Obiit Wilfried Martens
Dezer
Dagen
Omtrent Wilfried
Politicus
in donkere dagen
Al sinds tijden worden we er
telkens aan herinnerd dat de jaren tussen het aantreden van Reagan, Popie Jopie
en Iron Maggy enerzijds en de val van de Muur anderzijds, de jaren 1980 dus,
donkere jaren waren, maar de vogeltjes floten soms, soms was er een sneeuwrijke
winter en we konden wel eens schaatsen, maar evengoed waren er zomerse dagen en
was er, denk ik, veel reden om het leven toe te lachen, omdat het leven ons
toelachte, bij tijd en wijle. Met het overlijden van Wilfried Martens herinnert
men ons met graagte aan die donkere dagen toen… de werkeloosheid piekte, toen
de staatsschuld omhoog schoot en de nadagen van de Punk nog groter onheil
bracht, voor de goede smaak althans.
Men mag protesteren zoveel men
wil, journalisten en commentatoren lijken er een stevige consensus over te
hebben bereikt, die jaren van Reaganomics waren een tragedie, een ramp, zwanger
van onheil dat niet kwam. Nu ben ik al jaren beducht voor zulke vormen van
afserveren van een decade. Als ik dan zie hoe mensen de jaren dat Dwight
Eisenhower in de VS bestuurde, bij ons Paars avant la lettre aan de macht was
en het land op verschillende domeinen wel degelijk veranderde, de jaren 1950
dus, dan zegt men mij, dat is de wereld van “De Avonden” van Gerard van het
Reve. Alleen was die roman in 1947 geschreven en was het een persoonlijk
aanvoelen van een godvergeten verveling, die men graag herkennen wil. Alleen de
jaren van de Kennedy’s lijken nog wonderjaren geweest te zijn, de jaren dat
Antwerpen een Kennedytunnel kreeg, autowegen aangelegd werden zonder veel
burenprotest en de auto alle andere vervoer inclusief de fiets terzijde duwde.
Enfin, met die typering van jaren zal men toch wel best even voorzichtig zijn
als met horoscopen, want wat voor de een wonderjaren zijn kan voor anderen
metterdaad een duistere periode zijn. De jaren 1980? Zeilen, tennis, lezen, op
reis gaan, studeren en het volgen van het politieke leven, maar ook het
artistieke leven, ontdekkingen van nieuwe kunst, eigen criteria vinden, dat was
het voor mij, maar ik laat het anderen over er hun verhaal van te maken.
Goed of slecht, donker of
licht, manicheïstisch pakken de waarderingen wel uit. Men sprak over Loden
jaren, maar voor wie en waarom, dat leek zo evident dat men het niet vertellen
kon, uitleggen kon. Men kan dat ook niet. Dat de wereld onherkenbaar
veranderde, lag er ook aan dat de biotechnologie plots op de voorgrond trad, enfin,
die indruk kreeg ik, dat de computer razendsnel doorbrak in het arbeidzame
leven. Maar of er dan geen problemen waren? Bono zou ze wel oplossen toch? Live
Aid.. Aids, ja, dat is het, of liever dat was wat onze jonge jaren ging
kleuren, het gevaar van seks, zeker van homoseks, al werd dat pas mondjesmaat
duidelijk. Maar samen met de zure regen werden het de grote angsten voor velen,
toch? In feite maakte het pas indruk als men iemand kende die er ziek van werd
en stierf.
Het collectiviseren van een
klimaat, van een tijdsbeeld kan dankzij de massamedia zonder problemen, maar
het valt me op dat er weinig weerwerk tegen geboden wordt, als het om de jaren
van Wilfried Martens gaat. Jawel, hij was toen premier, eerst nog in roerige
jaren met veel regeringscrises en onvermogen tot behoorlijk bestuur, vervolgens
kwam het landsbestuur in rustiger vaarwater. Tot in 2007 zag men regeringen hun
periode rondmaken of nagenoeg en bleef het bestuur in hoofdzaak in dezelfde
handen, ondanks het verschijnen, vanaf 1988, van een populistische partij en
enkele volksmenners. Martens verantwoordelijk stellen voor de opgang van het
Vlaams Blok, later Vlaams Belang, gaat wel erg kort door de bocht.
Heeft Wilfried Martens dan
goed of slecht bestuurd? Hij deed het alvast niet alleen en door zijn naam te
prikken als de politicus van het decennium kan men de hangende kwesties die
toen, maar soms ook nog tot op de dag van vandaag aan de orde zijn, of net
niet, gemakkelijk verdonkermanen. Die kwesties hadden te maken met oorlog en
vrede, met het plaatsen van raketten en ook met het pacificeren van het land,
met staatshervormingen, maar ook met de conflicten tussen werkgevers en
werknemers. Er waren ook nog wel artsenstakingen en bovenop dat alles kwamen er
nieuwe stemmen aan het woord, zoals Tom Lanoye, Brusselmans en anderen, die nu
nog het hoge woord voeren. Of neen, we
zouden niet volledig zijn mochten we prof. em. dr. Etienne Vermeersch vergeten.
En dan was er het overlijden van enkele hoofdpersonen van vroegere
(Koninklijke) tragedies, zoals Prins Karel, de voormalige koning Leopold III en
Gaston Eyskens. Maar zou dat echt aan onze beeldvorming hebben bijgedragen?
Toch zijn de jaren van paus
Johannes-Paulus II, Michael Gorbatsjov, Jaruzelski, Romero en zovele anderen,
die toen niet of nauwelijks op de voorgrond traden maar achteraf wel belangrijk
bleken, zoals Vaclav Havel, Joachim Gauck… Het palet laat toe het doek in vele
kleuren te dekken, maar dan hebben we nog geen idee wat er te zien zal zijn.
Het gaat dan om de aard van de conflicten of het optreden, het gaat om de wijze
waarop mensen in hun strijd om het (over-)leven naar buiten zijn getreden. En
werkelijk, wie vreest of hoopt dat ik het nu over popcultuur zal hebben –
juist, de moord op John Lennon – of sport, het medicaliseren van topsport met
eerst de DDR in de hoofdrol en dan vervolgens andere landen, sporten… Ach,
natuurlijk, hoe kan ik het dezer dagen vergeten, de Rode Duivels tegen
Duitsland in 1982 en vervolgens in Mexico, in de halve finale. Hoogdagen waren
het wel, maar tegelijk, denk ik dan, stond het ook buiten onze directe
beleving.
De media immers kunnen een
machtige suggestie over ons brengen, maar tegelijk zijn die media niet bij
machte ons in de illusie van een werkelijkheid vast te houden. Wie gelooft dat
Elvis altijd blijft bestaan, als enige, vergeet denk ik, dat mensen daarbuiten
wel degelijk een ander leven leiden, soms iet of wat frustrerend, soms
gelukkig, ja, domweg gelukkig. Maar als men nu kranten zou herlezen uit 1983,
over de economische politiek van Wilfried Martens, zou er zich echt over
verbazen hoe de media de politiek van Martens, Jean Gol en Willy de Clercq
bejegenden… oh ja, onderweg was de Morgen bijna kopje onder gegaan, misschien
daarom dat de krant nu nog altijd de gedachte over de loden jaren 1980 in ere
houdt. Het socialisme liep hier en in het oosten om heel verschillende redenen
op haar eigen grenzen.
Wilfried Martens kreeg en
krijgt nog steeds in de beeldvorming een prominente plaats, gewoon omdat hij
gedurende jaren – afhankelijk van de terminus, het criterium – de leidende
figuur was van de CVP, de christen-democraten. Maar vervolgens zou hij in
enkele heikele kwesties van financieel en economisch beleid een hoofdrol
spelen, om nog te zwijgen van de hervormingen van de staat met als
culminatiepunt het Sint-Michielsakkoord, waaraan hij geen deel meer heeft
gehad. Maar die verregaande akkoorden die door de Vlaamse Volksbeweging alweer
heftig werden aangevochten, bezegelden een lang parcours dat voor Martens zelf
begonnen was in diezelfde Vlaamse Volksbeweging. Via het wonderbureau van de
CVP dat voor progressieve frontvorming en een pluralistische maatschappijvisie
stond, met gemeenschapscholen, zou Martens uitgroeien tot een eerder hybride
politicus, waarvan men veel mocht verwachten en dan vooral compromissen. Maar
een lijn te trekken op zijn keuzes valt er niet altijd. De omstandigheden
bepaalden, zoals in 1982 bleek, zijn keuzes. Maar ook de vraag of een keuze gerealiseerd
kon worden.
