracht een voorbeeld was van geslaagde
sociale mobiliteit, dan lijkt het er nu op, ook bij mensen die menen te moeten
strijden tegen armoede, die leerkrachten eerder een hinderpaal te vormen voor
die sociale mobiliteit omdat, zoals De Standaard schreef dit weekend (25-26
januari 2014) zij vooral aandacht zouden hebben voor leerlingen uit betere
kringen. Hoe men dat bewezen wil krijgen, blijft vooral een vraag. Want men
moet er zich toch voor hoeden dat men vooral hinderpalen aanduiden zou, terwijl
men toch ook merkt dat leerkrachten proberen geen kinderen achter te laten.
Hieraan moet men toch weer de bedenking koppelen dat we, als het om onderwijs
gaat, gauw klaar staan leerkrachten vooral onvoldoendes te geven, terwijl die
mensen misschien meer doen dan gewoon wat kennis overdragen. Het punt is
tegelijk dat de programma’s, c.q. de eindtermen voor de mensen in de klas
misschien eerder hinderlijk zijn, want wat als kinderen geen opsteloefeningen
meer doen, niet meer geoefend worden met de tafels van vermenigvuldiging, dan
gaat niet alleen een gevoel voor getallen en verhoudingen verloren, maar ook
een aantal zalen van het geheugenpaleis dat we via de school al lerende
opbouwen. Maar tegelijk zal men dan ook de ouders bij de les moeten houden. En
dan gaat het niet enkel over ouders in armoede. Leerlingen werden mondiger en
ouders hebben het soms moeilijk met de sancties die leerkrachten aan hun
bloedjes opleggen. Het zal dus zaak zijn de ouders ervan te doordringen dat als
ze voor een school kiezen, ze ook de methodes en aanpak appreciëren en accepteren,
waarbij men natuurlijk niet blind kan zijn voor apert foute beslissingen van
leerkrachten, maar of die vaak voorkomen? Hoe zal men dat bewijzen.
Vrijdag schreef Bart
Sturtewagen een artikel waarin hij de middelmaat in onze samenleving de wacht
aanzegde, want alleen toppers zouden er nog toe doen. Journalisten zijn de eersten
om het kaf van het koren te scheiden op grond van die criteria, al is niemand
er zeker van of ze wel kloppen, waardoor ze vaak blind zijn voor geluiden die
hen niet lijken uit te komen. Net terwijl ik over deze zaken denk, komt op
Radio I (VRT, programma Vandaag 27/01/2014) een zekere Jeroen van Baar voorbij
die het heeft over de prestatiegeneratie. En deze ochtend klonk het verontrust
dat de universiteiten hun topartsen in de universitaire ziekenhuizen niet
kunnen houden. Echt nieuw is die evolutie niet, maar tegelijk, ook daar zien we
een enorme druk, middelen die niet altijd volgen en vooral, de moeilijkheid
langdurig en weloverwogen onderzoek te doen terwijl men intussen de “gewone”
geneeskunde blijft beoefenen.
Ach, besturen is moeilijk, men
moet voorzien, omzien en afwegen hoe processen uitpakken. Opvallend is wel dat
de generaties die zich keerden tegen het paternalisme van de ouders en de
overheden, de generatie geboren tussen 1935 en 1955 zelf kinderen voortbrachten
die veeleisend werden en vooral voor hun kinderen, na 1985 geboren, geen
hinderpaal ongemoeid lieten om die bloedjes optimaal te laten presteren. Sociale
mobiliteit gaat ook samen met de idee dat iedereen gelijkelijk kan presteren, terwijl
ondernemers, HR-managers en het commentariaat voortdurend hun eigen vooroordelen
als objectieve waarheden zien zonder er een probleem in te zien. Ook vernam men
enkele maanden geleden dat onze universiteiten voor toptalenten speciale
programma’s ontwikkelen, om hen nog beter
te maken. Waarom niet gewoon voor iedereen een behoorlijk stevig programma
uitrollen?
Kortom, in de zoektocht naar
toptalent vergeet men dat wat men middelmaat noemt misschien wel bereid zou
zijn op zwaardere uitdagingen in te gaan. Want hoe dan ook, door middel van de
hervormingsplannen voor ons onderwijs, riskeert men op termijn ook hier te
bereiken dat particuliere scholen, binnen of buiten de bestaande netten die
bijzondere rekruteringsmethodes gaan hanteren, waardoor mensen uit de boot
vallen die wel degelijk talent hebben, maar op school zich mateloos vervelen
omdat het ritme te laag is.
Eenvoudige oplossingen zijn er
niet, maar als Obama pleit voor sociale mobiliteit, bij voorkeur opwaarts, dan
moet men zelf ook even nadenken of men die bekommernis wel deelt, anders blijft
de president steken in goede voornemens.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten