Bas Heijne over Louis Couperus
Recensie
Mens als bron
Tussen esthetische
vervoering en de werkelijkheid
Bas Heijne. Angst en Schoonheid. Louis Couperus, de mystiek der zichtbare
dingen. De Bezige Bij Amsterdam
2013; pp. 141. Prijs: 18,90 €
Woensdag 9 oktober kwam Bas Heijne spreken in
de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden aan de Kortenberglaan te
Brussel, op uitnodiging van de Buren. Een activiteit dat men als public Diplomacy
kan bestempelen, maar de meerderheid van de toehoorders waren dan ook
Nederlanders die in Brussel omgeving verblijven. Erg is dat niet, maar het
begrip public Diplomacy wordt hier wel opgerekt. Wellicht ligt het aan het feit
dat Bas Heijne kwam spreken over Louis Couperus, waarbij men de e als ee dient uit te spreken – fonetisch lijkt het wel nergens op, maar
goed, veel mensen lijken er een doffe e van
te maken – want dat moeten we als Vlamingen, als Nederlandstaligen. Maar toch,
veel Zuiderlingen waren er zo te zien niet, uw dienaar en enkele anderen wel en
genoten van een boeiend betoog.
Voor Vlamingen behoort Couperus niet meer tot
de literaire horizon en dat valt te betreuren, want als een auteur ons echt wel
iets heeft bijgebracht, dan is het wel deze wat bizarre man, die voor
gevestigde auteurs, voor de Tachtigers en dan vooral Lodewijk van Deyssel een
ongenode gast was, aan verbeelding heeft gebracht. Maar ook van deze van Deyssel,
die toch “Een liefde” schreef, lezen we nog nauwelijks iets, kennen we
eindelijk geen werken meer. Hoogstens komt de Kleine Johannes, van Frederik van
Eden ter sprake, maar ook dat is geen evidente lectuur meer. Moeten we dat erg
vinden? Ik ken maar weinig Franstaligen die hun grote literatuur niet meer
lezen en een Duitser die niet vertrouwd is met Goethe of Schiller? Voor wie
gymnasium gedaan heeft komt dat ook niet zo vaak voor. Soms lijkt het plicht,
maar eenmaal men gegrepen is, verdwijnt de plichtmatigheid al snel op de achtergrond,
zo liet ook Britta Böhler optekenen omtrent haar vertrouwdheid met Thomas Mann
en andere mensen bevestigen dit. Natuurlijk hebben de Fransen ook de afgelopen
dertig jaar enkele nieuwe titels toegevoegd aan de bibliotheek van het grotere
werk, maar in Vlaanderen, meer nog dan in Nederland lijkt die catalogus steeds weer
eerder af te kalven dan aangevuld te worden.
Over Johan Daisne, dacht ik, op weg naar
Brussel, durft men welhaast niet meer spreken, over Hubert Lampo en zelfs over
Hugo Raes werd niet zo heel stampei gemaakt. Maar goed, iedereen kent Herman
Brusselmans, de televisie-figuur en dus is men literair mee. Maar over
literatuur spreken valt overigens zeer moeilijk omdat recensenten er eindelijk
graag met de klak – een pet dus - naar gooien. In NRC viel vorige week een
recensie te lezen over “Er ist wieder da” – nu het boek verschenen is in
Nederlandse vertaling - dat het boek rommelig geschreven zou zijn, maar in
feite komt er nauwelijks een argument aan de orde om deze bevinding te staven.
Werkelijk, Timur Vermes heeft zich als een homunculus in het hoofd van de
ontwaakte Adolf Hitler genesteld en kan zo alle ervaringen van de man uit
eerste hand optekenen. En zal het leven echt zo geordend verlopen bij een man
die bij leven al bekend was voor zijn vele uitwijdingen tijdens maaltijden en
theekransjes? Verder komt de pertinente
mediakritiek die in de roman de kern vormt, niet aan bod. Mag men van
recensenten enige eerlijkheid verwachten? Dit is vilein afwijzen zonder het
plezier – voor de lezer – van het fileren te mogen beleven.
Goed dus, we kwamen in Brussel, wandelen uit
het Centraal Station – ooit ontworpen om reizigers uit het Noorden vlot naar
het diepe Zuiden, Parijs, Nice, Rome te brengen toen de trein echt nog
ingericht was om te reizen - naar de Koninklijke galerijen en namen het er nog
een uurtje van om te lezen. Het essay van Bas Heijne biedt immers een best wel
leesplezier. Neen, vilein is het dus niet en dat zal voor velen de pret
bederven, maar het is wel een ongelooflijk boeiend boekje. Schrijven om
bewondering aan het publiek kenbaar te maken? En toch, die bewondering is niet
zonder nuances…
Ha, hoor ik al, Haers is natuurlijk een
liefhebber van Couperus en dus kan hij wel mee op stap met Bas Heijne.
Kritische afstandelijkheid? Laten we wel wezen, als ik het boekje niet had
kunnen waarderen had ik er verder geen lawaai over gemaakt, maar het is maar
dat Bas Heijne op een gedreven manier over het oeuvre van Couperus sprak, met
dien verstande dat enkele auteurs in zijn, Couperus’ tijd en later de vermeende
zwakke plekken genadig hebben uitgespit. Daaraan gaat Heijne dan ook niet
voorbij, meer nog hij maakt overtuigend duidelijk dat er een samenhang is
tussen de sterke vitale romans, zoals de
boeken der kleine zielen, Stille kracht, Van oude mensen …en andere. Voor de auteur, Louis Couperus, waren
dat inderdaad zeer heftige werken en het schrijven eiste telkens veel van hem.
Maar ook, denk ik met Heijne, omdat Couperus zelf dacht dat zijn andere, zeer
verheerlijkende werken minstens zoveel waard waren, maar te vrezen valt dat hij
ervoor geen grond, laat staan woorden vond. Anders gezegd, Couperus wilde het
onmogelijke: het mooie, verbazende van het bestaan zelf in woorden te vatten,
maar slaagde daar pas in via de omweg van het lastige en weerbarstige leven.
Bas Heijne laat zien dat hij na 1908 geen grote
romans die in zijn heden spelen meer heeft geschreven. Alleen Iskander, de Alexander-roman blijkt in
1920 nog bij het oude spoor te passen. Ik twijfel of we de grote Haagse en
Indische romans zomaar realistisch kunnen noemen. Als het zo is dat Couperus
ons existentiële vragen voorlegt, zoals Heijne aangeeft, de vraag namelijk hoe
we zouden kunnen, horen te leven, dan kan men, denk ik, met evenveel recht
menen dat Couperus vooral het vitale in het menselijke handelen wil aangeven. Hij
laat mensen zien die daar net niet toe in staat zijn, omdat ze teveel zien,
alles doorzien, zoals Paul van Löwe in De
boeken der kleine zielen. Anderen gaan onder in melancholie, zoals Gerrit…
Constance en op zijn manier Van der Welcke vinden een manier om zich te
verzoenen met het leven, enigszins te resigneren en vervolgens verder te gaan,
sterker dan men zou verwachten.
In De
Boeken der Kleine zielen zien we naast de gebruikelijke pretentietjes van
mensen, of de egoïsmes van verschillende figuren, naast Paul die doorheen alles
weet te kijken, mensen werkelijk hun weg zoeken. Vooral Constance van der
Welcke, die volgens de familie de dood van haar vader, de minister van koloniën
op haar geweten had, door te scheiden van haar man, de minister-resident in
Rome – toen noemde men de titelvoerende ambassadeur ook wel minister – die ook
een vriend was geweest van haar vader, de Staffelaer. Met een beginnend
diplomaat, de jonge baron Van der Welcke… we zullen hier niet alle peripetieën
van de roman uit de doeken doen, maar toch is het van belang te begrijpen dat
de positie van Constance aan het begin die van een smekelinge is, maar ook de
vrouw die aan het einde van de roman de vergane glorie niet weet te redden, maar
precies aan de mensen die zich aan haar toevertrouwen richting te geven. Alleen
Addy, Adriaan, haar zoon lijkt niet goed te weten voor zichzelf terwijl hij als
psychiater best en vogue mag heten.
Toen ik die roman las, vond ik het een
verrassend modern werk, ook al weefde Couperus het verhaal op het stramien van
de Ring, de operacyclus van Wagner, althans, volgens sommige kenners. Maar de
relatie tot de werk is wel subtieler dan dat men het geheel onmiddellijk zou
herkennen, want de vrouw in deze cyclus begint als een rebel, als een ongenode
gast en weet doorheen het verhaal haar eigen posities te heroverwegen en met
ups en downs, de onverwachte liefde voor en vanwege Brauws, de socialist en
vredesactivist incluis, toch haar gevonden evenwicht te bewaren. Het gaat er voor
haar om een illusie, of inbeelding en de werkelijkheid die ze erkent met elkaar
te verbinden. Toen onlangs de 100ste verjaardag van het Vredespaleis
werd herdacht, bleef dat voor de openbare omroep in Vlaanderen een issue dat
niet de interesse kon wekken die de 50ste verjaardag van het
overlijden van Edith Piaf kon wekken. Bizar, want dat Vredespaleis was net als
de Nobelprijs voor de vrede een vehikel waarmee bezorgde mannen als Carnegie en
Auguste Beernaert, de voormalige Belgische regeringsleider, dachten de volgens
hen ondraaglijke gevolgen van de moderne oorlogsviering tegen te gaan. Kan men
als schrijver actueler zijn, dan Louis Couperus met die Brauws, die gaat
spreken van Maastricht tot Groningen over de Vrede?
Bij de boekvoorstelling met Gudrun De Geyter en
in het boek zelf, laat Bas Heijne zien dat Couperus in die romans waarin hij
zich op het leven zelf richt, maar dus ook de Alexanderstof die hij verwerkt, precies
dat met grote aandacht en luciditeit heeft gebracht: te zien hoe mensen zich
met hun illusies, maar ook met hun inzet iets bereiken, terwijl verbeelding en
inbeelding om voorrang strijden. De inventies van Couperus zijn bij nader
toezien van uitzonderlijke snit, in die zin dat de mensen die hij opvoert de
verschillende schakeringen van figuren in een bepaalde kring hun plaats hebben,
maar er zit iets in van de klassieke tragedie en dat veronderstelt ook een
bijzonder scherp beeld.
De taal van Couperus is voor velen soms
oververfijnd. Maar inderdaad, de dialogen in het eerste deel van de Boeken,
daar kan men eindelijk moeilijk omheen, is afhankelijk van de personen anders.
Dat men best de spelling van Te Winckel en de Vries achter zich laat, zal
niemand kwalijk nemen, dat Couperus een soms gekleurd taalgebruik heeft, met
woorden als “rêvasseren” of soms ook wel eens een enkel Engels woord, kan men
niet negeren, net omdat het vaak best te genieten valt. Couperus heeft op mij
vaak indruk gemaakt dat hij zinnen bouwde, waarin de accenten anders kwamen te
liggen dan we in het courante taalgebruik gewoon zijn. Men kan dus Heijne
nabrouwen spreken van een idiosyncratisch taalinstrument spreken. Overdreef hij
wel eens? Het hangt af van het boek, maar dan kan en kon het nog functioneel
uitpakken. Feit is dat hij alleen al op dat terrein de taal echt als een veelstemmig
instrument bespeelde.
De opdracht die Bas Heijne zich in het essay
stelt is aangeven waarom je een boek, een roman goed kan vinden. Mij lijkt het
dat hij bij zijn observaties, leggende in het gemoed van Constance of andere
figuren net de dynamiek van het verhaal onderhield. Het citaat over haar kijk
op haar vader – de voormalige gouverneur-generaal in Batavia, eerst in de
reflectie over haar huwelijk met De Staffelaer en later het portret van haar
vader, dat het haar plots openbaart, dat de held van haar jeugd niet zo groots
was, maar eerder half en soms laf…
‘Ook papa ademde in dat
element van grootheid, een van grote staatkundige bekwaamheid – als zij meende,
- nooit hebbende ingezien, dat papa alleen was hoog gekomen door tact, door
halfheid, door een vaagheid van gedistingueerd politieke overtuiging, die zich
wendde en zich tintte met al de halve wendingen en halftinten, die op dat
ogenblik het tactvolst waren; door welopgevoedheid eene welsprekendheid van
weinig zeggende, mooivloeiende zinnen vol gangbare, gewichtige banaliteit; door
zijn glimlach, zijn nêerbuigendheid, zijn minzaamheid, zijn prestige. Zij zag haar
vader altijd groot; zij zag hem nu ook nog zo…
Het gaat om een scène aan het begin van de
roman, die pas later, wanneer zij, Constance ontdekt dat het portret bijna
omgekeerd de mens liet zien die ze al die tijd niet gezien had. Ik denk het
boek lezen en herlezen echt wel een visie geeft op wat mensen voor elkaar
kunnen betekenen, ten goede en ook ten kwade. Onlangs hoorde of las ik een
discussie of het lezen van een boek, goede literatuur betere mensen van ons zou
maken. Een onderzoek had getoond dat we na het lezen van Tolstoj wellicht een
paar uur lang er betere inzichten op na zouden houden. Dat lijkt me, het essay
van Heijne bij de hand een eigenaardige werking van literatuur. Er zijn zelfs
in de literatuur, 1984 onder meer, maar ook Brave New World waar de behoeders
van het systeem de goede werken, Shakespeare of Goethe voor zich houden en
mensen onthouden of een boek toeschrijven aan iemand dat geheel met het doel te
manipuleren is geschreven, voorbeelden te vinden van de desastreuze werking van
literatuur. Don Quichote die met Amadis de Gaule aan de haal gaat.
Het valt me op dat we vandaag weinig moeite
moeten doen om boeken te vergeten. Romans die hoger reiken dan het spannende
boek worden in de media afgeschilderd als rommelig, te zwaar gelardeerd met
ideeën of men vindt wel andere redenen om het verdacht te maken. Timur Vermes
afdoen als een Hongaarse Duitser die tot nog toe weinig geschreven heeft en dus
ook met dit boek “Er is wieder da’ niet echt goed weet om te springen met zijn
verhaal, dat is heel vreemd. Het ene boek heet dan wel goed gecomponeerd, maar
men maakt niet echt vergelijkingen. Kan ik over Vermes, een auteur van deze
tijd, geboren toen Hongarije nog onder de Sovjet-Russische knoet en vervolgens
de Breznjev-doctrine overleefde, iets zeggen? Niet echt, maar voor het boek
pleit wel dat hij, die Hitler nooit bij leven had zien optreden, een manier
vond om de eigenaardigheden van zijn protagonist in het licht te stellen. En
toch is de kracht vooral de receptie die Hitler te beurt valt. De bereidheid
van de media – Glaubensunwilligkeit heet zoiets – hem niet te zien als de
echte, maar als een briljante imposteur, oplichter, vormt de echte inzet, valt
te vrezen. En ja, de geest van een gestorvene die terugkeert, is zowel in de
politieke literatuur als in de literatuur zelf een vaak boeiend uitgewerkte
topos.
Tiens, zou men het Couperus nadragen dat hij
behoorde tot de kringen die hij beschreef, terwijl Bas Heijne hem vooral laat
optreden als de betrokken outsider of de onbetekenende insider. Hij kwam ook
wonderlijk goed overeen met de Vlaamse auteur Cyriel Buysse, die zelf niet
onbemiddeld was, tot de Gentse coterie van liberale Vlaamsgezinden behoorde,
gehuwd was met een Nederlandse dame en zelf beheerder – als hij zijn wilde
haren was verloren – van het bedrijf van zijn vader. Buysse kon niet verder van
Couperus af staan, met zijn “recht van de sterkste” of “Het gezin van Paemel”.
Maar misschien was dat hun vriendschap, dat ze elk op eigen manier in het leven
en de literatuur stonden. Couperus was, zo merkte ik als student, niet direct
een figuur die men naast de geëngageerde auteurs, zoals uiteraard Zola,
wellicht ook van Deyssel kon plaatsen. Maar zijn beeldvorming, aldus Bas
Heijne, van die hoge kringen, van de Indische families – Nederlandse families
die in India gediend hadden, hebben wel degelijk iets dat men vandaag niet kan
zien, omdat men het niet leest. Couperus geloofde niet dat oost en West elkaar
echt konden ontmoeten, omdat het Westen, Holland zich wou wortelen in de Oost,
maar daar overduidelijk niet in slaagde. Multatuli kent men als een criticus
van de kolonisatie. Maar intussen zou men dus kunnen begrijpen dat Couperus de
onmenselijkheid en zinloosheid van de kolonisatie zag. En dan komt Adam Smith
om de hoek kijken, die vond dat kolonie planten en gebieden in beheer houden de
handel niet bevorderen kan. Had Couperus weet van deze inzichten? Of begreep
hij dat vanwege zijn verblijf in Batavia en later zijn contacten in den Haag?
Wat er ook van zij, Bas Heijne laat de lezer
toe opnieuw te vatten waarom een aantal boeken van Couperus zo opvallend sterk
zijn en een lezer kunnen beroeren. Hij noemt de alom geroemde Eline Vere een
verdienstelijk jeugdwerk. Maar haar einde is er dus een van de verdwijnen in
haar inbeelding. Constance zal er net overheen stappen, over de dingen die ze
zich had ingebeeld, toen ze haar grillen en ijdelheid in de spiegel zag.
Naturalistisch kan men dit noemen, maar men merkt dat de Eline Vere op een bepaald
moment helemaal niet over Eline gaat, maar over het zomerse buitenleven, over
de andere mensen van haar coterie. Om de lezeressen te behagen, vernamen we
woensdag, want blijkbaar lieten die de krant weten wat de auteur met zijn
personages of met bepaalde scènes dient aan te vangen. Inderdaad, zoals in
soaps vandaag wel eens personages worden weg geschreven als het publiek er niet
langer van lust.
Een auteur die zoveel schreef, vaak om geld
verlegen zat, maar ook om geld verlegen zat omdat hij anders niet kon
schrijven, hat is wellicht een inzicht dat we niet direct met de kwaliteit van
het werk hoeven te verbinden, al heeft er wel een interactie plaats tussen
inkomsten en inspiratie. Voor wie van de inventiviteit van Couperus houdt, kan
het goed zijn te vernemen dat Couperus vaak heel precies locaties beschrijft,
maar niet zo dat men de mensen die hij laat handelen net daar geleefd zouden
hebben. Hij was overigens vaak aanwezig in zijn werken, maar niet
autobiografisch.
Het feit dat we woensdag naar een bevlogen Bas
Heijne konden luisteren en naderhand zijn essay, bijna een pleidooi lazen, doet
niet veel af aan de treurig stemmende vaststelling dat men vandaag echt wel
meer moeite zou mogen doen over boeken nog eens met vuur te spreken. Het is van
belang te zien dat op DBNL een artikel van Martinus Nijhoff te lezen valt met
de eigenaardige conclusie dat Couperus wist dat hij lui was, maar dat hij inzag
waarom hij meer zou betrachten.
“Angst om bij het
schrijven van een werkelijk grote Alexander wederom
voor die duistere diepte van heimwee alleen te staan. En zo rijt zich het ene
boekdeel naast het andere. En alle zijn goed, geschreven door een
onwankelbaar-vaste hand, en van een zuivere artisticiteit. Goede werken - geen
meesterwerken – met hier en daar een bittere aanduiding, die zegt: Ik weet wel hoe het zou moeten – maar
waartoe dient het? En zo staan we tegenover deze zonderlinge schrijver, die
de enige is, zou ik wel willen zeggen, van al onze literatoren, die zichzelf
kent, en niet overschat, maar ook de enige, die achteloos, met een vermoeide
glimlach de grootste, en misschien de meest waardevolle kans van zijn aanleg,
bewust onder zijn handen wegglippen laat.”
Een
merkwaardige appreciatie, waarbij men zich afvragen moet of hij, Nijhoff
daarmee niet de mythe van de auteur Couperus in de verf heeft gezet. Nu
onderkent Bas Heijne ook wel dat Couperus zichzelf wellicht buitengewoon goed
kende, dat hij wat schrijven betreft inderdaad een grote vaardigheid ontwikkeld
had, maar verder kunnen Nijhoff en Bas Heijne niet van elkaar staan. Ook al
omdat Nijhoff de Haagse roman, De Boeken
der Kleine Zielen, afdoet als romans uit het dagelijkse leven, waarin de
onvolkomenheid van de auteur, na Eline Vere – die Nijhoff hoog inschat – nog
niet voldoende ontwikkeld is.
Men kan inderdaad over smaken niet oordelen,
men kan echter het probleem dat Couperus stelt met zijn werken van
verschillende kwaliteit – al is dat niet evident – maar vooral van zeer
verschillende opzet en inslag niet oplossen via een literair-wetenschappelijke
benadering. We herinneren ons de lezing van Karel van het Reve “Literatuurwetenschap:
het raadsel van de onleesbaarheid” waarin die meende dat
literatuurwetenschappers wel van alles over een literair werk kunnen zeggen,
maar er niet in slagen aan te geven waarin een goed werk nu eenmaal verschilt
van minder geslaagde pennenvruchten. Het is ook de vraag die Heijne zich stelt,
waarom zou men Noodlot verkiezen boven Van
oude mensen de dingen die voorbijgaan. De vileine karakters, maar ook de
obsessie met seks en de eigen reputatie, maakt het boek meer dan een “tranche
de vie”, wel een vraag waarom we met ons verleden soms moeilijk in het reine
willen komen.
“De stille Kracht”
Angst en
schoonheid, beide spelen in het leven van Couperus een grote rol, waarbij we
ons niet van de indruk ontdoen kunnen dat hij werkelijk oog had voor de
aankleding van het leven – en soms de naaktheid van mensen, zoals op de plage
van Oostende. Het schilderen van paravents met Japanse motieven en tekeningen
is zo een van de die saillante details. Emilie, dochter van Bertha van Naeghel
en haar broer Henry zijn naar Parijs gevlucht
en zal er sterven. Incest of verbondenheid, het is een van die elementen die de
familie van Löwe een sfeer geeft die ons wel moet aanbelangen.
Inderdaad, we hebben lang stil gestaan bij de
Boeken der Kleine zielen, waarbij we ter verschoning aanvoeren dat het een
kwestie is van perspectief. Over Stille kracht kan ik minder breedvoerig
spreken omdat de verfilming het lezen zelf bemoeilijkt heeft. Ik zag dus eerst
de film en later pas las ik het boek. Indrukwekkend is het wel, maar tegelijk
verliest men, de film in gedachten houdende – ook al wil men dat niet – het perspectief,
namelijk hoe een Nederlands gezin in de Oost zich staande houdt, hoe de ratio
botst op de werkelijkheid die Indonesië is.
Het verhaal van Resident van Oudijck en zijn
onwil de genius loci te erkennen vormt voor Heijne een minstens zo
belangwekkend thema als de promiscuïteit van zijn vrouw, Leonie. De beschaving,
aldus Couperus, Heijne vindt dat cruciaal, brengen in India als kolonisator,
als machthebber, heeft dat tegen dat men blind is voor de eigen opvattingen van
de cultuur waarin men terugkeert. Van de weeromstuit komt dan de vraag of een
uitwisseling tussen culturen wel kan als daar geen machtsverhoudingen aan
verbonden zouden zijn? Die vraag, zo begrijpt men onzer dagen, valt niet meer
te beantwoorden. Toch zou men dat wel kunnen overwegen, want wie naar het
meisje Malala kijkt, merkt dat onze cultuur op een andere manier wel haar
betekenis kan hebben voor mensen die leven onder de knoet van
godsdienstfanatici, of beter van politieke
In die zin is Louis Couperus meer dan de
schrijver van een tuttige taal. Dat geldt wat mij betreft ook voor “Langs wegen
van Geleidelijkheid”, een roman die Bas Heijne niet zo hoog blijkt in te
schatten. Maar niet de Romeinse setting vormt daar de kern, wel het decor.
Echtscheiding komt in meerdere romans van Couperus voor, wat men toch wel niet
zou verwachten, wel? Maar iemand die als een Suffragette uitkomt voor de zaak
der vrouw om vervolgens toch maar terug te keren in het huwelijkse bed, na een
aantal boeiende avonturen, het gaat om de vraag, hoe we ons leven inrichten en
hoe we onder maar vooral naar de moderne normen en vrijheden kunnen leven.
Slotakkoord
Geleidelijk aan ben ik Couperus gaan associëren
met Gustav Mahler, zonder dat ze identisch zouden kunnen worden. Maar Couperus
blijft staan, ook als men Proust leest of Céline, Thomas Mann dan wel Stefan
Zweig. Kafka? Dat ook, maar valt moeilijker aan te geven. Ten eerste, we gaan
er niet vanuit dat een bibliotheek, een canonbibliotheek regelmatig gezuiverd
zou moeten worden. Er zijn, zoals Karel van het Reve suggereert alleen
esthetische redenen om boeken op te nemen, maar men kan niet zomaar boeken,
titels wegnemen. Laurence Sterne? A sentimental journey blijft staan, ook al
zegt men mij, dat de auteurs ons in het ootje neemt. En hoewel Schuld en Boete – die titel hou ik aan
omdat ik nog altijd een vertaling heb met die titel – maar ook de Idioot staan
er, maar niet onmiddellijk naast Tolstoj, Anna Karenina, De Kreutzersonate en
Oorlog en Vrede. Ook hier blijkt er met de vertalingen een probleem… Maar goed,
de zaak is dat Couperus hier geen plaats geven zowel de auteur, zijn werken als
de Nederlandse letteren zelf tekort doen is. Maar Van Deyssel staat er ook met Een Liefde. Heijne beschrijft hoe hij
het gezicht pas zag – dus voorbij de portretkunst en zelfs als het filmpje als
hij hem ziet op de huldiging voor zijn zestig jaar. Daar houdt Lodewijk voor
Louis een rede, een laudatio pro domo sua
– Van Deyssel dus. Schrijvers die
elkaar huldigen, het heeft iets bizars. Ik heb geen dedidace gevraagd, want ik
ben al lang blij dat Bas Heijne dit essay schreef en ons opnieuw laat merken
waarom men Louis Couperus echt kan waarderen en waarom hij zijn plaats heeft in
de grote bibliotheek, maar misschien niet met alle werken. Hoewel, Martinus
Nijhoff laat zien dat smaken echt wel verschillen. Laat het dan maar twintig,
dertig titels zijn, waaronder dan toch, zegt de oude romanticus, Psyche.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten