Wat de staat zal behoeden?
Reflectie
Wat we van de overheden
Mogen verwachten
Kanttekeningen
bij “De fatale staat”
Hitler
is de laatste ontremming van de moderniteit
(Frissen,
de fatale staat p. 252)
![]() |
Claude-Henri de Saint Simon, hervormingsgezind politicus die zijn hervormingsplannen placht te baseren op wetenschappelijke kennis, maar dat was pas in het begin van het wetenschappelijke tijdperk.... |
Paul Frissen citeert hier
Rudiger Safranski, die in een essay het kwaad onderzocht. Ook citeert Frissen
Safranski als het gaat om het bestaan van het kwaad, waar ook Tomas Sedlacek
het over had: Men moet de duivel er niet bij te slepen om het kwaad te
begrijpen. Maar men zou mij er terecht van kunnen betichten aan namen droppen
te doen, met deze introductie en toch gaat het hierom: waarom zouden we het
menselijke bestaan en het samenleven van talloze mensen in grotere verbanden
dan we kunnen overzien alleen in termen van het kwade moeten zien? De vraag die
we hier willen onderzoeken, naar aanleiding van het boek van P.H.A. Frissen, De
Fatale Staat, is hoe de verhoudingen in deze postmoderne tijden, maar ook in
deze postindustriële tijden zich ontrolden en hoe dat voor burgers en
samenleving kan uitpakken. Laten we wel wezen, Paul Frissen wil ons geen angst
aanjagen, wil ook niet de indruk wekken dat de situatie uit de hand is gelopen,
fataal uit de hand maar wel dat men partijen als het Vlaams Belang, of het
Front National van Marine Le Pen, dan wel de beweging van Wilders niet zomaar
opnieuw terug kan dringen en de aanhang opnieuw bij de “gewone” traditionele
partijen kan brengen. Er is meer aan de hand dan het populisme alleen. Er is de
vraag of we van de technocratie en de maakbaarheidsidealen veel moeten
verwachten, als het erom gaat een goede, leefbare samenleving waar mensen zich
wel bevinden mogelijk te maken. Frissen schrijft dus een kritiek van de
maakbaarheidsideologie.
Sinds enkele jaren is de
kritiek op het neoliberalisme niet van de lucht, maar die kritiek leek en lijkt
mij voorbij te gaan aan de vraag of zo een benadering wel adequaat is. We
hebben namelijk de gewoonte “verkeerde” inzichten te neutraliseren door er de
tegengestelde visie tegenaan te gooien, wat doorgaans niet tot zinvolle
antwoorden aanleiding geeft. Het alternatief voor het neoconservatieve
gedachtengoed? Het progressieve? Het bekt goed en luistert lekker, maar voegt
niets toe aan de kwestie. Het werkelijke, overdachte alternatief kan dan
misschien wel een gematigd conservatieve benadering blijken, zoals Paul Frissen
ons voorhoudt, maar dat gematigde, dat komt van mij. Tene quid bene? Behoud het
goede want de vijand van het goede blijkt vaak het perfectionisme.
Sinds jaar en dag wordt op
crises, catastrofes, rampen gereageerd met een ´Dat nooit meer!’ terwijl
duidelijk is dat de ramp, zoals een zware kettingbotsing in de herfstige mist
moeilijk te vermijden valt, als de bestuurders van voertuigen de mist niet hebben
zien aankomen of omdat er ergens een vergissing gemaakt werd. Maar menselijke
fouten, zo blijkt, worden door de rechter misschien nog geaccepteerd, maar door
de publieke opinie en vooral de slachtoffers niet. Dan ontstaat er een
probleem, want men weet dat sommige kleine voorvallen, waarover men zelfs niet
de minste controle heeft, niet te voorkomen vallen. De overheid moet echt iets
doen en dan komen er zware boetes op bijvoorbeeld het gebruiken van het
mobieltje tijdens het rijden. Onoplettendheid? Kan niet en dus zal een app
ontwikkelen die bestuurders van voertuigen activeert als hun aandacht zou
verslappen. De perfectie nastreven blijkt vandaag tot zeer verregaande ingrepen
te leiden. Maar, hoelang kan men zich onthouden van actie? Voor Paul Frissen is
de kern van de huidige omstandigheden, waarbij de politiek in de greep lijkt
van het populisme te wijten aan een voluntaristische politiek, hoewel hij
eerder spreekt van technocratische verleiding. Alle middelen inzetten om
mogelijk onheil tegen te gaan, daar kan niemand iets tegenin brengen. Zou het?
Het blijft moeilijk te zeggen
waar de grens ligt tussen noodzakelijk ingrijpen en noodzakelijkerwijs niet
ingrijpen en daarom spreekt hij van incrementeel beleid. Dat wil zeggen dat men
maatregelen voorop stelt die omkeerbaar zijn en ook tijdig gewoon opgeschort
kunnen worden. Het systeem van de gas, de gemeentelijke administratieve
sancties, kan als een overtrokken benadering van overlast in het publieke
domein gelden. Hoezeer men ook zegt dat het enkel over overlast mag gaan om de
goede omgang tussen de burgers te bevorderen, zien burgers dit steeds vaker als
pesterijen en daar is wel enige grond voor. Bovendien blijkt dat de
omgangsvormen een zaak van cultuur zijn, eerder dan van bereidheid elkaar de
duvel aan te doen.
Het probleem met de zware
repressie in het verkeer, voor kleine overtredingen, met de Gasancties, is ook
dat ze niet als proportioneel worden ervaren wat de overheid argumenteert met
het feit dat mensen, zeker jongeren, niet altijd weten hoe het heurt. Ik denk, anders dan Frissen dat
conservatieven niet zozeer behept zijn met de gedachte dat men de mens moet
wantrouwen, want mensen zijn wel eens geneigd tot het goede, soms tot het
andere, soms gewoon onoplettend. Dat kan ergernis met zich brengen, maar hoeft
niet meteen afgestraft te worden, toch? De zaak is dat mensen tot veel in staat
blijken, maar vaak door de idee van de almachtige staat tot een zekere
lethargie zijn vervallen. En tegelijk, merkwaardig genoeg, delen velen de
pessmimistische idee over de mens, terwijl mensen soms onverwacht voor de dag
kunnen komen, welwillend en bereid tot positieve solidariteit.
Het meest opvallend komt die
lethargie aan het licht als het over uitgaven van de overheid gaat, zoals het
verdelen van subsidies aan het wetenschappelijk onderzoek, waar die overheid,
bij monde van experten tegelijk streven naar objectiviteit, belangenvermenging
willen tegengaan en tegelijk zeer willen zijn dat die middelen rendabel ingezet
zullen worden. Men moet met andere woorden zowel qua methode als qua
vraagstelling bij de experten die erover zullen oordelen vertrouwenwekkende
aanvragen indienen, ook als daaruit zou volgen dat het onderzoek daardoor aan
belang zou verliezen en de resultaten wel voorspelbaar maar weinig verhelderend
zouden uitpakken en al helemaal geen nieuwe inzichten opleveren.
Maar het gaat verder, want
sommigen vinden dat scholen mensen moeten opleveren die in staat zijn hun
kritische geest in te zetten voor het algemeen belang, maar tegelijk durft men
te melden dat niemand mag achterblijven, waardoor jongeren lang in de gedachte
kunnen dwalen dat het allemaal niet dondert, of men nu ijverig is of niet. Meer
nog, ijver aan de dag leggen als het om de studie gaat, wimpelt men in de
publieke opinie wel eens af als het gedrag van blauwkousen, wat vooral voor
jongens problematisch blijkt uit te pakken.
Interesse en nieuwsgierigheid?
Ach wat, dat hoeft toch niet, als men mensen aflevert aan het hoger onderwijs
die daar dan falen, dan treft het leerplichtonderwijs geen blaam. Zou het? Hier
denk ik, schiet de overheid in haar opdracht te kort, omdat de inspiratie voor
het vigerende onderwijsbeleid zelden of nooit aan kritiek onderhevig is. Dat
wil zeggen, de visies die eraan ten grondslag liggen, geput uit het werk van
Bourdieu en co, blijkt boven elke verdenking te staan. Dat onderwijs niet enkel
een direct nut hoeft te dienen, blijkt vandaag een ketterij van formaat te
zijn, terwijl de onderwijsvorm die het beste mensen helpt, afhankelijk is van
inderdaad doelstellingen. Wie een ambacht goed onder de knie wil krijgen, moet
vele uren de nodige handelingen uitvoeren om ze echt in de vingers te krijgen.
Maar ook wie zich met vraagstukken bezig wil houden, wiskundige of andere,
dient er zich op toe te leggen de nodige oefening in de vingers te hebben. Een
onderzoek naar de kennis, een examen dus, kan men zeer gericht op het vak zelf
opzetten, of men kan, zoals vandaag meer en meer het geval lijkt, op grond van
een centraal georganiseerd onderzoek, examen, zoals de Cito-toets, of men kan
vertrouwen stellen in het onderwijzend personeel. In Frankrijk draagt de BAC –
het baccalauréat - vandaag nog altijd zeer jacobijns is ingesteld. Of men zo
het beste de kennis toetst, maar ook of men opleidingen die gericht zijn op die
examens, die overigens meer gediversifieerd zijn dan voorheen, blijft maar de
vraag. Uiteindelijk moeten docenten in het middelbaar er hun academische
vrijheid bij inboeten, ten behoeve van kwaliteitscontrole. Welke kwaliteit?
Het komt mij voor dat de
staat, de overheid hier haar boekje te buiten gaat, maar ook dat men op die
manier mensen, zowel de leerkrachten als de studenten in wezen niet het
vertrouwen geeft dat ze verdienen. Maar dat de overheid investeert in onderwijs
kan men natuurlijk wel waarderen, de kwaliteitstoets van dat onderwijs wil men
nu zeer accuraat volgen en de vraag is of dit niet contraproductief werkt. Men
heeft de afgelopen 20ste eeuw een onvoorstelbare democratisering van
het onderwijs mogen beleven – een reden waarom ik mijn bewondering voor die
mensen niet onder stoel of banken wil steken – zodat men zich wel afvragen of
moet hoe men de relatie tussen economische bloei en democratisering van
onderwijs zal formuleren, want het komt mij voor die dat die relatie niet
eenduidig maar wel onweerlegbaar is.
Overheden hebben ook gezorgd,
sinds de oudste tijden, maar zeker in de moderne tijd voor betere mobiliteit,
wat ook weer gunstige gevolgen heeft gehad. De aanleg van goede wegen, van
waterwegen, met trekschuiten en andere vervoersmodi was voor de verlichte
vorsten en stedelijke magistraten een belangrijk beleidsdomein, al zien we dat
in de geschiedenisboeken zelden aangekaart worden. In wezen hebben we geen goed
zicht op verleden samenlevingen en de cultuur van die dagen, bijvoorbeeld ten
tijde van Erasmus of Johann Sebastian Bach, terwijl voeding, rechtspleging en
dus ook mobiliteit wel degelijk hun invloed hadden op het leven van die bekende
figuren, maar ook de lui die we niet kunnen kennen, tenzij via genealogisch
onderzoek.
Vandaag gaat de discussie over
gelijkheid, maar we willen wel persoonlijke vrijheid in ere houden, wat wel
eens botst. Het maakbaarheidsideaal dat we nu kennen, zal men niet zo
gemakkelijk met mensen als Diderot of Voltaire in verband brengen. Niet dat we
het zomaar eens zijn met de lezing van Candide, als zou Voltaire alleen hebben
willen tonen dat we niet leven in de beste der werelden. Ik denk steeds meer
dat Voltaire vooral de gedachte koesterde dat we het kwaad in deze wereld
alleen kunnen aanvaarden als we zelf proberen in onze eigen omgeving daar verre
vanaf te willen blijven, zonder ons als engeltjes te willen voorstellen.
Voltaire heeft overigens zijn eigen tuin gecultiveerd, onder andere toen hij in
een paar gevallen van gerechtelijke dwalingen is tussen gekomen, maar ook in de
buurt van Genève waar hij zowel voor de cultuur, c.q. het toneel een vrijhaven
vond, maar ook voor ambachtslui, de gekende Zwitserse horlogemakers.
Voltaire wordt niet door
iedereen gezien als een passende vertegenwoordiger van de Verlichting, terwijl net
hij langer dan de anderen aan de weg getimmerd heeft, maar ook door zijn
aandacht voor onderscheiden problemen, de rol van de RKK in het Frankrijk van
Louis XV via zijn Lettres Philosophiques heeft aangepakt. Nu ja, hij was een
deïst en dat zint Jonathan Israël niet. Maar hoe moeten we dat dan begrijpen?
Feit is dat we vergeten dat de
invulling van de Verlichting niet aan bepaalde normen onderhevig was, want
iedereen kon zijn eigen gangen gaan, wilde vooral dat de overheid geen grote
greep meer had op wat men wilde zeggen en schrijven. Die strijd werd op
verschillende manieren gevoerd. Dat na 1789 de Franse Revolutie niet iedereen
beviel, wil men wel eens vergeten, maar we weten dat men daar vandaag best niet
mee uitpakt. En toch, de discussie over het Jacobijnse centralisme, dat
overigens een verderzetten was in een aantal opzichten van de politiek van
Colbert en het Mercantilisme.
Jacobijns centralisme, waarbij
het de ambitie is van de overheid de mensen volkomen onder de knoet te houden,
mag men niet alleen de Franse Revolutie toeschrijven, maar het is wel een
werkelijkheid, die tot de dag van vandaag overheden in verleiding brengt,
waarmee men meteen de verburgerlijking van de 19de eeuw, ter
vervanging van het aristocratische bestel voordien, als grote uitkomst ziet. De
drie revoluties in Frankrijk, waarbij die van 1871, de Communards de meest
anarchistische was, zijn dan ook altijd gekaapt geworden. In die zin is het
citaat dat Paul Frissen aanhaalt, namelijk dat Hitler de laatste ontremming van
de moderniteit was, belangrijker dan we doorgaans in debatten vernemen, want
men doet alles om Hitler, het nazisme en latere zogenaamde neo-bewegingen voor
te stellen als antimodern. Dat men verwees naar Germaanse sagenwereld, met
runen speelde en sommigen de logica van bloed en bodem voorhielden, mag niet
verhelen dat Hitler, de technische mogelijkheden van de moderniteit zeer
genegen was. Zijn keuze voor een tankleger en voor een sterke luchtmacht, maar
ook voor een sterke ambtenarenstaat ontgaat dan ook velen. De Führerestaat was
dan ook een ambtenarenstaat, zoals John Lukacs het stelt. Vandaag is die
ambtenarenstaat vooral meer fluïde geworden, zijn ambtenaren minder zichtbaar,
maar ze zijn er wel.
Het probleem van de utopische
dromen over de ideale samenleving, wil men vaak loskoppelen van de
maakbaarheid, want dat zou geheel berusten op wetenschappelijke inzichten. Het
blijft de vraag voor Frissen of men een ideale samenleving kan willen, als de
mensen, die de samenleving vormen, al dan niet gewillig of welwillend, zelf
alles behalve perfect zijn. Het streven naar perfectie vormt overigens een
cruciaal probleem in het persoonlijke leven van zeer veel broeders en zusters.
Het geloof dat we kunnen voldoen aan een bepaald ideaalbeeld, heeft me altijd
geïntrigeerd, maar niet echt aangesproken. Ben ik mij wel bewust van enkele
persoonlijkheidskenmerken, dan is het vooral de liefde zelf voor het leven dat
ik mocht ontvangen en delen met anderen, dat me er huiverig tegenover voel van
mezelf of anderen perfectie te verwachten, laat staan te eisen. Ik vrees de
saaiheid als iedereen te zeer op mij zou lijken.
Pleidooien voor een perfecte
samenleving, gebaseerd op grote wetenschappelijke blauwdrukken, betekent dat
men de individuele vrijheid wil ordenen. Uiteraard kan men proberen zich
hoffelijk te gedragen en anderen rechtvaardig te behandelen, men kan dat
proberen af te dwingen, maar als we zien aan hoeveel normen we vandaag moeten beantwoorden.
Spreken van zelfbeschikking en niet aanvaarden dat niet iedereen volkomen
beantwoorden kan aan die normen die ons door allerlei moraliserende clubs
worden aangereikt, het blijkt niemand te deren. Het verhaal van persoonlijke
zelfontplooiing kan niet zonder te aanvaarden dat mens al eens “het zwijn door
de bieten (wil) jagen” of anders gezegd uit de bol gaan. Inderdaad, zonder Paul
van Ostaijen is onze poetica niet volledig, maar ook andere ongeordende geesten
hebben onze samenleving verrijkt.
De overheid moet zich daarom
ver houden van een normerende benadering van het persoonlijke leven. Al
begrijpt eenieder dat roken ongezond is of drinken mensen in ellende kan
brengen, dan nog kan men niet te ver gaan bij het aansturen van personen. Let
wel, ik denk dat naasten, de eigen kring hier wel een rol te spelen heeft. Ik
denk ook dat organisaties van burgers hier elkaar kunnen stimuleren, maar het
feit dat men meer en meer van overheden verwacht dat zij ongeregelde elementen
tijdig uit het straatbeeld verdrijft, laat zien dat onze pleidooien voor
tolerantie wankelmoedig uitvallen.
Maar wat men ook wil bereiken
met die niet aflatende aanvallen op wie niet in het maakbaarheidsideaal mee wil
gaan of die de Theory of Justice van Rawls niet voorop stelt een geldig doel
voor politiek engagement, in feite kan men daar best een discours ontwikkelen
dat met het gevoerde of te voeren beleid weinig uitstaans heeft. Er is
nauwelijks een partij in de West-Europese democratieën te vinden die niets
ondernemen een adequate optie vindt. Of het nu om gezondheidsbeleid gaat en al
helemaal als er sprake van pandemieën is, de politicus zal altijd beweren dat
harde actie nodig is, onmiddellijke actie ook. Men denke aan de dioxinekippen,
die een hele kippenveestapel heeft gekost, zonder dat duidelijk was of mensen
echt met PCB’s of dioxine bedreigt zijn geworden – terwijl het aanleveren van
slecht gevoederde kippen pas heel geleidelijk een zaak van beleid is geworden.
Maar ook dan weer stond een moreel principe voorop, dierenwelzijn. De
economische aspecten en het beleid werden ten dienste gesteld van
dierenwelzijn, waardoor men de strijd tegen minder goede voedingsgewoonten,
gewoonlijk bij armen, opzij schoof.
Soms kan men de dada’s van
deze en de verwachtingen van anderen goed met elkaar verzoenen, maar burgers
die begrijpen dat gezonde voeding niet alleen een zaak van de overheid is, of
liever, de eigen verantwoordelijkheid is van elkeen, zonder dat men daarom per
se dure voeding moet kiezen, gewoon voor afwisseling zorgen en dat soort
dingen. Men leert dat toch doorgaans gaande het leven, maar gemakzucht is
niemand vreemd.
Voedselveiligheid,
verkeersveiligheid, veiligheid hier een veiligheid daar, ten koste van
persoonlijke keuzes? Als het moet, moet het. Men zoekt wetenschappelijk
onderbouwde systemen, maar vergeet wel eens dat de overige zaken niet gelijk
blijven, maar met elkaar verbonden zijn. De gezondheidszorg moet gratis zijn –
soms met die beperking dat sommigen die fout leven er geen recht op hebben – maar
dat lijkt niemand te deren. Het systeem moet in stand gehouden worden? Zoals,
denk ik dan, in wijlen de Sovjet-Unie en dat was toch niet bepaald een utopisch
leven. Nu is het alternatief voor sommigen ook geen paradijs, maar of dat echt
zo is, valt te betwijfelen, want nu leven we in een samenleving waar men elk
ongerief van overheidswege moet en zal uitroeien en de “Politics of Fear” is er
een handig instrument toe. Paul Frissen is niet bepaald vriendelijk voor de
wijze waarop men over de klimaatverandering spreekt. Meer in het algemeen stelt
hij de overheden – tot en met de UNO in een aantal opzichten – over monopolies
gaan beschikken, die de burger niet echt zinnen, omdat deze begrijpt dat de
mate van veiligheid, of van gelijkheid, met een vermindering aan autonomie en
zelfbeschikking, vrijheid wordt bekocht. Nu meent men dat vrijheid niet meer
dan een illusie is, maar veiligheid kan men in wezen ook niet afmeten.
Mijn slotsom is het dat
politici én burgers er geen oog meer voor hebben dat het leven inderdaad wel
eens verrassingen kent en dat zijn niet altijd vrolijke verrassingen, wel
integendeel. Maar niet alles wat mensen overkomt is hun eigen stomme schuld. Onmacht
toeschrijven aan mensen, laat staan aan politici mag men niet, want het is het
taboe dat alle andere taboes heeft vervangen. Als mensen een burn out krijgen
of in depressie gaan, dan is daar een oorzaak voor, maar machteloosheid kan
misschien, onmacht niet. Evengoed roept men ons op perfectionist te zijn, meer
nog, ze zijn niet aan te slepen de succesvolle mensen die zeggen dat ze
welhaast lijden onder hun perfectionisme. Mensen die succesvol blijken en
tegelijk niet zeuren over perfectie, maar over wat ze verwezenlijken, men hoort
het niet zo vaak. En overigens, wat is dat dan, perfectionisme? Iets dat
volmaakt is nastreven, uiteraard, dat ligt voor de hand. Of toch niet, want
zelfs een brood kan een heel eigen textuur hebben en lekker zijn en toch anders
dan het brood van een andere bakker. We weten hoe een brood hoort te smaken? Ja
toch, maar ik merk toch een verschil tussen brood van de warme bakker en brood
in het warenhuis.
Het is niet zonder belang dat
we hier op ingaan, omdat de gedachte dat een arts een perfecte arts kan zijn,
zolang duurt tot hij of zij door een patiënt of nabestaanden in last gebracht
wordt. Elk geval is anders en de beoordeling van het geval, de anamnese en de
diagnose, de therapie en de tijd die dat alles vergt is van gewicht in de
beoordeling, maar kan men meer zeggen dat men vertrouwen heeft in de vaardigheid
van deze of gene arts. Toch zien we dat overheden er alles aan doen, uiteraard
evidence based, om artsen te vergelijken en te controleren, op grond van
voorschrijfgedrag en andere elementen, die niet direct gelinkt zijn aan de
patiënten die de arts te behandelen krijgt. Ach, zelfs voor juristen geldt dat
ze via werklastmetingen objectief beoordeeld kunnen worden. Natuurlijk, we
horen wel eens dat een rechter traag, te traag werkt, met juridische gevolgen
vandien. Maar als ook hier de gevallen zelf niet in kaart gebracht worden, zou
men wel eens de zeer zorgzame magistraten weg kunnen pesten. Efficiëntie?
Natuurlijk, maar zelfs in een vredegerecht kan het goed zijn dat de
vrederechter de tijd neemt om twee partijen met elkaar te confronteren, maar
indien mogelijk te verzoenen. Want dan is de kans groter dat er later geen
nieuwe zittingen aan gewijd hoeven te worden.
Met andere woorden, als we
stellen dat het niet direct voorspelbare des mensen is, noem het verrassingen,
noem het fatum, het kan altijd voorkomen en wie zegt dat toeval niet bestaat, hoe
ironisch men het naderhand ook noemt, vergeet dat ons handelen misschien voor
onszelf zeer goed overlegd mag lijken, voor anderen is dat niet het geval,
omdat we onze motieven vaker niet dan wel aan de andere laten kennen. Dit geldt
dus ook voor mensen die zich met overheidstaken belast weten of als politicus
(m/v) handelen. Maar ook zij menen wel eens dat ze naar perfectie dienen te
streven. Nonsens, want men weet niet wat er morgen te gebeuren staat. Daarom
kan men met Frissen wel degelijk instemmen als hij ervoor pleit dat niets doen
wel eens beter kan uitpakken dan overhaast optreden. Niets doen is voor politici,
voor journalisten en vaak genoeg ook voor experten geen optie. Maar als het dan
verkeerd uitpakt, dan heeft tenminste iets gedaan. Toch klinkt die gedachte,
dat politici niet echt iets hoeven te doen, als er zich onvoorziene
omstandigheden voordoen, als een vloek in de kerk van technocraten en media.
Maar als ze gewezen worden op (ongewenste) neveneffecten, dan valt het moeilijk
hiervan een goed beeld te krijgen. Het doel heiligt niet de middelen, de
middelen kunnen wel tot een passend resultaat leiden. Maar, zegt Frissen en
daar volgen we hem, als het resultaat verre blijft van wat men beoogt had, dan
kan men toch corrigeren. Of men de aangerichte schade in kaart brengt, blijft
nog maar de vraag. En toch, is het van belang deze overwegingen bij het nemen
van noodmaatregelen, maar ook als dagelijkse praktijk, in het achterhoofd te
houden. Ik denk hier aan de hele discussie over de zorg voor (jong-)volwassen
personen met een fysisch of mentale handicap. De zorg kan voor het ogenblik
niet voldoen, maar men weegt de zorg af aan de hand van prioriteiten, terwijl
men de zorg van de ouders en andere naasten van zo een persoon met een handicap
niet kan afwegen. Als er dan mensen tot wanhoopsdaden komen zegt de ene, met
pijn om het hart dat men al die zorgvragen probeert op te lossen, terwijl de
oppositie vaak zegt dat de wachtlijsten in deze vorm van zorg echt niet kan.
Alleen, de zorgvraag zelf, die kan men voor de betrokkenen haast niet
objectiveren, terwijl men ambtelijk meent technocratische normen te kunnen
vaststellen. Het ruimere publiek vindt dan de vertegenwoordigers van ouders met
grote zorg om hun kind dat dreigt niet te nodige zorg te krijgen, niet moeten
zeuren. Wat te doen? De politiek kan ook niet elke zorgvraag ernstig nemen. De
grote zorgvraag komt immers ook voort uit het feit, zegt iemand die weet hoe
groot de zorgvraag kan zijn, uit de veranderende omstandigheden. Bij vorige
generaties kregen “ongelukkige” of “gebrekkige” kinderen als (jong-)volwassene een
plaats in de ruimere familie, vandaag is die opvang er niet meer. Het dwingt
ons om verder te denken dan alleen die zorgvraag, maar dan komen we uit bij wat
men in Nederland de participerende samenleving, waarbij mensen nagenoeg
gedwongen worden zorg voor gebrekkige naasten op zich op te nemen.
Paul Frissen stelt daarom vast
dat de overheid, als zij dat alles van concrete en transparante antwoorden wil
voorzien, zichzelf vanzelf onbetrouwbaar maken zal. Voor populisten is het niet
moeilijk de overheid, politici en hun technocratische adviseurs telkens weer te
beschuldigen van onvoldoende inzet. Geen van beide partijen verwacht iets
anders dan dat “de mensen”, in mijn syntaxis en vocabularium, burgers, mensen
hen de hemel in zullen prijzen. Dat is domweg niet zo, omdat ze, burgers en
overheidspersonen, al lang weten dat elk optreden dat te dicht bij burgers
komt, bij onze persoonlijke levens, altijd negatief ingevuld zal worden, met
name omdat mensen het evident vinden, als anderen in het juiste patroon
gedwongen kunnen worden, maar als de eigen vrijheid aan de haak gehangen wordt,
dan wordt het moeilijker te verdragen.
Wat we finaal van overheden
mogen verwachten, vergt verdere reflectie. Over het “ceteris paribus”
bijvoorbeeld, maar ook over het belang van wetenschappelijk onderzoek en hoe de
verworven kennis te gebruiken. Om maar te zeggen, sommigen boeken roepen meer
gedachten op, dan een mens op het eerste zicht zou bevroeden en “De Fatale
staat” van Paul Frissen is er zeker een dat tot ernstig debat zou moeten
aansporen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten