ruimte voor het gedicht
Ars
Poetica
Lauwerrede
Waar
valt schoonheid te plukken
Of te
scheppen
Francesco Petrarca sprak een lauwerrede over, maar heeft dat vandaag nog zin, over het dichten en de dichten een lauwerrede te voeren? |
Eerlang is het weer
gedichtendag en zal men de mooiste verzen bekronen, waar we als publiek mee toe
uitgenodigd worden. Hoera, driewerf hoera, we zijn waardig bevonden de
schoonste verzen aan te geven. Maar mogen we voor de poëzie zelf nog wel een
lofrede houden?
Petrarca wist wat te zeggen,
toen hij gelauwerd werd, al was het maar omdat hij er zelf de instigator toe
was. Petrarca wist ook wat zijn poetica betekende en hoe mensen ermee konden
omgaan, het zich eigen maken. Vandaag is het statuut van de dichtkunst niet
meer zo helder, wel integendeel, voor menig lezer is het iets dat men hoogstens
van verre bekijkt. Maar ook de dichters weten het niet altijd zo goed meer.
Rijmelarij is het niet meer, dat is waar, want we hoeven geen rijmen,
hexameters, alexandrijnen meer, want memoriseren is er al lang niet meer bij.
Ook als rijm en ductus de verzen een eigen klank geven, een eigen melodie,
vinden literatuurwetenschappers dat het allemaal niet hoeft.
Er zijn, cru gezegd geen objectieve criteria voor het gedicht
meer, want het moet aan de ene kant uitgepuurde taal wezen of anderzijds een
krasselen van een rauwe stem, waarin het heftigste van onze afschuw voor deze
wereld kan doorklinken, waarin de wanhopige staat der dingen een plaats krijgt.
Zouden we daarover een lauwerrede houden?
Het begon er al mee dat
gedichten in het reguliere onderwijs niet meer zo centraal stonden en
vervolgens werd het memoriseren, laat staan declameren van gedichten iets wat
niet meer van de tijd heette te zijn. Bovendien mochten de oude vormen en
gedachten best verdwijnen, want er kwamen nieuwe tijden en die vergden nieuwe
uitdrukkingen. Wie zou dat ontkend hebben, want zij die het zegden, Lucebert,
Claus en anderen, maar vooral hun epigonen lieten niet na ons ervan te doordringen
dat een goed vers modern is, absoluut modern, als het even zou kunnen zelfs
zonder woorden: 4’33” voor spreker en koor?
Elk woord gewogen op een
weegschaal, greinen, onvoorstelbaar kostbaar die de wereld, eonen oproepen? Zo
stelde men het wel eens voor en zo geloofden we het wel. Maar er bleef, zo
bleek alras niet veel meer van over, van de edele kunst van het vertellen in
verzen, want al heeft de poëzie sinds Petrarca vele vormen aangenomen, kan men
talloze genres onderkennen, eindeloze legioenen topoi, altijd weer blijft de
dichter die zich tot ons richten wil zich bedienen van een vorm om iets gezegd
te krijgen. Wat te zeggen? Sommigen menen dat na Auschwitz de poëzie, de epiek,
de lyriek geen plaats meer kon hebben, want er was, er is geen reden tot zingen
meer. Er valt een en ander voor te zeggen, maar of men dan toch niet een aantal
argumenten heeft om te onderbouwen dat de poëtica niet toch een zinvolle
vertolking kan geven aan de dingen des daags, aan het algemene gevoel van
levensmoeheid? Biedt de poëzie wel ruimte, maar epiek of lyriek? Eerder het
bezingen van de begoochelingen en de ontgoochelingen. Junkieverdriet? Ook en
zinvol was het ook, net zoals wat Nick van Bruggen, die intussen al bijna
vergeten is, want wie leest ze nog (voor)?
Zouden we moeten treuren,
zeggen sommigen, zoals Peter Vandermeersch, want al die literaire tijdschriften
onderbouwen alleen maar de luiheid van de dichters, schrijvers etc. terwijl
literaire tijdschriften toch wel nodig zijn voor het verspreiden van nieuwe
gedachten en dus gedichten. Waarom zou men ervan uit durven uitgaan dat de
markt dit wel zal doen? De kranten doen soms inspanningen, maar de criteria
zijn onduidelijk en meer dan bij regelmatige gerichte publicatie ook in hoge
mate willekeurig. Of nog, blijft de aandacht in de brede media ondermaats, dan
kan men er niet van op aan dat de redactie niet ander dan literaire
waarderingsregels heeft aangelegd. Niet dat zulke regels boven verdenking
staan, want anders dan bij wetenschappen, is kunst waarderen ook altijd een
zaak van interactie tussen de kunst en degene die ernaar kijkt.
Lascaux en al die
grotschilderingen, dat was werk van mensen die iets wilden vertellen dat wij
niet afdoende kunnen plaatsen. Het blijft echter opvallend dat we vandaag zo
een extreem belang hechten aan de meesters in de kunsten. Ik vraag me soms af
of dat geen overspannen houding is en tegelijk de vrijheid van mensen om hun
verhaal te doen, zoals ze het zelf willen, al zullen mensen, daartoe eenmaal en
meermaals aangemoedigd wel proberen er toch iets van te maken en enige techniciteit
in de vingers te krijgen.
Het vermogen de schoonheid in
het banale te ontdekken, er iets van te maken, kan het dagelijkse bestaan wel
degelijk verfraaien, maar toch zien we velen daarvoor te rade gaan bij grote
commerciële bedrijven, die ons op allerlei, soms heimelijke manieren
voorschrijven hoe het hoort. Sommigen menen dat je niet moet doen waar je niet
goed in bent, maar iedereen kan toch wel met taal spelen, ook al klinkt het
soms, tja, stuntelig.
Maar goed, een gedicht
schrijven over een man met een strohoed, wie doet zoiets, of over een meisje
dat in de spiegelruit een mens ziet kijken naar haar derrière? Moeten gedichten
niet gaan over de grote dingen, over de universele gevoelens, over de diepste
emoties en aller-individueelste impressies? Dat waren de Tachtigers, maar veel
van hun werk is nagenoeg herleid tot lemmata in de canon van de grote poëzie.
Men zegt wel eens dat Willem Elsschot weinig gedichten heeft geschreven, maar
tegelijk bedenk ik mij dat in zijn
novellen meer poëzie zit dan men doorgaans voor mogelijk houdt.
Toch vind ik dat een
hernieuwde aandacht voor gedichten echt wel te loven valt, maar men kan
proberen tegelijk het dichten zelf te stimuleren, het hoeft daarom geen
overdreven beeldende taal zijn, want het klopt natuurlijk wel dat ongepaste vergelijkingen
eerder lachwekkend overkomen. Tegelijk hoeft de poëtica ook geen gereserveerd
domein te wezen voor een sanhedrin van schriftgeleerden waarbij het publiek
bedelend aan de poort op een paar kadetjes wacht.
De kennis van de poëtica kan
maar toenemen als men er een dynamisch gebeuren van maakt en ook de brede media
hebben hier een taak. Ze zoeken wel een breed publiek, maar de scoop, de
aandacht voor wat er soms onder de radar verdwijnt, ontbreekt dezer dagen. Het
gevolg is dat wat we gepresenteerd krijgen al gekeurd is geworden, minstens
gefilterd. Maar is men ervan overtuigd zelf voldoende snaren te hebben die
aangeroerd kunnen worden. Er bestaat in Vlaanderen een grote markt voor
beeldende kunst. Maar in de media is het aanbod beperkt tot een kleine kring
namen, waarbij de kritiek in wezen ontbreekt.
En ja, waarom men zou men niet
eens een keertje enthousiast over een nog onbekende dichteres, die niet
helemaal in het plaatje past. Karamellenverzen kan men erkennen, maar er wordt
toch wel heel laatdunkend gekeken naar een aantal technieken die in de dichtkunst
pertinent blijven, ook al verandert de wereld waarin ze functioneren. Precies
het rappen laat zien hoe belangrijk ritme en rijm wel niet zijn om er als
dichter en lezer, toehoorder een weg in te blijven vinden. Want rappers weten
ook nog eens van geen ophouden.
Laten we dichters loven, als
we hun werk kunnen smaken. Misschien verdient iemand, zoals Petrarca een
lauwerkrans, maar in het huidige landschap kan men de voorgestelde gedichten
niet zomaar huldigen. Waarom niet? Omdat ik bij lezing en luidop lezen
eindelijk niet wist waarover het gaan zou. Moderniteit betekent niet het
onbegrijpelijke als norm voorop stellen. Hoe we het moderne opvatten? Het
levensgevoel, niet al te zeer bezwaard door blinde kopieerlust van het leven,
trachten weer te geven, wat betekent de angst en hoop, verwachting en
verbondenheid van mensen in deze vertolken, zonder dat we daarmee exhaustief
aangeven wat er kan, wel integendeel.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten