Het verhaal van een bloemenschilder
Tentoonstelling
Een Brusselse kunstenaar
Van
bloemen en bessen, van olifanten en tempels
![]() |
Jean Robie, La meilleure monture. Een van de verrassende en impressionante werken in de tentoonstelling. |
Gezien in het Charliermuseum te Brussel, aan de kunstlaand (http://www.charliermuseum.be/nl/expoactu.php)
Kunstschilders in Brussel?
Begin je er een keertje op te letten, dan merk je dat het een hele sector is
met vele mensen die er hun brood in
verdienen, maar velen uit de 19de eeuw zijn wel al goed en wel
verdwenen uit het geheugen, wat we er ook van mogen denken. Smaken evolueren,
dat is nu eenmaal zo, maar soms kan de ontdekking van een kunstwerk ons wel
degelijk verbazen, hoe eenvoudig het ook mag lijken. Jean Robie is zo een van
die kunstenaars die in de loop der tijden vergeten is geraakt, maar vanuit de
Marollen kon doorgroeien naar de Charleroi steenweg. Hij, Robie was de zoon van
een smid en mocht toch naar de academie. Men meent dit wonderlijk te moeten
noemen, maar misschien was de vader gevoelig voor talent en wie het hele leven
overschouwt van Jean-Baptiste Robie, merkt dat hij goed geboerd heeft. Men zal
dus begrijpen dat zo een (vermeende) kleine middenstander werkelijk inzag dat
een groeiende stad Brussel, wat reeds onder Willem I een aanvang nam, maar
zeker onder Leopold I en II het geval was, nood heeft aan kunstenaars.
Kunst en economie, we horen
het niet echt graag, dat een kunstenaar oog heeft voor de markt, maar Robie
begreep dat mensen in hun herenhuizen graag versierden. En in de
tentoonstelling van het Charliermuseum zien we dat Robie ook vaste decoratie
aanbracht, muurschilderingen. Men kan dit aspect van de kunst dezer dagen niet
voldoende inschatten.
Er waren ook opleidingen, want
er was de academie, waar Jean Robie ingeschreven was van zijn 13de
jaar af en dat gedurende onder meer tien jaar. Intussen trok de man wel even
naar Parijs en leerde daar de nieuwe kunst, Barbizon, kennen. Hij zou zich
echter specialiseren in een genre dat we vandaag eerder als kitsch dan als
kunst zien, terwijl bij het bekijken van de bloemstukken, de bosbessen en de
frambozen toch wel iets uit lijkt te gaan van zijn werk. Dat iets nader
benoemen is altijd heikel, maar het zijn op het oog vrolijke stukken, waarin licht
en kleur ons toestralen.
Maar het was zijn reis naar
India, van Ceylon, nu Sri Lanka tot aan de voet van de Himalaya waarvan hij
getuigenis aflegde, die het Charliermuseum ertoe bracht het verhaal de man aan
het publiek kenbaar te maken. Het mag duidelijk zijn dat Europalia India voor
velen een geschikt moment is om zich voor dat land, dat continent te
interesseren. Toen, zo rond 1881 was er heel wat interesse voor het Oosten en voor
het Westen, Europa, was het om vele redenen een oord waar men veel aan
toedichtte, waar dromers en dichters belangstelling voor hadden. Maar ook de
geest van de Mogolkeizers waarde wel eens rond, al weet men dat vandaag niet
goed te plaatsen. Ook de wijze waarop de Britten nadien het gebied in handen
kregen blijft altijd weer een bijna geheimzinnig proces. Dat de Fransen ook
ambities hadden is dan helemaal een vergeten element in het verhaal. Zij hebben
zelfs langer dan de Britten in Pondycherry handelsposten gehad, die niet in een
aaneengesloten gebied vormde. De Britten hebben in India, zeker na de opstand de
politiek van verdeel en heers verder gezet en slaagden er zo wel in het enorme
gebied min of meer te pacificeren, zij het dat nu de kroon zelf de touwtjes in
handen had en niet langer de Indische compagnie. De Sepoy-opstand had plaats in
1857-1858 maar werd met flink wat repressie neergeslagen.
Jean Robie (1821 – 1910) gaf
zichzelf de reis naar India cadeau voor zijn 60ste verjaardag en
schreef er ook een en ander over, maar veel exemplaren zijn er niet meer van
over – er bestaat een stichting Jean Robie, sinds korte tijd (2007). Toch denk
ik dat we er veel zouden bij winnen te vernemen waarom Robie per se naar India
wilde. Volgens de gids, mevrouw Nathalie Jacobs van het Charliermuseum, was hij
een koukleum en reisde hij graag naar het Zuiden van Frankrijk, naar Egypte en
Noord-Afrika, maar hij was niet de enige natuurlijk die in de negentiende eeuw
de zonniger oorden opzocht en bovendien, laat Wikipedia zien, was hij van 1848 tot
1975 bedrijvig in Londen. Hoe het precies zit valt niet op te maken, maar
misschien kan die bekendheid met Londen de interesse voor India verklaren.
Zo kan men zich ook vragen
stellen over de sociale positie van een
smid in die dagen: was dat een
middenstander? De eenvoudige reden dat
er nog veel paarden in de stad waren om koetsen te trekken, maar ook voor
lastwagens natuurlijk maakt duidelijk dat zo een smid niet tot de heffe des volks behoorde. Ook was er nog
veel gebruiksmateriaal in ijzer, wat de economische rol van de smid verder
versterkte. Een smid een arme noemen, het blijft merkwaardig. Het gaat ook niet
helemaal op, denk ik, de Marollen, zoals we die nu kennen zomaar als een wijk
van arme lui te beschouwen. Een voorbeeld kan dit duidelijk maken: men verwijst
bij het beschrijven van de Marollen in vroeger eeuwen naar de kloosterorden die
er zich vestigden, vooral bedelorden, maar het lag voor de hand dat die naar
terrein zochten waar ze nog konden bouwen. De Brigitinnen, Mariecollen en
andere kloosterorden hadden wel degelijk een sociale opdracht, maar toch konden
ze maar bestaan als er voldoende te geven viel, dat wil zeggen, de orden
ontvingen vooral geld uit de gemeenschap. Een doctoraatsthesis van Walter Simons
over de relatie tussen stedelijkheid en de vestiging van orden laat dit
duidelijk zien, want waar Benedictijnen doorgaans wel een refugehuis stichtten
in grotere steden, waar ze ook hun belangen konden behartigen, daar waren
bedelorden, van Franciscanen tot Zakbroeders bij uitstek gedwongen juist een
stedelijke, maar wel economisch voorspoedige omgeving uit te zoeken. Walter
Simons schreef hierover in 1985 een doctoraat, maar het schijnt niet meer
relevant te zijn.
Als we naar het leven van Jean
Robie kijken, dan merken we dat het riskant is de actuele situatie van de
Marollen – die sinds een goede 10 jaar opnieuw hip aan het worden is – terug te
projecteren naar het verleden. Het feit dat de Tweede stadsomwalling ook de
Marollen omsloot, mag ervan getuigen dat de vroegere banmijl die gehanteerd
werd om mensen die in de stad geen goed bestaan hadden buiten te drijven, nu
inderdaad economisch belangrijker is geworden. De evolutie van de wijk
naderhand zal wel het wel en wee van de stad als geheel gevolgd hebben, waarbij
opgemerkt kan worden dat Brussel een stad werd van renteniers en neringdoeners,
ook in de luxe-industrieën. In de 19de eeuw werd Brussel een nieuwe
stad, door de vele uitbreidingen en door de versterking van haar rol als
hoofdstad. De bouw van de Koninklijke Galerijen mag er als voorbeeld voor
gelden. Hoe dat uitpakte voor Robie en diens familie, het zou een boeiende
studie kunnen opleveren. De aanzet die het Charliermuseum daartoe levert mag in
elk geval gezien worden.
Zelf heeft Robie over zijn
jeugd en jonge jaren een boekje geschreven en het zou werkelijk boeiend zijn
dat goed te lezen. Maar de bouwers van de tentoonstelling hadden natuurlijk
alle aandacht gericht op diens reis naar India, vooral omdat hij ook daarover
een en ander heeft geschreven. Zijn reis van 22 dagen, zijn aankomst op Ceilon
en later in het Franse gebied, om vervolgens met de trein een lange reis door
India te maken, het valt ons echt wel, hoe impressionant dat is. In de
tentoonstelling liggen aantekeningen van een jonge edelman, le Grelle, telg uit
een Antwerpse bankiersfamilie, die ook naar India was gereisd en ook ontbreekt
de aandacht niet voor de reis van Leopold II, toen nog hertog van Brabant, die
naar India was gereisd, net voor hij koning werd, in 1864-65, nauwelijks enkele
jaren na de Sepoy-opstand.
Van het reisverslag stuurde
Robie een exemplaar naar de koning, Leopold II die hem er in een brief voor
dankte. Hoe zou hij dat anders gedaan hebben? Ook zou Robie in Oostende als
jongeman een paar zwemmers gered hebben. Geboren in 1821 kon Jean Robie perfect
de hele evolutie van de stad hebben beleefd, ook al was hij dus van 1848 tot
1875 in Londen actief.
De werken die we boven in het
Charliermuseum zagen laten zien waarom mensen dit soort werken wel graag in het
eigen huis zou gewild hebben, maar tegelijk laat het zien dat de man een geheel
eigen benadering aanbood, zodat men er zich wel van moet vergewissen in welke
periode de werken te zien zijn. Dat de man ook wel decoratie aanbracht op de
muur is er ook te zien.
De gids liet ons toe te
begrijpen dat de reis van Robie naar India hem tot het schilderen van enkele
scènes verleidde, al koos hij blijkbaar voor het woord voor het grote verslag.
De beelden van de safari, de jacht op tijgers en ander wild die hij maakte,
laat zien dat men in India al langer bezig was het toerisme als bron van
inkomsten aan te spreken. Helaas zijn er nu niet veel tijgers meer over. Maar
aan Robie zal men dat niet verwijten, want hij was vooral gefascineerd door de
olifanten en dat hij, een Brussels Ketje daarbij aanwezig was.
Een aan te raden
tentoonstelling dus, met mooie illustraties van ’s mans Indomanie, maar ook,
bedenk ik mij, met net die overschatting van de armoede in het leven van de
man. Hij mocht naar de academie, deed in zijn jonge jaren klusjes, maar kon
algauw naar Frankrijk en Algerije, Egypte op reis en uiteindelijk ook naar
India. Het werk dat hij maakte van een ambtenaar in uniform op blote voeten,
het laat vermoeden dat de man een grapjas was. Zijn portretten en vooral het
doek van de olifant bevestigen de idee dat de man echt wel wilde vertellen wat
er te zien was. En dat kan men de lezer ook wel aanraden. Gewoon, omdat het
eens te meer laat zien hoe wat kitsch lijkt, bloemen op het doek, wel degelijk
grote vaardigheid vergt om te blijven aanspreken en dus om kunst te worden.
Bart Haers
Wat een leuk stuk Bart, vooral dat laatste zinnetje
BeantwoordenVerwijderenFH
Ik heb uit geen enkel document dat ik ter hand nam ter voorbereiding van de tentoonstelling over Jean Robie kunnen afleiden dat de kunstenaar voor lange tijd in Engeland verbleef. We weten met zekerheid dat hij een olieverschilderij getiteld Grapes ( collectie KMSK Brussel) tentoon stelde op de Wereldtentoonstelling van 1862 in Londen (nr 1840, Official Catalogue of the Fine Arts department. International Exhibition London 1862). We weten ook dat textielhandelaar en kunstverzamelaar Joshua Dixon (1810-1885) twee stillevens van Jean Robie aankocht. Hij schonk bij zijn overlijden zijn verzameling van 295 olieverfschilderijen (waaronder ook werk van Eugène Verboeckhoven, François Lamorinière, François Bossuet), tekeningen, aquarellen, etsen, Japanse vazen en panelen, marmeren en bronzen beelden aan het Bethnal Green Museum "ten behoeve van de mensen van Oost-Londen". Vandaag zijn de twee stillevens van Jean Robie opgenomen in de catalogus van het Victoria & Albert museum te Londen. Jammer genoeg hangen ze in de bergruimten en zijn dus weinig toegankelijk voor het publiek. Het betreft Flowers and Fruit (inventarisnr 1045-1886) gesigneerd en gedateerd 1863, en Fruit and Game (inventarisnummer 1044-1886), gesigneerd en gedateerd 1864. Het laatste werk is een variant op het doek Mussen en druiven uit de collectie van KMSK Brussel (inventarisnr 1686), momenteel tentoongesteld in het Charliermuseum.
BeantwoordenVerwijderenDe betekenis van de deelname van Jean Robie aan de Wereldtentoonstelling te Londen in 1862 - evenals aan andere buitenlandse tentoonstellingen - en de waardering van zijn werk door internationale kunstverzamelaars is een nagenoeg onontgonnnen onderzoeksgebied. Dit laatste geldt trouwens voor meer van zijn 19de-eeuwse collega's.
Meer informatie over Jean Robie en zijn relatie tot Engeland (auteur Wikipedia-artikel ?) zal ik met wat plezier lezen.
Nathalie Jacobs, medewerkster Charliermuseum