Dat Martens daarbij kon
steunen op een zekere aanhang bij vriend én vijand, dat wil zeggen, bij
politieke naasten en politieke tegenstanders, van Schiltz over Spitaels tot
Jean Gol, mag ons daarbij niet ontgaan. Coalitievorming was en is vaak een
bizar proces dat in de pers doorgaans met een terminologie verslaan wordt als
een verhaal liefde en afkeer, terwijl de keuzes voor een coalitie linksom of
rechtsom nu eenmaal met druk en verwachtingen te maken heeft. Hierbij verliest
een politicus, zeker een man die permanent aan de leiding staat en in de
picture komt, zijn body natural. Hij wordt steeds meer een body politic. Het
gaat om de theorie van de twee lichamen van de vorst, waarbij het ene, het
natuurlijke sterfelijk en contingent is, het andere het politieke lichaam is
onveranderlijk en blijft in de opvolging of doorheen de opvolging onveranderd.
In een democratie lijkt die
theorie niet op te gaan, maar schijn bedriegt in deze. Eigen beleid komt pas
aan de orde en in functie van de omstandigheden, die door de voorgangers
gecreëerd zijn. De rol van de ambtenarij, c.q. de topambtenaren, vormt daarbij
de kern maar niet het hele verhaal. Nu kan men wel tot de vaststelling komen
dat wetten, gestemd in de volksvertegenwoordiging en verschenen in het
staatsblad – na ambtshalve ondertekening door de vorst – in feite pas hun
deugdelijkheid bewijzen als zij op het terrein uitgerold worden. Dan blijkt
vaak dat de kwaliteit van de wetgeving van bedenkelijke aard. Misschien spelen
er andere zaken mee, die men vandaag om evidente redenen uit het oog is
verloren. Men is op zeker moment een wetgeving gaan produceren die vooral een
symbolisch karakter diende te hebben of die bepaalde problemen diende op te
lossen door een mentaliteitswijziging bij mensen teweeg te brengen. Het feit
dat de overheid hier zeer diep in het particuliere en in de private sfeer ging inwerken,
in het kader overigens van het voorkomen van (persoonlijk) onheil, in het raam
uiteraard van de maakbaarheid van de samenleving, bleef lang buiten beeld.
Vooral zag men dat politici aan de ene kant de primaire rol, agenda van de
staat uit het oog verloren en zich gingen concentreren op het oplossen van vaak
zeer persoonlijke kwesties. Het algemeen belang werd daarbij terzijde
geschoven, wat in wezen de notie van het politieke verder uitholde of werd
vertaald, via de maakbaarheid van de mens en de samenleving over noties als
moderniteit heen naar een politiek die het persoonlijke heil van mensen kon
bewerken. Dat lukt natuurlijk helemaal nooit, maar gaf aan de notie
verzorgingsstaat een lading die geen enkele overheid, maar al helemaal niet de
democratische overheid kan waarmaken.
Wilfried Martens staat
centraal in de beeldvorming van de jaren 1980 en daarmee doet men hem tegelijk
teveel eer aan als men hem tekort doet. De breuk met de Waalse socialisten in
1982 was immers een poging overheidsoptreden opnieuw te beperken tot het
publieke bestaan, de samenleving, terwijl men zowel inzake uitgaven als inzake
inkomsten flink de haagschaar heeft moeten hanteren. Vandaag staan we in wezen
voor eenzelfde probleem, als men bedenkt hoeveel zorg de staat, c.q. de Vlaamse
overheid moet aanbieden voor mensen met allerlei aandoeningen. De wachtlijsten
werden in het leven geroepen door mevrouw Vogels, maar vandaag dienen die als
een politiek wapen, terwijl de wachtenden in de rij zich afvragen of die voor
hen wel echt beroep moet doen op hulp… Martens heeft daarin als regeringsleider
en als partijleider ongetwijfeld een invloed gehad, maar die kan men eerder
positief duiden, want voor 1980 was er voor hulp aan verstandelijk
gehandicapten die boven de 21 kwamen niet zo heel veel mogelijk. Voor ouders en
familie was dat niet zelden een drama, voor directies van instellingen die voor
de opvang dienden te zorgen wel eens een bron van willekeur en machtswellust.
Men kan dus die arme premier
niet meer verdiensten aanrekenen dan dat waar hij verantwoordelijk kan gesteld
worden. Men kan hem ook niet meer verantwoordelijkheid, c.q. schuld voor falen
en feilen aanrekenen dan dat wat onder de hand van de bestuurder uitkomt. Ik
denk dat onze visie op politiek, vanwege sociologen, politieke wetenschappers
en anderen in die jaren 1970, 1980 misschien wel de verkeerde kant is opgegaan,
dat wil zeggen steeds meer gericht op de idee dat doorheen de moderniteit, aan
het realiseren van die moderniteit de idee van een heilsstaat is gegroeid, meer
nog eraan vooraf is gegaan. Ik denk evenwel niet dat een realist als Wilfried
Martens de gedachte kon verdragen dat de overheid alles zou kunnen regelen, ook
voor God en klein Pierke.
We torsen, zo lijkt het wel,
als we de gefrustreerde Guy Verhofstadt – in diens burgermanifesten
beluisteren, maar ook in zijn pamflet dat hij schreef met Daniel Cohn-Bendit
(over pamfletten mag men niet meewarig doen, dunkt mij) – nog eens beluisteren
of als we mensen als Jan Blommaert horen of lezen. Zo verschillend en toch
wekken beide eenzelfde indruk, namelijk dat het met ons en ons land toen de
verkeerde kant is opgegaan. Maar zelf vrees ik voor de analyse die een Paul
Frissen[i]
ervan zou maken. Hun benadering is er namelijk net een die hij wil vermijden,
die van de staat die verlossing kan brengen, zo niet voor individuen dan toch
voor de samenleving. Hoe rationeel en weloverwogen het ook mag lijken,
Verhofstadt en Blommaert bezondigen zich aan een modernisme, dat ruimte schiep
voor de onmiddellijkheid van het populisme.
Het populisme, dat iedereen
zegt te verafschuwen, omwille van de onmiddelijkheid van de claim die mensen
als Jean-Marie Le Pen, Marine Le Pen, Wilders of anderen die menen dat de
politiek het allemaal te moeilijk maakt, die menen dat de elite hen verraden
heeft, die menen ook dat de problemen komen van anderen, die hier domweg zijn
aangespoeld, dat populisme kan men zich niet indenken als er niet een aantal
problemen in de samenleving zijn ontstaan. Allereerst kan men vandaag niet
beweren dat de samenleving, dat handelen in onze cultuur, zeker politiek
handelen bijzonder complex is geworden. Ofwel richt men dan immers een verwijt
aan de elite, die de complexiteit hanteren als excuus maar anderzijds zal men merken
dat de elites, zeker de spraakmakende elites vaak verwijzen naar het feit dat
mensen het leven toch onnodig complex maken en de politiek in de onmogelijkheid
tot besturen stellen. Neutraal vaststellen dat oplossingen voor problemen
complex kunnen uitpakken, valt dus
buiten het retorische kader.
Neem nu een van die
paradepaardjes van het wonderbureau van de CVP-jongeren, die in de jaren 1960
voor de gemeenschapsschool stonden en het pluralisme heruit hebben bevonden,
dan ziet men vandaag dat de school nog nauwelijks iets met gemeenschap te maken
heeft, meer nog, onderwijs is geen dienst meer aan de jongeren, waarbij men
later hoopt die jongeren als nuttige leden van de samenleving te kunnen
rekruteren, maar als een handelstransactie. En leerlingen denken recht te
hebben op een diploma. De hele vormingsgedachte verdwijnt dan vanzelf op de
achtergrond.
Wilfried Martens heeft
uiteraard deel gehad aan veel beleid en men kan hem dus aanrekenen de dingen
waarvan men meent dat ze fout gingen, maar men kan hem ook nageven dat hij een
aantal zaken ten goede heeft geregeld. Het debat over de kwaliteit van het
beleid ware ermee gebaat als we te tijd namen dat goed te onderzoeken. Bedenken
we bijvoorbeeld dat als reactie op het electorale succes van het Vlaams Blok,
later dito Belang, anderen juist in het afwijzen van etnische en
natiestatelijke overwegingen de oplossing zochten. Waarna, van de weeromstuit
mensen als Thierry Baudet de natiestaat als baken in de duisternis op woelige
Europese golven gaan zien. Het verhaal van het FN en van het VB was er een van
teren op de inname van delen van onze steden door nieuwe medeburgers. De
reactie was er een om elke vorm van nationale reflectie achterwege te laten.
Politiek en vooral de juiste politiek werden dan heel rationeel, zegt men mij,
ontdaan ook van emoties en zo beter geschikt om het algemeen belang en het
publieke heil te realiseren. Het optreden van Wilfried Martens na zijn
ambtsperiode als premier, in de EVP, laat zien dat Martens minstens voorbehoud
had bij een aantal van die premissen, maar ze ook niet geheel wenste af te
wijzen. Mossel noch Vis? Nee, wel de vraag hoe men te ver mag gaan in het
definiëren van politieke doelen als het de samenleving en de burgers aangaat.
Het zal u niet ontgaan dat ik
geen oordeel wens te vellen over de politicus Wilfried Martens, noch zijn
regeringen, noch over… zijn persoonlijke leven. Hij heeft voor een publiek
bestaan gekozen en kon daarbij niet altijd de grenzen van dat publieke meer
onderkennen. De laatste jaren had men news items waarin zijn naam voorkwam even
goed in een uitzending als Blauw Bloed kunnen brengen. De eenvoudige
dorpsjongen uit Sleidinge? Niet helemaal. De familie was afhankelijk van steun
van andere leden, na het vroegtijdig overlijden van vader Martens. Maar hij
kende een omgeving die het aansporen tot hogere doelen niet vreemd was. Hij
deed het. Maar zo waren er in het diepe Vlaanderen van toen, de jaren voor
1970, laten we zeggen, wel meer. Sommige werden ook iemand, anderen bleven
niemand. Martens heeft hoge toppen mogen scheren, maar of iedereen in zijn
omgeving dat evenzeer waardeerde, kan men beter aan hen overlaten. Als body
natural immers behoort hij zijn geliefden toe. Als body politic, als drager van
de hoogste ambten was hij een beleid toegewijd dat niet iedereen vandaag kan
waarderen, zoals de trouw aan het Navo-dubbelbesluit of de hervorming van het
land. Hij hielp de koning uit een wel zeer netelige positie, toen Boudewijn de
abortuswet niet wilde tekenen, maar verzwakte daarmee niet enkel de monarchie,
maar ook de neutraliteit van de vorst.
Ach, balansen? Het zijn en
blijven verhalen en daarom kan men ze maar beter proberen te vertellen. Niet
alle verhalen zullen met elkaar sporen of te verzoenen vallen, maar tegelijk
ligt aan het feit dat opvattingen nu eenmaal verschillen. Het is niet zonder
reden dat men over de doden niets dan goeds wenst te zeggen, maar tegelijk merk
ik toch dat afgelopen dagen mensen over Wilfried Martens gesproken hebben, die
hem voorheen hard hebben aangepakt. Iemand Calligula noemen – wat in de volksmond
blijven hangen is, zeker bij mijn generatie – al had Louis Toback het over een
kwal, het blijft een belemmering om later iemand de verdiende laatste te eer te
bewijzen. Het zijn geen leuke herinneringen en ze herinneren aan roerige tijden
– voor mediamensen alvast. Maar ook dit, het was een tijd dat men na de
vergadering wel eens bleef napraten en de diepe wonden die men had geslagen,
eruit masseerde. De politiek was voor sommigen dan ook wel eens een
tijdverdrijf. Maar niet voor de heer Wilfried Martens. En dat is wat bij
blijft, de man die vond dat dit of dat evident was, ook al was dat niet altijd
het geval, net niet of helemaal niet. Maar er werden zaken gerealiseerd en
zaken veronachtzaamd. Dat is de eeuwige drentelgang van de politiek en
geleidelijk aan daagt het mij dat men daar best vrede mee kan hebben. Maar de
drentelgang kan ook nefast uitpakken, wat dan weer zwaar geschut vergt, zoals
volmachten en dergelijke. Daar is de politiek zozeer zichzelf tegen gekomen dat
het populisme als vanzelf het ontevreden deel van het kiespubliek kon inpikken,
wat dan weer voor bedenkelijke vormen van legitimatie zorgde, waardoor kleine
partijen onverwacht veel macht kregen. Maar, nog eens, wie hier een persoon
voor met de vinger wijst, riskeert niets van het politieke gebeuren te
begrijpen.
Wilfried Martens is nu
geschiedenis, voor ons, zal allicht in enige mate vergeten raken en toch weer
niet, want onze geschiedenis na 1973 hangt gedrapeerd rond zijn schouders. Al
zal men toch maar beter betrachten een groothoeklens te hanteren, want het
verhaal blijft, uitgaande van die ene figuur zeer moeilijk te begrijpen. En het
ergste is, dat de kiezer weer helemaal de passieve toeschouwer wordt. Voor een
democratie is dat een lastige omstandigheid.
Bart Haers
[i]
Paul Frissen. De Fatale staat. 2013. Over dit
boek zal ik nog schrijven, maar ik kon deze benadering hier niet terzijde
laten, maar kan ze ook nog niet verder uitwerken. Dat is het nadeel van een
work in progress
Reacties
Een reactie posten