Mens worden belangt eenieder aan
Reflectie
Fascinatie
of obsessie
Sciëntisme,
oordeelsvorming en
Humaniora
Het valt niet altijd mee in de gebeurtenissen
een zekere samenhang te vinden, laat staan een positie te bepalen. Maarten
Boudry bekent zich in Knack als sciëntist, of liever hij vindt dat een
wetenschappelijk wereldbeeld het beste aansluit bij zijn visie als filosoof.
Daarover kan men moeilijk discussiëren, want hij gaat ervan uit dat de
wetenschappelijke activiteit een zelfreinigend vermogen heeft zodat
overdrijvingen van sommigen gemakkelijk terzijde geschoven kunnen worden. Zelf
meent hij ook dat de breinonderzoekers zich wel eens schuldig maken aan
overdrijvingen.
Gisteren kreeg ons land, zegt men mij, een Nobelprijs.
Maar mij staat het voor dat het de heer Franςois Englert is die de prijs heeft
gekregen. Bovendien weigert hij zijn bevindingen in een kort bestek uit te
leggen, omdat er vele jaren van onderzoek en reflectie aan vooraf zijn gegaan
en naderhand heeft hij het onderzoek op andere terreinen van de theoretische natuurkunde
uitgevoerd, zoals in verband met de bij wijlen mythische snaartheorie.
En dan is er nog een minister die niet voor
onderwijs bevoegd is, maar toch meent het beleid van de Vlaamse regering te
moeten verklaren aan de eigen aanhang en sympathisanten. Kan men van een
minister een grotere democratische inzet verwachten. Het blijkt wel een
Amerikaanse praktijk, waarbij politici hun achterban rechtstreeks de gang van
zaken gaan voorstellen. Ook deze minister heeft oog voor wetenschap en
techniek. Nu was de eerste opleiding van François Englert die van ingenieur en
dat vond hij teveel toepassing en te weinig… onderzoek en theoretisch. Zou men
daar veel mensen warm voor kunnen maken, dat gevoel van opwinding bij een
bladzijde natuurkunde, waarin vooral wiskunde aan de orde is? Het onderwijs
zelf lijkt er soms bang voor.
En dan is er nog een literaire aanleiding: het
boek van Timur Vermes, die de kritiek en de welmenende goegemeente voor een
groot probleem stelt, want zijn boek “er ist wieder da” is ongemeen populair,
terwijl zij er alle zwakheden van kunnen blootleggen. Aansluitend hierbij komen
we ook uit bij Bas Heijne die universiteitstudenten durft te vragen of zij
“Noodlot” beter vonden dan “Van oude mensen, de dingen die voorbij gaan”. Beide boeken werden geschreven door Louis
Couperus, maar de studenten konden alleen een literatuurwetenschappelijke
benadering aandragen.
De weg van alle weten
Niemand zal ontkennen dat wetenschappelijk
onderzoek sinds Thales van Milete een enorme weg heeft afgelegd, maar de meeste
filosofen die zich inlieten met de kosmos, deden dat niet op een wijze die we
wetenschappelijk kunnen noemen, zoals Frances Yates leert omtrent Giordano
Bruno. De zaak is dat we niet goed begrijpen hoe Copernicus met zijn
vaststelling dat de aarde niet het centrum van het heelal is, maar dat de zon
centraal staat, want waarom zou hij plots dat tot inzicht kunnen komen, als hij
geen Hubble telescoop ter beschikking heeft. Hetzelfde geldt voor Englert en
anderen: wij kennen resultaten en nemen die aan, maar kunnen niet zomaar
begrijpen hoe het verhaal er echt uitziet.
Wetenschappelijk onderzoek vandaag is volgens
enkele studenten van Englert te vaak specialistisch en detaillistisch, waarbij
onderzoekers zich steeds verder ingraven in een bepaald domein. Englert, zegden
zij in de krant, wist steeds weer de focus te behouden en toch een breed
blikveld open te houden. Het weten van details, van zeer fundamentele elementen
sloot niet uit dat dit paste in grotere vraagstukken.
Het is dan ook iemand als de econoom Tomas
Sedlacek die mij er nog eens op attendeerde, net als Klaas Landsman, dat de
taal van de wetenschap niet vanzelfsprekend wiskunde is, maar dat wiskunde zelf
vaak weerbarstig is om bepaalde inzichten te formuleren, zoals dat met de
gebruikelijke taal ook wel eens het geval is. Men kan bovendien volgens
Landsman en Sedlacek ook niet voorbij
aan het feit dat veel gebruik van de wiskunde in feite vrij middelmatig is. En,
menen zij en anderen kan men niet zomaar die bevindingen als een verklaring
zonder meer beschouwen: men dient te onderzoeken of de verklaring niet tautologisch
is.
Ik merk weinig voorbehoud vanwege Maarten
Boudry op dit terrein, terwijl net een filosoof gevoelig zou moeten zijn voor
de risico’s van een methodologische benadering die bewijst wat men had willen
weten. Natuurlijk, in de wiskunde is de opeenvolging van stelling en bewijs een
courante praktijk. Maar doorgaans ziet men dat men vertrekt bij bestaande
inzichten die men vervolgens onderzoekt en hoeft het niet zo te zijn dat men
aan het eind opnieuw bij het vertrekpunt uitkomt, maar net een bijzondere
inbreng aandraagt.
Het valt eenieder op dat deze verschillende
debatten te maken hebben met een cruciaal thema dezer dagen, namelijk een
politiek streven, een streven ook van de samenleving tot het beheersen van
evoluties en persoonlijk gedrag. Ongemak moet vermeden worden. Het zou kunnen
dat het te maken heeft met het maakbaarheidsideaal, zoals Paul Frissen de lezer
van De fatale staat voorhoudt, maar
ik denk dat hier toch nogal gemakkelijk een aantal elementen van de discussie
over het hoofd worden gezien. Overigens, wie het maakbaarheidsideaal afwijst
wordt gemakkelijk afgewezen als partner in het debat, want niet bereid de
premissen ervan te onderzoeken, te aanvaarden. Maar waarom zou men dus nog een
debat aangaan, als we het a priori eens moeten zijn over de
maakbaarheidsideaal.
Jabik Veenbaas heeft in zijn essay over de
Verlichting als kraamkamer van Europa (en de moderne wereld) omstandig
aangetoond dat wetenschappelijk onderzoek en het debat over rationalisme niet
zo mechanisch als eenduidig te reconstrueren valt als sommigen zeggen. De grote
moeilijkheid is niet dat Spinoza en Descartes zich beriepen op de rede om een
beter inzicht in de samenleving te verwerven, want het kan niet anders of dit
is, was een winst. Maar evengoed kan men niet stellen, zoals Jabik aangaf dat
Diderot, om slechts die te noemen alleen maar bezig waren met een verheerlijken
van het rationalisme, want hij deelde de kritiek dat het rationalisme van
Descartes en Spinoza, behalve belangwekkend ook het risico in zich draagt dat
het de werkelijkheid uit het oog verliest. Ook Tomas Sedlacek merkt op dat er
met het denken van Descartes veel gewonnen werd, maar ook dat het systematische
werken op grond van logische argumenten het gevolg kan hebben dat de
werkelijkheid niet meer het voorwerp is van het denken.
Het geval wil dat we aan wetenschap veel
vragen, maar dat we daarbij niet altijd oog hebben voor het hoe van
wetenschappelijke vooruitgang. Om maar iets te zeggen, behalve Jean-Paul van
Bendegem zijn er weinig mensen die zich met het belang van waarschijnlijkheid
in het wetenschappelijke denken inlaten, wat betekent dat ze van de
wetenschappelijke kennis vooral de zekerheden overhouden. Dan wordt het een
zaak van weten, zoals Karl Jaspers schreef, niet van de twijfel zelf die aan
wetenschappelijk onderzoek voorafgaat en het wel steeds begeleidt. De obsessie
met wetenschappen is dezer dagen bijzonder opvallend, omdat we er een
reddingsboei van maken. Jean-Paul van Bendegem schreef niet voor niets een
essay waarin hij de dubbele geletterdheid, die in de wetenschappen én in de
letteren voorstaat. Iedereen weet wie “in de poes naaien”gemunt heeft, maar als
we andere werken dezer dagen, zoals Timur Vermes lezen of Britta Böhler, het
ene over Hitler die terug komt en ons een ongenadige spiegel voorhoudt, het
andere over de moeilijke beslissing van Thomas om publiek te breken met
Duitsland, dan merkt men hoe in de publieke media een klimaat geschapen wordt
dat we als literair populisme moeten beschouwen.
De grootste uitdaging inzake onderwijs? Sociale
onrechtvaardigheid wegwerken óf mogelijkheden scheppen? Ik denk dat het eerste
niet mogelijk is zonder het tweede, met
name dat als men leerlingen in het leerplichtonderwijs niet de kan geeft hun
mogelijkheden te ontdekken, dan zal men zelf een nieuwe elite kweken waardoor
de kloven in de samenleving nog dieper worden. Sociale onrechtvaardigheid is
namelijk zowel een containerbegrip als een politiek te eenduidig voorgesteld
beeld van de samenleving. Het individu verdwijnt ongenadig op de achtergrond en
alles komt in het perspectief te staan
van een maatschappelijke benadering.
De andere mogelijkheid reikt Martha Nussbaum
aan. Zij studeerde bij John Rawls maar vervolgens ging zij (uiteraard) haar
eigen wegen ging op. Opnieuw bracht zij de persoonlijke ontwikkeling op het
voorplan, ook als het om hulp aan achtergestelde mensen, vrouwen vooral in
India of Afrika gaat. Zij staat een programma voor dat meer omvattend is dan
men kan bereiken als men het alleen heeft over onrecht. Dat is ook wat in het
huidige debat over onderwijshervormingen gaat: de hele persoon proberen te
vormen.
Nu kan dat alleen als een onderwijsprogramma
ook een ideaalbeeld van de goed opgeleide jongere heeft, in het ASO of in het
BSO. Het gaat dan om meer dan het nut en de bruikbaarheid, want mensen leven
niet enkel om te werken en bij te dragen tot het systeem, want dat is een
stuitende instrumentalisering van de persoon.
Nadenken over deze aspecten van onderwijs kan
inderdaad moeilijk in een voorstelling van het geplande onderwijsbeleid, de
besluiten die reeds gevallen zijn. Maar het blijft bedroevend dat men de
rondgang van de viceminister-president met zo een argwaan bekijkt, terwijl het
goed is dat politici aan de achterban en derden hun beleid gaan voorstellen. De
kwestie is natuurlijk dat dit een moeilijk tot stand gekomen compromis is tussen
welhaast tegengestelde inzichten. Net omdat men de neiging heeft het beleid
zelf voor te stellen, kan men niet de filosofische achtergronden belichten.
Maar er is meer: wie de zaak goed bekijkt, merkt
dat opleiding, vorming niet alleen een kwestie is van vlot door het onderwijs
gaan, zonder te testen of men wel mee is. Een examen voorbereiden kan een
vreugde in de arbeid met zich meebrengen. Als leerling, scholier merkt men dat
niet altijd, alhoewel, men moet eerlijk zijn, want wie het mocht meemaken een
goed mondeling mee te maken aan het einde van de humaniora, die weet dat dit
echt mogelijk is.
De opbouw van kennis, van grammatica en van
wiskunde, goede, gedegen wiskunde, fysica, scheikunde en geschiedenis,
aardrijkskunde, het zijn treden op een jacobsladder. Natuurlijk zal deze kennis
aan het einde van de rit, later dus, niet altijd volkomen blijken, maar het
valt me op dat men dit niet in het debat aan de orde brengt. Men mag wat mij
betreft victorie kraaien als mijnheer Englert de Nobelprijs ontvangt, al ligt
de verdienste vooral bij hem. Maar men kan niet doen begrijpen hoe belangrijk
die vinding van het massaboson wel is als men niet ook een minimale kennis van
natuurkunde heeft.
De andere kant, die van de literaire kennis kan
men dan weer niet zomaar als nutteloos terzijde schuiven. Het gaat om het
ontwikkelen van taalgevoel en het doordringen in het particuliere van verhalen.
Inderdaad, ook filosofie heeft haar plaats, wat in sommige scholen ook echt aan
de orde is. Patrick Loobuyck vraagt daar terecht aandacht voor, maar tegelijk
zijn ook die inspanningen te zeer gericht op een politiek doel, de rol van het
godsdienstonderwijs in scholen weg te werken. Wie het artikel in Streven leest
over Deïsme en de moderne bevindingen in de wis- en natuurkunde, de scheikunde,
zal merken dat godsdienst vandaag als een boeman wordt beschouwd, als
broedplaats ook van schadelijke gedachten. Maar zelf denk ik dat goed onderwijs
niet voorbij kan aan de blijvende invloed van het syncretisme dat in het
christendom geaccumuleerd werd. Daarom moet men inderdaad in het onderwijs
zowel “Jacques le Fataliste et son maître” lezen en als leraar vervolgens de
verwerkingen en discussies aanvatten. Maar de Pensées van Pascal, de Turkenkrijg van Erasmus… mogen ook niet ontbreken. Maar die behoren zo
te zien tot de canon.
Er me voor hoedend te gedetailleerd uit de hoek
te komen en te veel namen en titels aandragend, kan ik me wel niet van de
indruk ontdoen dat precies de ijzersterke programma’s van de klassieke
humaniora veel kritische geesten heeft voortgebracht, zoals August van
Istendael of die hele generatie jonge politici in de jaren 1980, zoals Jos
Geyssels en filosofen als Ludwig Heyde. Een goed programma, goed aangebracht
zal op termijn meer realiseren dan alleen nuttige burgers voortbrengen, maar
burgers die als personen hun eigen inbreng hebben.
Noch de onderwijshervormers, noch mensen als
Patrick Loobuyck of Maarten Boudry, vooral die laatste niet, klimmen op het
katheder om aandacht op te eisen voor die andere terreinen. Men zal toch niet
vergeten dat de man die in 1927 de theorie ontwikkelde van het uitdijende
heelal een Leuvens hoogleraar was en een priester bovendien? Niet dat dit de verdienste
verhoogt, maar het laat zien dat men wetenschap en levensbeschouwing niet kan
zomaar op een lijn kan plaatsen. Kennis, voorhanden zijnde kennis dient men
altijd nog af te wegen. Zou Oppenheimer zijn zelfkritiek hebben kunnen
formuleren zonder niet ook een grote interesse voor het morele aan de dag te
leggen? Zelfkritiek dus.
Onderwijs is een zaak van staatsbelang,
daarover mag geen twijfel bestaan, waarbij we moeten bedenken dat een jacobijns
onderwijsbeleid een groot probleem vormt. Het officieel onderwijs heeft daar
lang onder geleden, maar ook nu nog geloven politici dat ze met grote problemen
als seksuele ontplooiing bij het onderwijs kunnen aankomen. Maar seksuele
ontwikkeling is precies een zaak die vooral in het persoonlijke leven van
belang is. Dat kan men niet per decreet afkondigen, zoals de klassieke
Bildungsroman en de latere variante, coming to age novels laten zien.
Integratie is inderdaad ook een belangrijk doel van onderwijs, maar men kan dan
maar beter proberen in het onderwijs naast aptitudes,
vaardigheden ook de nodige kennis bij te brengen. Kennis van wetenschappen,
zeer zeker, maar dan gaat het niet enkel om de kwestie wat men er verder mee
kan doen, maar zeer zeker ook om het eigen mens- en wereldbeeld mee te
stofferen, want daarzonder zal men wellicht gemakkelijker vatbaar zijn voor
populisme.
Kennis, wetenschappelijke kennis en culturele
kennis, zowel van de literatuur in de eigen moedertaal, maar zeer zeker ook in
andere talen, zijn niet enkel van node voor het nut van het algemeen, maar geven
mensen ruimte eigen creativiteit en mogelijkheden te vinden en zo daaraan vorm
te geven. De obsessie met wetenschappen komt mij vaak amechtig voor en zeer
oppervlakkig. De charme van de meetkunde, van irrationele getallen en het
vermogen door scherpe analyse met formuleringen om te gaan, is wat wiskunde
deelt met taal en literatuur. Het nut? Zeer belangrijk, maar niet
allesbepalend, want was is het nut van het nut?
De kritiek op minister Bourgeois die daarom
doorheen Vlaanderen trekt, komt mij daarom verdacht voor: men weigert de eigen
hervormingsplannen in vraag te stellen. Nochtans is het dat wat Dirk Van Damme zelf
aangeeft in Samenleving en politiek, het
intellectuele blad dat door de SP-a wordt gesteund: men gaat vaak te ver in het
formuleren van eisen rond rechtvaardigheid en gelijkheid, want men vergeet zo
de eigen betekenis van vorming voor (jonge) mensen de nodige aandacht te geven.
En neen, mijnheer Boudry, wetenschap is niet
vrijblijvend, maar zoals Philip van Loocke schrijft in “het wereldbeeld van de
wetenschap”, men kan het best niet te eenduidig opvatten. Maar zonder
ingestampte wiskundige formules en methodes, komt men niet ver. Men moet snel,
denk ik, een en ander herkennen en er spelenderwijs mee kunnen omgaan. Eisen
stellen aan leerlingen, op elk niveau, kan hen alleen helpen hun eigen wegen
beter te vinden. En neen, kinderen mogen de verschillende levensbeschouwingen
ontdekken, maar mogen ook best in de visie die de ouders delen opgevoed worden,
want het duurt even voor men zin en onzin ervan ontdekt en tot keuzes kan
komen. Dus, goede en gedegen scholing maakt deel uit van de ontwikkeling van
een mens tot een persoon.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten