Wat we leren in de Dossinkazerne
Kleinbeeld
Sterke vrouwen
Vergezichten
en onverwachte ingrepen
![]() |
Kenau Simonsdochter Hasselaarsdochter |
De dagen hebben zo wel
verschil, denk ik dan, als ik gisteren op een paar uur enkele zaken verneem,
die minstens een aantekening in dit dagboek waard blijken. Over Krista Bracke
had ik het al, maar gisteren zat ze met het hoofd van de politie aan tafel, om
uit te leggen hoe ze haar agenten en officieren wilde duidelijk maken dat die
met de hen gedelegeerde macht omzichtig moeten omspringen: een bezoek aan de
Dossinkazerne, met een eigen omkadering, waaraan de curator, Prof. dr. Van
Goethem de nodige zorg zal besteden. En in Ter zake ging het over de vraag hoe
men kinderen wier ouders niet de Nederlandse taal machtig zijn kan helpen op
school toch niet achter te blijven. Zuhal Demir liet optekenen dat zij, zoals
bijvoorbeeld ook een Alicja Gescinska en zovele anderen enkel en alleen al door
de taal goed te leren, vaak met zorg voor details die wij, native speakers over
het hoofd zien, er best baat bij gehad heeft dat men haar op school – een
concentratieschool – echt wel de ruimte heeft gegeven zich te ontplooien en het
pad van de sociale mobiliteit, opwaarts, te volgen. Sterke vrouwen, wie zal hen
vinden? Het volstaat goed rond te kijken, zo blijkt.
Toch nog eens, eerst, mevrouw
Krista Bracke in herinnering roepen, want wie zoiets doorstaat zonder ergens in
diepe wanhoop te verzinken, als ze merkt dat ze haar onderbenen en voeten kwijt
is, moet wel bijzonder sterk zijn. Het klopt wel, dat haar man haar steunde,
dat een paar artsen haar reanimeerden toen dat niet meer doenbaar leek, wegens
onherstelbare schade. Zij vertelde het rustig, bij Reyers Laat en maakte een
enorme indruk.
Zuhal Demir had voordien al
uitgelegd dat wie op school niet gesteund wordt er ook niets van zal maken,
maar ze bleek ook wel bereid aan te geven dat concentratiescholen hun bijzondere
aanpak nodig hebben, om kinderen op weg te helpen en te houden. Misschien
speelt hier mee wat we veerkracht kunnen noemen, zoals Boris Cyrulnik zich dat
voorstelt. In elk geval, als men elke evolutie en situatie die niet beantwoordt
aan een zeker ideaal als problematisch wil beschouwen, zal men wellicht
verzinken in een moeras van problemen, zonder dat men nog gelooft in een
uitweg. Dat was in feite de strekking van haar woorden en merkwaardig genoeg
ging ze daarmee aan de rol van pedagogen, maar focuste ze op de leerkracht voor
de klas; het is in die interactie dat liefde voor een taal kan ontstaan.
Vergeten we niet dat kinderen op school altijd in een vervreemdende situatie
terecht komen, tot ze er zich goed gaan voelen, zonder dat ze altijd kunnen benoemen
waarom. Die vervreemding proberen te voorkomen, kwam het mij dus voor, vond
Zuhal Demir niet de beste oplossing. Denkend aan wat andere mensen in een
situatie van migratie en vervolgens van thuiskomen in een nieuwe omgeving,
lijkt het me aangewezen deze observaties niet geheel te negeren. Geert van
Istendael leek op radio best bereid die gedachte stevig te ondersteunen. Iets
anders had men ook niet mogen verwachten. Nu nog kijken hoeveel Vlaanderen wil
inzetten op goed onderwijs voor elk kind, dat wil zeggen een onderwijs dat hen
stimuleert maar zonder te pamperen. De discipline? Juist, met mate aangevat kan
het een kind veel positieve vrijheid opleveren, al was het maar een goede
kennis van de taal en een plaats, naast thuis, om zich thuis te voelen.
Hier kon Dimitri Verhulst die
naar hij vertelde in een gesticht een
aantal jeugdjaren heeft doorgebracht en daar een geval van suïcide heeft
meegemaakt, waarrond hij nu een verhaal, een roman schrijft. En intussen toert
hij rond met het Ensor Kwartet dat het bekende stuk van Schubert vertolkt, Der Tod und das Mädchen. Een kort
gedicht, een smeekbede van een meisje aan de dood haar niet te beroeren, het
antwoord van de dood dat hij een vriend was, dat ze niet hoeft te vrezen en
weldra in diens armen zal rusten. Zo kort is het, maar zo tekenend voor de tijd
waarin mensen niet vanzelf alle mogelijke ziekten en aandoeningen overleven.
Dimitri Verhulst vertelde dat hij ooit het verhaal meemaakte van een jongen die
door een raam sprong en zich spiesde op zo typisch hekwerk, met scherpe punten.
Ik begrijp dat zoiets in de
kleren kruipt, dat mensen zo een herinnering niet zomaar van zich af weten te
schudden, maar toch, als we dan Krista Bracke horen, die probeerde een relaas
te brengen, in een boek, van wat haar overkomen en hoe ze daarmee in het reine
probeerde te komen, of liever, de veerkracht vond haar taak als moeder – maar
wellicht is dat een foute titel – en haar leven te hernemen, dan komt het
verhaal van Verhulst anders uit de verf. Niemand zal beweren dat jongeren in de
jeugdzorg, omdat hun opvoedingssituatie ontoereikend is gebleken geen thuis
meer vinden, niet vaak door ons al te negatief bekeken worden. Daar heeft hij
zeker recht van spreken. Maar de vraag is, denk ik, of hij ons met die nieuwe
roman iets nieuws zal brengen.
Daarom is het goed ook te
kijken naar wat mevrouw Catherine De Bolle te vertellen heeft over het
samenwerkingsakkoord met de curator van de Dossinkazerne, waar de herinnering
aan de deportatie en genocide voor zover die in ons land mogelijk kon worden,
mensenlevens heeft geëist, omdat zij politiemensen ervan doordringen wil dat ze
met de hen verleende macht omzichtig dienen om te gaan.
Dit voorstel en de realisatie
kan men alleen maar verbazend noemen, omdat zij daarmee de politie niet enkel
in theorie van de eisen van een democratische rechtsstaat wil doordringen, maar
het ook meer concreet invulling te geven. De aanpak blijft verbazen, net omdat
mevrouw De Bolle blijkbaar haar rol als hoofd van de politie niet alleen ziet als
een zaak van bureaucratische en hiërarchische leiding, maar ook, wat toch een
breuk mag heten, getuigt van een ethische verantwoordelijkheid: politiemensen
kunnen niet zomaar zo maar van hun geweldsmonopolie gebruik maken.
Dat ze daarbij het paradigma
van de Holocaust hanteert, zal sommigen misschien niet lekker zitten, maar het
geeft alvast aan dat ze begrijpt dat ook in ons bestel politiemensen er zich
voor dienen te hoeden dat ze respect voor de vrijheden van de burger en diens
integriteit blijven opbrengen. De grens tussen gebruik van het geweldsmonopolie
en dat borgen van de vrijheden, de fysische en psychische integriteit van
burgers is bijzonder vaag en dus is binnen de korpsen best wat aandacht
geboden. Voor ons burgers zou daarmee de kous af kunnen wezen, maar toch kan
men vertellen aan god en klein pierke dat politiemensen in sommige
omstandigheden, waar ze zelf met geweld geconfronteerd worden, dat we ook
aandachtig moeten blijven, zonder dat dit ipso facto tot achterdocht aanleiding
hoeft te geven.
Want laten we toch maar
vaststellen dat de discussies over politieoptreden, waarvoor men bij het comité
P terecht kan, de wettelijke en juridische afhandeling van mogelijke gevallen
van machtsoverschrijding mogelijk is, maar dat het voor agenten en andere
politiemensen best nuttig kan zijn over hun rol na te denken en te vatten
wanneer en hoe ze het hen verleende gezag aanwenden en dus ook eventueel
effectief van hun geweldsmonopolie. Evengoed is het duidelijk dat wij ons als
burgers rekenschap van die delegatie bewust zijn. Voor een deel merkt men dat
het vertrouwen in oom agent nogal geschaad is door enerzijds de wijze waarop
alle autoriteit in vraag is gesteld en betwijfeld, wat men best gunstig kan
noemen, maar anderzijds door de roep om meer blauw op straat. Want dat heeft
het repressieve karakter van de politiediensten versterkt. Nu, beide evoluties
zijn wel degelijk met elkaar verbonden: het verlies aan normaal ontzag voor de
dienders, die onze veiligheid mogen en moeten versterken, heeft er ook toe
bijgedragen dat politiemensen zich niet meer zo zeker van hun zaak weten.
Er is daarbij komend nog een
ander probleem opgedoken, namelijk de veranderingen in de samenleving, waarvoor
de migratie sinds 50 jaar van belang is, want hierdoor zijn ingesleten
inzichten niet altijd goed doorgegeven aan de nieuwkomers. Toch zou het bizar
zijn het voor te stellen dat elke migrant kwaad in de zin heeft of dat zijn
zonen en dochters vanzelfsprekend voor galg en rad opgroeien. Aan de
voortdurende ontkenning dat onze medeburgers vanzelfsprekend niet zouden deugen
kleeft dan weer het risico dat we ons niet voldoende rekenschap geven van het
feit dat die mensen ook vrede, veiligheid en vrijheid van handel en wandel
wensen, zonder daarbij voortdurend op de vingers getikt te worden.
Het kan daarom zeer wenselijk
zijn dat we het denken over de rol van de politiemensen niet enkel aan hen
overlaten en tegelijk beseffen we dat hier een aantal vragen van algemene
ethiek en zelfs filosofie aan de orde zijn, die in het publieke debat veeleer
verengd worden tot regelgeving en deontologie. Hoe het wel kan, laat mevrouw De
Bolle nu zien, door haar mensen naar fout handelen laat kijken in het verleden.
Hoe een gepaste oefening plaats kan vinden kan men overigens zelf vaststellen
als men zich inlaat met de praktijk van de razzia’s en deportatie en hoe bij
ons ook wel agenten het wat te bar vonden en weigerden mee te werken.
Maar dan nog blijft het
opvallend dat een onderzoek als dat van Insa Meinen buiten beeld blijft en
tegelijk dat men de discussie die Arendt in 1965 aanvatte, onder de radar
blijft. Men kan het hebben over de banaliteit van het kwaad. Maar de volgende
stap blijkt toch ook van belang: wat zijn de gevolgen van onze handelingen en
hoe kunnen we ons, als die desastreus blijken voor medemensen, ook al lijken ze
perfect professioneel, daar mee verzoenen? Ik denk nog steeds dat men de
discussie over de banaliteit van het kwaad bewust op de spits gedreven heeft en
het essay van Arendt over “oordeel en verantwoordelijkheid” kan men daarom niet
los zien van dat concept banaliteit van
het kwaad, omdat het net toelaat zelf na te denken over wat men doet en hoe
men een oordeel vormt over de praktijk en de middelen.
Ik weet niet of mevrouw de
Bolle er van bewust was dat zij met Arendt bij de hand over de deontologie van
de agent, maar ook over een morele sensitiviteit had kunnen spreken, maar ik
heb wel het vermoeden. Want in feite haar optreden wel degelijk een andere
benadering van het politiewerk dat nogal afsteekt tegen het vigerende politieke
debat over repressief optreden, de Gemeentelijke Administratieve sanctie en de
vraag of elke burger a priori verdacht kan of mag worden. Dat staat zo dan wel
in onze gedachten gegrift, maar duidelijk is dat er bij die benadering niet
enkel vaak een foute aanname gehanteerd wordt, namelijk dat men altijd bevreesd
moet zijn voor foute medeburgers, maar ook dat men wantrouwig tegen de wereld
hoort aan te kijken. Net Hannah Arendt laat zien dat de amor mundi ook voor
politiemensen een inspiratie kan zijn. In haar reflecties over geweld op de campus heeft zij die
gedachten overigens verder vorm gegeven: rebellie, afwijzing van het beleid
moet kunnen en er kunnen goede redenen toe zijn, maar de vraag is of men met
geweld, burgergeweld veel kan bereiken, als men het niet proportioneel hanteert
en vooral ook andere overtuigingsmiddelen in het geding brengt. Precies de
discussie over geweldloos verzet komt dan in beeld. Of om toch naar Albert
Camus te verwijzen, kan men bedenken dat wie in opstand komt, na moet gaan of
die opstandigheid hem of haar niet zozeer op sleeptouw neemt dat men opnieuw in
een onderdanige en negatieve spiraal terecht komt.
Wellicht hoeft men oom agent
niet zo met die kwesties in aanraking te brengen, want dat kan overweldigend en
overweldigend werken. Immers, het debat wordt duizelingwekkend en bij het
overlijden van Nelson Mandela is nog maar eens gebleken hoe moeilijk het is te
vatten dat een opstand leiden best lastig kan wezen, als men het geweld
afzweert of zelfs zeer beperkt wil houden. En Syrië laat zien dat een opstand
op een totale oorlog kan uitlopen. Dat is ver van ons bed, maar de Holocaust is
dat voor ons ook, ondanks de voortdurende aandacht die men eraan wenst te
besteden.
Daarom moeten we de
inspanningen van het hoofd van de politie vooral steunen, namelijk om agenten
met hun bijzondere positie vertrouwd maken door hen te wijzen op de vele
aspecten van het geweldmonopolie en de gevoeligheid voor mogelijke
verglijdingen bij zichzelf en de collegae. Maar de stap naar een betrokkenheid
bij het wel van de samenleving en tegelijk er zich bewust van blijven dat men
vooral met het wee te maken krijgt, blijft moeilijk en we moeten toegeven dat
die vaak bovenmenselijk is. Net daarom komt mevrouw De Bolle me voor als een
bijzonder sterke vrouw.
Tot slot is het natuurlijk zo
dat er wel meer sterke vrouwen én mannen rondlopen, die we vaak niet of pas
laattijdig onderkennen. We nemen te gemakkelijk aan dat plichtsbewustzijn een
doodnormale zaak is, terwijl het voor degene die het opbrengt soms lastig en
zwaar kan zijn, zeker als dat in feite door anderen niet afdoende erkend wordt.
Onderwijzend personeel, verplegend personeel, huismoeders en onthaalmoeders.
Maar goed, we zijn het zo gewend geraakt dat we kijken naar wat niet goed is,
dat we als samenleving onze zegeningen, een bepaald grote mate van
geweldloosheid… Ik begrijp natuurlijk burgermeesters als die klagen dat kleine
overlast door wangedrag van jongeren niet goed aangepakt kan worden, maar
tegelijk denk ik dat het goed is als men die gesprekken een kans geeft die
mevrouw De Bolle op wil zetten, want het gaat om een niet vrijblijvend bezoek,
overigens me bedenkend dat men Dossin of Buchenwald niet bezoekt zonder grote
betrokkenheid, bij de slachtoffers natuurlijk, maar ook niet zonder na te
denken over de daders.
Dat mevrouw Krista Bracke haar
leven kan voortzetten, zal voor haar wel een grote vreugde zijn, ook als is er
veel veranderd, zoniet bijna alles, blijft ons bezig houden, maar ik merkte ook
op dat zij haar artsen expliciet vernoemde die haar bleven reanimeren, op grond
van de onuitgesproken, zelfs uitgesproken hoop van de echtgenoot. In tijden waarin
men de strijd om te leven bij uitzichtloos lijden niet meer lijkt te stellen,
valt me dat toch wel op. Dus ja, we prijzen ons gelukkig met deze sterke
vrouwen kennis te mogen maken, want ze werpen een ander licht op discussies,
die anders vaak vooral klinisch of theoretisch behandeld worden, waarbij men
blijft voor de praktische en soms existentiële gevolgen. Er zijn dus weer een
paar portretjes toegevoegd aan onze galerij van bijzondere vrouwen, die niet
zozeer sterk zijn, als wel een eigen inbreng hebben, ons verrassen en toch net
daardoor iets bijdragen. Zij committeren zich en stemmen in, maar hun houding
blijft oplettend en alert.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten