is de mens alleen een vat van donkere emoties?

Reflectie

Er is meer dan woede, verontwaardiging en haat
Waarom men alleen negatieve emoties
Onder de aandacht brengt in het debat

Klauwaapjes zouden hun jongeren ook leren hoe
ze zich kunnen behelpen, niet enkel via
mimetisme, maar door bewust iets aan te leren. 
Een van de sterke elementen in het essay, of moeten we toch zeggen, pleidooi van Tomas Sedlacek over de economie van Goed en Kwaad, betreft nu net de gedachte dat hij niet kan inzien dat mensen alleen maar als homines economici met elkaar zouden omgaan. Hij laat begrijpen dat de filosofie zelf een traditie heeft geschapen, onder meer Hobbes, waarin de negatieve karaktereigenschappen van de mens al het andere overschaduwen. Per slot van rekening zou zelfs de meest nobele en zelfvergeten daad nog een daad van zelfbevestiging en eigenbelang wezen. Men kan in de oudere literatuur wel sporen daarvan vinden, maar ook andere facetten van het menselijke komen aan de orde. Hoe de mens in elkaar zit, valt moeilijk alleen in algemene termen te vatten, maar soms moet men natuurlijk de algemene kenmerken van de soort onder ogen nemen. Maar dan nog moet men niet blind blijven voor een bepaalde, doorgaans donkere benadering.

Wat wetenschappelijk onderzoek ook leert

Op Nederland 2 kan men via het programma Labyrint het voortschrijdend inzicht in de wetenschappen volgen. Soms zeer detaillistische onderzoeken krijgt men daar te zien, maar het is niet het soort programma dat als een teleshopverkoopkanaal schreeuwerig de nieuwste vindingen onder de aandacht brengt. Een onderzoek naar de verschillen van de mens ten aanzien van de naaste primaten, bracht een mogelijke verklaring voor de vraag waarom de mens zo een 2 miljoen jaar geleden eigen paden ging bewandelen: het samen opvoeden van jongen door de monogame ouders en door andere oudere leden van de groep –It takes a whole village to raise a child, zegt men. Mimetisme speelt daarbij een rol, maar dat gebeurt ook bij Oran Oetan,  maar wat opvallend zou zijn is dat bij de klauwaapjes, net als bij de mens er naast dat mimetisme van de jongen een bewuste keuze is van de oudere leden om bepaalde gebaren trager dan normaal voor te doen, zodat het jong zich die vaardigheid eigen kan maken. Men kan dit verklaren binnen het kader van de Evolutietheorie, want die oudere dieren – excuus, mensen – zijn succesvoller als ze erin slagen hun jong de nodige vaardigheden bij te brengen. Wellicht zal een groep succesvoller worden als die jongen inderdaad handgrepen, gedrag leren kennen dat hen helpt bij het voedsel zoeken, het openbreken van harde noten en nog wel wat dingen meer. Maar het kan ook zijn dat we daarmee wel goed begrijpen hoe groepen – op de apenrots – plots het mimetisme een stimulans gingen door een pedagogische attitude. Uiteraard is die term een anachronisme, maar de uitzending van Labyrint gaf ons, alvast mij, de mogelijkheid dat proces van menswording weer eens opnieuw in overweging te nemen.

Terug naar Hobbes, naar Jean-Jacques Rousseau? Uiteraard, want als onze politieke cultuur vandaag één idee kent, dan is het wel dat men mensen in hun “natuurlijke” staat moet wantrouwen, want zij neigen niet vanzelf tot het goede, omdat de menselijke samenleving nu eenmaal een beschaving heeft opgeleverd die de mens er niet beter op maakt. Er is een verschil tussen Hobbes en Rousseau, want de eerste vond dat alleen een sterke leider de oorlog van allen tegen allen zou voorkomen of stoppen, de Leviathan dus. Rousseau vond vooral dat de mens als eenzaat pas via het sociaal contract tot enige betrokkenheid bij andere eenzaten gedwongen kon worden. Daaraan voegde hij nog eens de gedachte toe dat we eens er sprake is van politieke structuren mensen vanzelf moeten begrijpen dat alleen de volkswil, de Algemene Volkswil geformuleerd door leiders – hoe zij die kunnen oplezen valt nog te bezien – maar gedragen door de meerderheid. Het gevolg is dat minderheden het realiseren van de volkswil in de weg kunnen staan. Of Rousseau zelf het optreden van het comité de Salut Publique en dus van Saint-Just en Robespierre zou hebben gebillijkt kan men niet bewijzen, dat Maximlien de Robespierre er wel van overtuigd was dat hij met zijn Grand Terreur de gedachten van Rousseau trouw bleef, moet volstaan. Begrijpen we vervolgens dat Lenin deze gedachte, dat de slachtoffers die wijken moeten om de volkswil te realiseren niet meer zijn dan de eis van de geschiedenis, dan begrijpen we dat een bepaalde visie op het politieke tot een ongekende wreedheid kan leiden, waarbij menselijkheid voor zogenaamde dissenters van geen tel zijn. Men begrijpt dat dit op zeker ogenblik tot de roep kan leiden dat een heel volk of mensen die geacht worden tot een ras te behoren, tot een verdorven geslacht afgeslacht mogen worden omdat die groep de voleinding van de roeping van het Volk in de weg zou staan.

Het is in deze dus wenselijk dat we die wreedheid niet enkel aan het extreem-rechts dezer dagen toeschrijven, maar het is tevens vooral de vraag hoe we politieke orde en persoonlijk leven met elkaar weer gaan verzoenen, want zowel Hobbes als Rousseau waren daar op een merkwaardige manier blind voor. Of nog, ik snap na zovele jaren nog niet hoe Rousseau zowel “Du Contrat social” kon schrijven en tegelijk “Emile ou l’éducation”. Men ziet vaak niet waarom dit een paradox zou zijn, omdat men aanneemt, zoals menig aanhanger  net niet wil zien dat de visie van Rousseau van begin af aan weinig humaan  genoemd kan worden, in die zin dat hij de beschaving ziet als een bederven van het individu.

Bij de recensies van het boek van Tomas Sedlacek blijft me bij dat de recensenten niet goed overweg konden met de benadering zelf van de economie als belangrijk facet van samenleving, want voor velen is de economie gewoon de grond van Alles. Alleen, zo merkt de auteur op, zal men zo misschien veel kunnen verklaren, maar of de verklaringen echt wel antwoorden bieden op de vraag waarom die bevindingen echt wel zeggen wat we ervan denken, of anders: of de aangedragen verklaringen echt wel iets verklaren.  . Zijn verwijzing naar het sociaal-darwinisme, waarbij hij vaststelt dat het antwoord, namelijk de survival of the fittest, in feite pas post factum aan het licht komt, als blijkt dat de ene soort sterker is gebleken dan de andere, toont aan hoezeer men zich dient te hoeden voor tautologieën. Waarom dat zo is, vergt dan nog altijd een verklaring, die niet zo in algemene gegoten kan worden, in een eenvoudige wetmatigheid dus. Het is in deze van belang nog eens te verwijzen naar Jan de Laender die in “het verdriet van Darwin” aangeeft hoe de Engelse onderzoeker twintig jaar heeft gezwoegd en nagedacht of hij zijn inzichten zomaar kon vrijgeven. Men zegt dat dit was om religieuze redenen, maar ook Jan de Laender blijkt daar niet van overtuigd. Veeleer voorzag of overdacht Darwin de consequenties van zijn inzichten voor mensen die er een vaststaand feit van zouden maken, een zeker weten.

Terwijl we dus voortdurend gebombardeerd worden met opinies en inzichten die impliciet dan wel openlijk laten blijken dat die visies van Rousseau, Hobbes of van Marx dan wel Smith aan de orde zijn, merkt men dat dit alles niet altijd leidt tot een beter begrip van de situatie. Over de discussie omtrent de visie van Adam Smith omtrent de homo economicus en de Onzichtbare hand, hebben zowel O’Rourke als Sedlacek duidelijk gemaakt dat Adam Smith met beide concepten eerder moeilijkheden had dan dat hij die zou hebben onderschreven, laat staan gepromoot. Zijn mensbeeld, zo lezen we ook liet hem dat niet toe.


Verwarring over het samenleven

Het valt me op dat in verschillende debatten die vandaag sudderen en smeulen dan wel hevig woeden, dat laatste argument zelden in het geding wordt gebracht. David van Reybrouck schrijft in zijn essay over de democratie dat verkiezingen als toetssteen of een bestel democratisch mag heten in feite een vorm van zelfbedrog is, want men staat macht af aan een nieuwe aristocratie die in de plaats kwam van de erfelijke – waarbij die erfelijkheid nu weer de kop opsteekt. Een aristocratische bestuursvorm aan de orde stellen zal wel niet iedereen in dank afnemen, maar   verkiezingen blijken inderdaad niet het nec plus ultra te zijn van de democratie, daar is men hopelijk al lang achter, want men kan inderdaad schijnverkiezingen houden, men kan de media misbruiken om bepaalde kandidaten of stromingen te versterken en andere te verzwakken. Maar wat David van Reybrouck naar mijn inzicht terecht aan de orde stelt, is de ingesteldheid van politici zich boven het gemeen te bevinden niet enkel hun persoonlijk verhaal is, maar ook vanwege campagneleiders subliminaal wordt ingefluisterd en ook  de media laten niet na die tendens te versterken. Politici treden na het vervullen van hun mandaat niet meer terug onder de burgers, als gelijken, maar kunnen ofwel helemaal naar de onderste krochten van de vergetelheid verwezen worden dan wel en doorgaans blijven ze op de een of andere manier een eigen positie bekleden. In Frankrijk blijft een president ook na aftreden president voor het leven, althans wat de titel aangaat en dat geldt ook voor parlementsleden. Men keert niet terug tot de klasse van het vulgum pecus.

In 1948 pas kregen vrouwen in België stemrecht, omdat de vorige gelegenheid om dat te doen, in 1918, de gedachte voor de Belgische Werkliedenpartij een doembeeld tot leven wekte, namelijk dat vrouwen in Vlaanderen uiteraard naar de pijpen van de pastoor en zijn kwezels zouden dansen. Men heeft het in 1948 wel gerealiseerd en zie, in 1950 hadden de christen-democraten een meerderheid. Bewijs geleverd. Alleen, de omstandigheden waren toen anders, want bij het referendum over de koningskwestie bleek vooral het land verdeeld en niet langs lijn van geslachtelijke onderscheiden. Later hebben de linkse partijen vier jaar de meerderheid gehad, waarna die weer ten onder gingen als gevolg van hun overmoed, want ze wilden het katholiek onderwijs fnuiken en daar was niet iedereen het mee eens.

Waren deze bewegingen van de kiezers rationeel? Volgens velen niet, maar men zal dan verwijzen naar de irrationele volatiliteit in de voorkeuren van de kiezers. Echter, dat Vlaanderen achter Leopold III bleef staan, ondanks zijn huwelijk met Liliane Baels en zijn meegaandheid met de bezetter, was wellicht hieraan te wijten dat de koning wel degelijk vele levens had gespaard in de veldtocht van Mei 1940 door de onmogelijke strijd te stoppen. Wellicht was men ook geneigd in overweging te nemen dat de koning inderdaad er meer voor voelde Vlaamse eisen in te willigen dan Waalse politici en hun Vlaamse vrienden. Dat vervolgens doden vielen in Grace-Berleur veranderde natuurlijk wel aan de zaak. Maar waarom die kwestie zo moest uitlopen? Woede, verontwaardiging over het gedrag van de koning, zijn huwelijk en zijn gebrek aan respect voor parlement en regering in 1940? Daar kan men wel enkele kanttekeningen bij plaatsen, maar daar houdt men niet van. .

Het systeem en menselijk handelen

In onze tijden worstelen we met de vraag hoe we ons als consumenten kunnen staande houden en hoe men jobs kan blijven maken. Dat noch het systeem, noch de politiek jobs kan creëren die economisch relevant zouden zijn, klopt niet geheel. Het overheidsapparaat schept nog altijd veel jobs al valt op dat men die vooral in nutssectoren wil zien, ook in de zorg en het onderwijs, minder in de cultuur of op andere plaatsen waarvan het nut niet ondubbelzinnig vaststaat – behalve bij de overhead dus. Ook het systeem als zodanig schept jobs, maar er moeten wel mensen die ertoe besluiten ergens hun schouders onder te zetten en de hand aan de ploeg te slaan. Het zijn dus mensen die iets durven te ondernemen en het systeem zou daar dan, middels de onzichtbare hand, ruimte toe bieden of niet. Nu we de afgelopen weken de polonaise hebben zien en horen ronddraaien over de manegement fees van overheidsmanagers, politici en zelfs het koninklijk huis, vraag ik mij waarom men er eerst voetstoots is vanuit gegaan dat overheidsmanagers – die geen enkel persoonlijk risico nemen, behalve te falen door eigen… tja, onkunde? – veel moeten verdienen, terwijl ze toch ook voor derden werken. De ambtenaar-manager, aldus mijnheer Dehaene, kan nooit goed werk leveren. Maar een manager is geen bedrijfsleider/bedrijfseigenaar, op zijn minst geen partner. De hoge wedden, parachutes en wat al niet meer maken dat zijn persoonlijke lot niet afhankelijk is van zijn handelen. Toch zegt men telkens weer dat je voor peanuts enkel apen aan het roer krijgt. Maar wie mag spelen met publieke middelen, zal toch wel extra verantwoordelijkheidszin aan de dag leggen, mag men hopen? Zelfs bankiers beseffen dat een bank waarvan de leden in de raad van Bestuur partners-medeeigenaren van de bank zijn, bleken minder onbesuisd dan bankiers die namens overheden, c.q. de gemeenten hun taak van bestuurder of operationeel directeur opnemen. Dat maakt dus het hele verschil.

In het economische debat over de banken en de mogelijke opsplitsing van onze grootbanken in spaarkassen versus zakenbanken vergeet men twee zaken: 1°)  in Spanje ging een groot aantal spaarkassen de afgelopen jaren ten onder zijn gegaan vanwege riskante en dubieuze leningen in de vastgoedmarkt – overigens werd dat toen beschouwd als een sterke stimulans, een versnellende factor voor de economie vormde, maar naderhand bleek het ook de molensteen om de nek van de Spaanse economie; 2°) de ambities van bestuurders en directies van banken die anonieme vennootschappen werden, hebben blijkbaar geen grenzen en al helemaal geen ethische. De economie kent immers geen goed en kwaad. Juist, Tomas Sedlacek stelt dit in vraag want hij beschrijft omstandig hoe menswording en bewustwording met de kennis van goed en kwaad komt, maar dat lijkt niet door sociologisch onderzoek ondersteund te worden. En toch kennen mensen toch iets van wat goed is of kwaad aanricht; of beter, mensen kunnen niet anders dan dat onderscheid te onderkennen. Men weet immers dat men de gedachte kan aannemen dat wat niet verboden is, toegelaten is. Maar dat men alsnog ethische overwegingen zou laten meespelen, lijkt men niet zo relevant te vinden.  

Bepleitte Guy Tegenbos dit weekend niet dat we meer gezondheidseconomen en –ethici zouden opleiden, omdat de vooruitgang in de geneeskunde artsen en beleidsmensen voor onvoorstelbare moeilijkheden zouden plaatsen: wie moet welke (on-)betaalbare geneesmiddelen krijgen? Wie mag rekenen op een gezonde oude dag? Vreemd hoe men een menselijke vorm van handelen, nadenken over het eigen handelen door die kwestie geheel bij ethici zou leggen, alsof artsen en beleidslui, regenten, geen ethische of gezondheidseconomische inzichten kunnen vormen en dus tot aanvaardbare inzichten en oordelen kunnen komen. Men kan zich tegelijk zeer bewust zijn van de enorme vooruitgang die de geneeskunde heeft geboekt, om maar iets te zeggen inzake endocrinologie, om niet altijd de veel spectaculairder stappen inzake kankeronderzoek of het behandelen van hart- en vaatziekten. Je zal maar een endocrynologisch probleem hebben. Dat bewustzijn is dus niet voorbehouden voor ethici, maar hun denken kan bepaalde beslissingen een stempel geven van aanvaard, ook al blijft het hoogst discutabel. En bovendien, kunnen ethici kennis nemen van concrete gevallen? Geldt daar niet het beroepsgeheim van de arts. En als zij als consultant gaan optreden? Zijn zij dan nog de externe, objectieve recht sprekende instantie die men bij de hand hoopt te hebben als het moeilijk is.

Ethiek is meer dan het planten van de brandende cherubs
Nu is opvallend dat men ook ethiek vaak in een negatief kader plaatst: mag men iets doen of nalaten op last van het geweten van experten, ethici? Of dient men te aanvaarden dat men er zelf betrokken bij blijft. Ethiek is geen zaak van objectiviteit, maar veeleer van (gebrek aan) betrokkenheid. De gedachte dat mijn vrijheid eindigt waar die van de ander begint – volgens sommigen een verworvenheid van de Verlichting – kan men best onderschrijven, maar is men daarmee uitgesproken? Onrecht niet aanvaarden, noemt men ook een ethische houding. Maar op beide stellingen valt wel een en ander af te dingen. Nog eentje om het af te leren: mensen doen wat zij willen en dan is het goed zo. Hoezo? Geen onderzoek naar motieven? Geen vragen over de collaterale schade?

Sluiten we echt uit dat mens iets kunnen om niet of minstens zonder direct een eigen nut, een eigen winst na te streven? Als dit in de politiek nagalm krijgt, dan merken we dat overigens snel genoeg. Ik zou denken, maar ik ben wellicht niet voldoende ingevoerd in deze kwesties, dat mensen niet enkel op grond van (negatieve) emoties handelen, maar dat verwondering, toewijding, geloof in de ander wel degelijk tot handelen kunnen aanzetten. Als het om emoties gaat in het politieke en sociaal-economische kader, dan is het spectrum van onze emoties bepaald schraal: woede, verontwaardiging en afgunst vechten om de voorrang.

Broederschap? Ach, wat melig. Vandaag spreken velen over solidariteit en zij menen te begrijpen dat het goed is zo, voldoende ook. Vraag is maar of we wel begrijpen wat we met solidariteit bedoelen, want ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat dit slechts over een mechanisch, door de overheid georganiseerd proces gaat, dan wel via ngo’s gedistribueerd wordt. De solidariteit van de welvaartstaat kan men niet zomaar afwijzen, wat sommige neoliberalen wel eens lijken te doen. Maar zij die om de haverklap met solidariteit komen afdraven, achten zichzelf ontheven van enig zelfonderzoek: men zal niet zo gauw zichzelf inbegrepen weten als het om solidariteit gaat, wel anderen, de anderen die egoïstisch hun kleine leven leiden. Althans, dat kan men wel eens horen in radioprogramma’s. Maar Broederlijkheid? Neen.

Nu moet men ook niet hopen noch verwachten dat er in deze wereld geen groot of kleiner kwaad zou geschieden. Tomas Sedlacek heeft in zijn essay op pertinente wijze aangetoond dat mensen best tot het inzicht kunnen komen dat ten eerste het goede niet kan bestaan zonder dat er andere zaken, het kwade genoemd, voorvallen in een mensenleven, soms door natuurlijke oorzaken, hongersnoden, cataclysmen en catastrofen. Maar belangrijker is natuurlijk dat wat mensen elkaar aandoen. Aan de ene kant is er Immanuel Kant die meent dat een goede daad waarvoor men een beloning krijgt, geen goede daad meer kan zijn. Anderzijds heb je dus ook mensen die menen dat goede daden niet bestaan kunnen, omdat we daartoe als mensen niet zijn voorbestemd. Precies het gegeven dat mensen, zoals klauwaapjes bewust vaardigheden aanreiken aan jongen van de soort, hoeft niet per se op ethisch gedrag te wijzen, maar het laat wel zien dat anderen de ouders die pedagogische houding aan de dag leggen en dan verandert het beeld wel: er is meer dan winstmaximalisatie. Kort door de bocht? Rechtdoor en met de voeten vooruit tegen de schenen van de gevestigde economische autoriteiten? Waarom zouden we ervan uitgaan dat er nog autoriteiten zijn op het terrein van de reflectie?

Echter, dan komen we weer bij die negatieve emoties als afgunst, woede en verontwaardiging uit. Maar ook schrijft Tomas Sedlacek na onderzoek van teksten uit de bijbel en bij de antieken, bij Thomas van Aquino ook, dat het kwade zelf niet in pure vorm kan bestaan. Het kwade kan niet bestaan zonder het goede en als we al eens iets kwalijks doen, anderen kwaad aandoen, dan kan dat zijn omdat we echt wel het goede wilden doen. De relatie tussen goede intenties en kwalijke gevolgen, maar ook tussen onze intenties onze eigen belangen te verdedigen zonder zich om anderen te bekreunen zijn naar mijn inzicht kernvragen van de ethiek, die in onze cultuur van regeltjes en normen niet meer aan de aan de orde zijn of liever geëncomissioneerd worden.

Vragen of politici, verantwoordelijken in scholen of zorginstellingen alleen maar rationeel hun eigen voordeel zoeken, zou men ofwel ook moeten voorzien van antwoorden op basis van degelijk onderzoek – wil zeggen dat men probeert mensen in verantwoordelijke posities aan te spreken en na te gaan hoe ze zichzelf zien functioneren, nadat de clichés zijn opgebruikt – maar we weten dat zo een onderzoek zeker door de proefpersonen zal gemanipuleerd worden en men kan het hen nog niet eens kwalijk nemen ook. Mensen laten zich graag zien van hun beste kant… en zijn daarom wel eens achterdochtig als anderen dat ook doen, of blind als de suggestie van authenticiteit te sterk is.

Ik vraag me altijd weer af waarom mensen toch graag negatief over de Mensheid spreken en over de samenleving, de beschaving. Evenzeer is het voor mij een vraag waarom mensen negatieve emoties normaal achten, zelfs lovenswaardig in het geval van verontwaardiging, want doorgaans verbonden aan onrecht of rechtvaardigheid, maar dat men zich niet echt aangesproken weet als positieve emoties, zoals bewondering, wederzijds welbevinden, verknochtheid en dus betrokkenheid in het geding zijn. Men verkiest de anonieme solidariteit van het systeem boven de persoonlijke contacten die broederlijkheid veronderstellen. In een anonieme samenleving – wegens de omvang van de agglomeraties waarin we leven – kan men wel aannemelijk maken dat we opnieuw in een jungle zijn aanbeland waarin we als eenzaten zouden leven, terwijl andere facetten van dat samenleving nauwelijks in overweging worden genomen. De ethische dimensie van het samenleven betekent niet dat men van burgers of bestuurders consistentie of voorspelbaarheid kan verwachten, reden waarom er volgens sommigen nood is aan een onpersoonlijke set van ordenende regels, het recht, maar in de toepassing komt de menselijke conditie dan toch weer aan de orde, waarin we in de publieke ruimte wel overwogen proberen verschillende aspecten van een zaak te onderzoeken. Zelfs als die woede oproept, verontwaardiging en peilloosheid verdriet, zoals na de steekpartij in Antwerpen vrijdag 4 oktober, dan nog dient men in het publieke domein, met begrip voor woede etc., juist ook oog te hebben voor de houding van de vrienden, de medeleerlingen, die zonder ander opzet dan de rouw een plaats te geven, want daar kan iets in schuilen, een nieuw bewustzijn dat men het leven inderdaad meer waard moet achten dan we wel eens voorwenden. Iemand doodsteken is geen zinloos geweld, dat blijf ik een zwakke term vinden. Het is de negatie van de eigen menselijke conditie, maar daarom al te menselijk.

Men noemt alles wat niet op de rede berust irrationeel, men meent dat de emoties die ons verblinden voor het licht van de rede, vooral dus afgunst en woede, verontwaardiging zouden zijn, terwijl er ook andere emoties zijn, bij mijn weten. Verder laten filosofen onder wie Tomas Sedlacek weten dat de rede de slaaf kan zijn van de passies. Laten we dan op zijn minst hopen dat de rede ook wel eens ten dienste staat van emoties die een positieve inslag hebben, ook al is die melig te noemen, zoals de hoop zelf.

Bart Haers  


   

Reacties

Populaire posts