Populisme en Maakbaarheid
Reflectie
Symboolpolitiek
Ruimte voor het onbepaalde
De weg van alle dingen, zo
heet het soms, gaat voorbij de politiek. Maar als de politiek zich te weinig
moeit, gaat het niet, maar zou dat betekenen dat de politiek zich met alles te
moeien heeft. Dit is een eerste poging ons over het boek van Paul Frissen te
buigen. Een recensie wil ik dit nog niet noemen, maar er zitten wel voldoende
elementen in wat ik gelezen heb, om er hier over te schrijven. Diende zich een
concrete aanleiding aan? Het zo voluntaristische tewerkstellingsbeleid dat het
voor bedrijfsleiders niet meer te doen is te weten welke maatregelen van tel
zijn.
Het valt me op dat we van de
politiek veel verwachten, maar dat we dan vervolgens weer wat beteuterd en
ontgoocheld achter blijven, omdat het allemaal niet gebracht heeft wat er
mogelijk is of maar mogelijk. Dat komt ervan, denk ik dan, als men ons
voortdurend laat weten dat we de zaken snel en onverwijld op orde zullen
krijgen.
Let wel, Paul Frissen vraagt
zich af of die gedachte niet de centrale vraagstelling moet zijn, dat de
politiek nooit afdoende kan leveren omdat de politici zelf en de burgers,
middels de media heel hoge verwachtingen koesteren. Toch zien we voortdurend
dat politici ons willen beloven dat de grote problemen opgelost zullen worden.
Wellicht is de benadering gelegen in de aard der zaken en hier komt Paul
Frissen met enkele gedachten die ons niet loslaten. Paul Frissen vraagt zich namelijk af hoe
technocratie en democratie zich tot elkaar verhouden. Nu David Reybrouck, naar
wie Frissen verwijst, de loterij als alternatief voor het gekende verkiezingscircus aanprijst, zou men
zich moeten afvragen wat er in het politieke (domein) gebeurt, wanneer men over
zaken van staat en samenleving delibereert, of het nu aan de borreltafel is of
in het parlement, de gemeenteraad…
De technocratische verleiding,
zo lezen we in dit boek, raakt soms zeer dicht de totalitaire verleiding,
vooral omdat we een idee van wetenschappelijkheid koesteren die, zoals Tomas
Sedlacek wat de economie als wetenschap aangaat, uitspelde, van descriptief onderzoekend een voorspellende
waarde heeft gekregen, die men bij nader inzien niet kan waarmaken. Edoch,
daarmee wensen we de economie als wetenschap niet op de mestvaalt bij te
zetten, maar vooral wel na te denken hoe men de betekenis van economische
inzichten en vooral vooruitzichten zal inschatten. Men kan het ook hebben over
zaken als de preventieve gezondheidszorg, meer bepaald over onvoorziene en
ongewenste neveneffecten. Men kan ten allen kante in Vlaanderen vaststellen dat
het voor mensen steeds moeilijker wordt om in kleinere dorpen nog een café te
vinden met een kaarttafel. De oude kasteleins sterven uit, maar ook is er het
stringente rookverbod, zijn er de beperkingen op alcoholgebruik en wat al niet
meer, de nieuwe voedselhygiëne ook. Het gevolg is dat het sop de kool niet meer
waard is en dat als men geen zeven sterren kan halen in de Guide Michelin men
een loser is. Maar vooral, mensen verliezen semipublieke ruimtes waar ze op een
wel eens ongepaste manier zonder persoonlijke schade hun frustraties en woede
kwijt kunnen. De borreltafel of de toog zijn daar geschikt voor. Men kent wel
altijd een variant van de drie aapjes: horen, zien en zwijgen. Vandaag lijkt men
van de voetbalsupporter en de toogfilosoof van alles te verwachten, maar
rustig, ontspannen onnozel doen is er niet meer bij en dus sluiten cafés. Het
gevolg daarvan is wel vereenzaming en levensmoeheid. Kort door de bocht? Ik zou
het niet weten, of liever ik weet wel zeker dat het gezellige leven van de
jaren zeventig – dat ik dus nog met kennen – wel achter ons ligt, lichtjaren
achter ons. Wat overblijft is een technocratische preventiecultuur die het
gewone en de dagelijkse dingen niet meer op hun beloop kan laten.
De maakbaarheid, dat is de
technocratische arrogantie dat men alle onheil kan voorkomen, maar of we dat
wel willen. Een rally in Roeselare, doden op de dag van de trainingsritten, een
dode op de dag van de wedstrijd zelf. Betreurenswaardig. Nu, ik zal niet zo
gauw aan een rally deelnemen, maar ik ben niet te beroerd te begrijpen dat
sommige mensen enkele stations gemist hebben: ooit was de rally de vorm van
verkennen van ongekend terrein. Ooit las ik een boek, een echt jongensboek over
een heroïsche rally van Monte Carlo. Later werd me duidelijk dat dit de natuur
en de stilte in de regio ernstig bedreigde. Maar als mensen een rally willen
rijden om daarin enige fierheid over hun eigen kunde te realiseren, dan denk ik
dat dit moet kunnen, alle bezwaren over vervuiling etc. ten spijt. Tenslotte
willen toch velen onder ons naar de meest paradijselijke stranden om er acht
dagen als haringen in een ton op het strand te verblijven. Dat we al jaren met fraaie beelden opgezadeld
worden over wat zo een verblijf op het strand lijkt, eruit ziet, terwijl, als
men op zo een klein strandje buiten de drukte van Saint-Tropez zit, men best
ook heel fraaie ervaringen, gelukzalige ervaringen kan opdoen. Maar goed, men beperkt
de ruimte voor rallyrijders, voor motorcrossers en men zal alles doen om risico
te beperken. Logisch? Rationeel? Natuurlijk, maar men vergeet, denk ik, dat
jongeren psychische uitdagingen nodig hebben, het gevaar zoeken of minstens de
kick van de bovenmenselijke inspanning best willen beleven. Het trekken door de
Andes is er zo een van, maar er zijn natuurlijk ook andere uitdagingen
mogelijk.
Afgelopen week werd duidelijk
hoe politici hun rol zien, toen in Aalst een besluit viel dat jongeren geen gevechtssporten
mogen aangeboden worden in een buurthuis. Wellicht mag het wel, tegen betaling
van een lidgeld in de judoclub of de karatehall. Laten we wel wezen, jongeren
van zestien in een achterzaaltje laten trainen, zich leren uitleven in een
geritualiseerd gevecht, wat gevechtssporten horen te zijn en doorgaans ook zijn,
kan voor die jongeren net een aanzet zijn om hun krachten te leren beheersen en
ook hun emotionele evenwicht vinden. Want als ik zou schrijven hervinden, dan
zou ik de veronderstelling delen dat jongeren wel door een zware storing, hoge
zee moeten maar aan het eind ligt de rustige zee van het hervonden evenwicht.
Eens men de kinderlijke onschuld achter zich heeft gelaten, begint een
mensenkind een parcours dat voor hem of haar hoogst onzeker is, gaat het
veeleer om het vinden van iets, vooral van wie hij dan wel zij is en hoe zij of
hij in het leven kunnen staan. Dit gebeurt op het niveau van de persoon en het
is maar de vraag of een politicus, een bestuurder de risico’s van gewelddadig
gedrag niet moet voorkomen? Iedereen zegt: uiteraard, maar de wijze waarop men
dit het beste doet, ligt niet zo voor de hand. Martha Nussbaum wijst er niet voor
niets op dat het niet volstaat het goede te willen of te verwachten van
anderen, dat het niet volstaat dat een doel goed is, opdat men het ook
onverkort en zonder nadenken kan nastreven. Ja, die jongeren zullen zich nu
vervelen in het jeugdhuis, de kick missen en vervolgens hun verlangen naar
iets, wat het is weten ze niet altijd, botvieren op straat. Niet voor niets
heeft de jeugdbeweging in de moderne samenleving een educatieve rol gekregen,
maar legde men de nadruk te zeer op het educatieve, op het bewaren van de
onschuld van de jongeren, dan riskeerde men de duivel wel aan de voordeur
buiten te zetten, maar kwam die door ramen en kieren toch weer binnen. Zware
tochten, commandospelen, met veel klauterwerk en durf om het allemaal te doen,
waren betere uitlaatkleppen en bovendien, ze gaven, geven jongeren een
vermoeden van wat ze kunnen bereiken. Misschien is het gezonder dan mee te
spelen in het mediacircus, via Eurosong junior?
Braaf zijn is geen gave, zegde
wijlen mijn vader, maar hoe hij dat begreep bleef mij lang een raadsel. Want
zelf was hij een voorbeeldig burger, die zich inzette voor zijn beroep, voor
zijn echtgenote en kinderen, voor de oudervereniging op school en ja, zelfs als
voorzitter van de kerkfabriek. Hij
was echter ook niet te beroerd om yoga te gaan doen – ach, wat avontuurlijk –
en zolang het hem lukte, hield hij wel van bergwandelingen en sport, tennis…
Brave zijn, t’ en is geen gave? Men meent vaak dat jongeren vanzelf oplettende
jongeren worden. Maar het proces dat men puberen en adolescentie noemt, is niet
bepaald een wandeling door het park. Straffen moet soms, ook al moet men dan
wel eens glimlachen, niet om het plezier van het straffen, maar om het feit dat
Jantje of Mieke echt wel iets uitgespookt heeft maar dat tegelijk ook best
grappig is, of begrijpelijk. Hedendaagse pedagogen ergeren zich aan de
pedagogische tik, maar die tik kan ook heilzaam werken, als er niet enkel de
tik is, maar ook gesprek, feedback, af en toe eens met slaande deuren.
Wat we zeggen over de
pedagogische tik, geldt in het algemeen, brengt Paul Frissen aan de orde, want
natuurlijk mag men een mens niet slaan, folteren, onnodig pijn toedienen. Maar
tegelijk is een mensenkind een vreemd wezen, dat nergens van weet als het
geboren wordt en geleidelijk mens wordt. Echter, voor volwassen burgers gaat
die metafoor niet op en toch zien we dat de overheid wel houdt van pedagogische
tikken, als het erom gaat het verkeer veilig te houden. Natuurlijk moet men het
verkeer voor eeniegelijk
veilig houden, maar de staat kan zelf niet achter het stuur van al die
duizenden, miljoenen auto’s kruipen en de meeste mensen willen levend en veilig
rijden en ter bestemming aankomen. De weg is inderdaad ook geen speeltuin, al
zoeken sommigen die ruimte graag en sommigen mogen dit ook onbekommerd, zoals
Jeremy Clarkson. Nu vind ik die goser ook wel eens best grappig, soms zelfs
hilarisch, maar anderzijds blijft het natuurlijk een ontspanningsprogramma rond
auto’s op een ontspannen manier. Maar we zullen zelf niet op de Brusselse
kleine ring scheuren met het doel elke dag ons record file-ontwijken te
verbeteren. De overheid vindt, politici vinden, vonden, zo een tien jaar
geleden en ook krantenredacties dat er teveel doden op de weg vielen. Daar was
iets van aan. Maar vandaag merkt men dat bestuurders van voertuigen opgefokt
achter het stuur zitten, dat het rijden vaak niet meer aangenaam is, omdat we
er nu eenmaal met zoveel tegelijk gebruik van maken. Maar erger nog is het als
men onze steden plots een dag ontoegankelijk voor voertuigen verklaart, omdat
dit de gemeenschap ten goede zou komen. Op dat ogenblik zal men individuele
burgers in hun tijdbesteding belemmeren en die macht kan de overheid niet
hebben.
Waar ligt dan het punt waarop
de overheid mensen de duvel begint aan te doen? Precies, waar burgers in hun
negatieve vrijheden geraakt worden, vormt al een begin en men gaat er vandaag
met het oog op het onbetwistbaar goede steeds vaker overheen, zonder zich echt
te verantwoorden. Maar een tweede manier is mogelijkerwijs nog moeilijker te
verstouwen. Liberalen, zoals Dirk Verhofstadt wreven Alicja Gescinksa aan dat
haar pleidooi voor positieve vrijheid in se de vrijheid in het gedrang zou
brengen. Mijn inzicht bestaat er nu net in dat mensen inderdaad, zoals
Gescinska en Nussbaum poneren over vaardigheden, kennis, inzichten dienen te
beschikken, die men niet zomaar verwerven kan, tenzij door scholing en
training, om als mens vrij te kunnen leven. Vrij leven? Naar eigen inzichten
leven. Volgens sommigen betekent dat volgens de uitkomst van rationele
overwegingen leven zonder daar grenzen aan kan stellen. Want wie rationele argumenten
overweegt om na te gaan wat hem of haar te doen staat, zal geen fouten maken,
heet het. Maar wat als de ratio de slaaf is van de passies? Daar blijkt men wel
eens blind voor. Want hoe verhoudt zich de rede zich tot onze emoties, ons
gevoelsleven? Die emoties, zegt men wel eens moet men leren overwinnen, moet
men beheersen. Maar moet men zijn blijdschap of woede wegredeneren? Natuurlijk,
agressie kan men maar beter intomen, anders loopt men tegen muren aan en tegen
onbegrip. Maar het eigen gevoelsleven in het brede scala dat men kan beleven,
van donkere woede tot helle euforie, als men iets gepresteerd heeft of de
glimlach krijgt van die ene, dat is het volle leven.
Positieve vrijheid bevorderen
betekent dat men mensen de ruimte leert verkennen waar ze iets voor zichzelf en
voor anderen kunnen betekenen. Nu merkt men dat overheden onzer dagen steeds
geneigd zijn bepaalde vormen van culturele of sportieve beleving zelf gaan
omhelzen, van Eddy Wally tot de Ronde van Vlaanderen en andere, zoals
amateurtoneel of het musiceren in een kleine kring niet van betekenis achten.
Tegelijk zal men jongerengedrag, meer nog, ouderen die op bepaalde plaatsen
samentroepen afwijzen. Men mag elkaar niet hinderen? Ongemak dient voorkomen.
Maar de gevolgen van die benadering hebben onbedoelde gevolgen, geeft ook Paul
Frissen aan.
De overheid houdt zichzelf en
de samenleving daarmee een beperkte scoop voor en men merkt dat in de gezondheidszorg.
Zal men een gewezen roker nog een behandeling voor hart- en vaatziekten? Eigen
schuld, dikke bult? Enigszins wel. Maar tegelijk zal men toch mensen niet het
goede leven beletten? Of moet men leven om het systeem in stand te houden.
Roken verbieden, het lijkt logisch, maar als men dit uitbreidt, tot en met het
bepleiten van veganisme, omdat we anders dieren onnodig leed aandoen of de
voorraden van deze aarde uitputten, zal dat de verstandhouding tussen
(zelfverklaarde) elites en het zogenaamde volk verder uitdiepen. Er pleit wel
veel voor duurzaam omgaan met de aardrijkdommen, maar de dwingende
beleidsvoorstellen, zo merkt men, botsen precies met wat in de media gebeurt,
zoals… Top Gear, waar elke Vlaamse politici op Mieke Vogels na wel zijn
opwachting zou willen maken.
Ongevallen gebeuren, maar men
ziet vaak dat de overheid, in koor met de
mensen roepen dat het nooit meer mag gebeuren. Zal men aardbevingen
voorkomen? Of vulcanisme? Niet dus, maar als er zware stormen tot ontwikkeling
komen, zal men dat wel eens wijten aan de opwarming van de aarde. Zelfs al
weten we dat menselijke, industriële activiteit er toe heeft bijgedragen dat de
aarde daar op vele manieren de wonden van draagt, blijft de vraag hoe we
effectief dat proces van opwarming, als het zo permanent en eenduidig is als
sommigen voorhouden – nu spreekt men van een tijdelijke afkoeling maar een
nieuwe klim na 2040 – dan kan men toch niet echt spreken van sluitende
modellen, ceteris paribus. Maar tegelijk ziet men dat overheden zich uitermate
bezorgd maken over zaken als economische groei, vergrijzing… waarbij men het
persoonlijke en private met symboolpolitiek gaat raken. En dus weet men dat niemand dat alles met
elkaar kan verzoenen, groei en duurzaamheid, de levensverwachting steeds hoger
oprekken en de gevolgen van de vergrijzing (in de vergrijzing) zinvol aanpakken.
Symboolpolitiek? Alle politiek
is beladen met symbolen, aldus Paul Frissen, maar het feit dat men het Maakbaarheidsideaal zo centraal stelt en boven elke discussie
verheven acht, heeft ook het populisme versterkt. Die gedachte vind ik zowel
uitdagend als verontrustend. De populisten beroeren de snaar van de
ongenaakbaarheid van de elites, die gewone
mensen in een procrustesbed dwingen, die mensen hun onbeduidendheid laat voelen
en tegelijk de indruk wekken dat men niet veel van het (goede)leven snapt. Men
kan vaststellen dat het maakbaarheidsideaal, dat samenhangt met de moderniteit
en een sciëntistische opvatting van de samenleving expliciet voorop stelt, voor
overheden een geschikte hefboom blijkt om mensen in hun persoonlijke
oordeelsvermogen bij te sturen. Dat Thomas More daar al een half milennium
tegen waarschuwde, in zijn “Utopia”, lijkt velen die het maakbaarheidsideaal
aanhangen, ondersteunen, vorm geven te ontgaan.
Moet men dan aannemen dat de goede
samenleving niet gemaakt kan worden? Men kan de goede
samenleving niet maken, zeker niet de ideale samenleving, omdat men toch uit
ervaring weet dat dit het persoonlijke in het gedrang brengt. De
technocratische verleiding, waaraan de moderne politiek niet wil ontsnappen, roept
evenwel weerwerk op, maar omdat het de traditionele partijen waren die de
technocratische bestuursvorm hebben gekozen en (onbedoeld) de incarnatie werden
van de elites die het volk zouden hebben verraden, kunnen populisten
gemakkelijk aan dat verraad appelleren en zo de populistische verleiding
uitspelen. Het volk versus de leiders en toch, sommige would be leiders roepen
dan weer luide om krachtdadig leiderschap, om de onbespoten doelen te bereiken.
Wie regelmatig in het Vlaams en federaal parlement het oor te luisteren legt,
merkt het al vlug, hoe de beraadslagingen minder vaak dan men denkt een kwestie
is van tegenstellingen, maar vooral dat het populisme de technocratische
bestuurskracht meer instrumenten wil geven.
De technocratische moderniteit
legt een verbinding tussen populisme met het maakbaarheidsideaal, waarin trauma’s
en alle mogelijke vormen van overlast vermeden dient te worden, zodat men kan
begrijpen dat wat de populisten eisen inderdaad dichter bij dat
maakbaarheidsideaal staat dan men denkt.
Het verschil is de onmiddellijkheid van hun eisen. Het verschil is merkwaardig
genoeg de afwijzing van die elites die het maakbaarheidsideaal vorm willen
geven. Beide benaderen de samenleving, moet de conclusie dan ook luiden, op een
gelijkaardige manier. Maar voor een verschillend publiek.
Hoe dat juist in zijn werk
gaat, zal ik nog goed moeten trachten te vatten in het boek van Paul Frissen,
maar dat niet iedereen opgezet zal zijn met zijn analyse laat zich raden. Het
probleem is dus hoe dan ook wat naast Frissen zelf, ook Richard Sennett, Susan
Neiman en zeker ook Tomas Sedlacek voor ogen hebben staan, een samenleving
waarin het individu als persoon over de nodige ruimte beschikt om enigszins
wild uit de hoek te komen, enfin, niet geheel volgens de opgelegde normen wenst
te leven van een technocratisch aangestuurde overheid. En de populisten? Die
houden ook niet van die onbepaalde vrijheid van mensen. Freedom of speach?
Jawel, aan het adres van een verraderlijke elite, niet om de goede orde op de
kop te zetten. Vrijheid van meningsuiting… zeer zeker, maar wat er dan aan de
orde komt, zal men toch niet vooraf vastleggen. De moderniteit opgevat als
vooruitgang kan men zeer onderschrijven, alleen, wie absoluut modern wil zijn,
zal ervan afzien zich bespiegelingen te maken over hoe de wereld morgen eruit
zal zien. Maar vooral zal het moeilijk blijken te voorspellen hoe mensen ermee
zullen omgaan.
In die zin kan men begrijpen
dat maakbaarheidsideaal en populisme dichter bij elkaar in de buurt circuleren
dan men geneigd is te denken. De reden is dat beiden uitgaan van de beheersbaarheid
van mensen en menselijk gedrag. Daarom zal men politici van traditionele
partijen telkens weer in de verleiding zien komen enerzijds populisten als
Geert Wilders in het verdomhoekje te zetten en vervolgens doorheen het beleid
diens programma gedeeltelijk uitgevoerd krijgen. Maar dat geldt ook bij ons in
dit land. De utopie van de samenleving onder controle botst dan ook met
gedachten over creativiteit en autonomie, zelfbeschikking van de burgers. En
dus moet men zich hoeden voor symboolpolitiek… maar verduiveld goed begrijpen
dat politiek zelf niet zonder symbolen kan. Omdat men evenwel, aldus Frissen in
het frame van de moderniteit symbolen, mythen en rituelen terzijde heeft
geschoven want botsend met het beleden geloof in wetenschappelijkheid en
objectiviteit, zal men telkens weer verrast zijn door de kracht van…
symboolpolitiek om de populisten te counteren. Met als logische conclusie dat
men misschien wat minder geloof dient te hechten aan het gemak van de eigen
illusie van objectiviteit en radicale onttovering. Het populisme verslaan? Het
zal toch niet lukken zonder oog te hebben voor het menselijke, al te menselijke
of zonder oefening in het goede leven – al weet niemand wat dat in het
contingente bestaan dat wij kennen, kan betekenen. Maar het bestaat wel, het
goede leven, als creatie en als contingentie. Maar ik moet toegeven, het vergt
oefening buiten het frame van de maakbaarheid te denken.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten