Molenaars kennen de raderen
Reflectie
Mogelijkheden openhouden, ceteris paribus
De
charme van het niets doen
(in de
politiek)
![]() |
Kent de molenaar het binnenwerk van zijn gemaal, maar weinig mensen kunnen beweren echt het binnenwerk van hun samenleving te kennen, laat staan helemaal te kunnen fijnregelen. |
Dit najaar stond in het teken
van de kiesstrijd die pas per 25 mei 2014 beslecht zal worden, tegen één
partij, die stemmen dacht te kunnen halen bij de traditionele partijen, terwijl
die zelf een quasi-traditionele partij is. Ook kwam de vraag aan de orde, denk
ik, of we met het huidige kiessysteem het nec plus ultra van de democratie
hebben bereikt. Alvast David van Reybrouck vindt van niet en pleit voor iets
anders, namelijk de loting onder burgers. Tegelijk kwam er in Nederland een
boek op de markt dat zonder meer pleitte voor een conservatieve houding vanwege
de politicus, de overheden. Tegelijk merkt men dat overheden veel willen
bereiken, maar vaak over het hoofd zien dat hun handelingen, politieke daden,
dus woorden en zelfs maar gedachten, er niet toe strekken. Men kan zich
afvragen of welvaart door de staat gerealiseerd kan worden. Wel, het antwoord
is niet zonder meer neen, maar zeker ook niet “ja”. De reden is dat de overheid
bepaalde ondernemingen kan faciliteren. Tegelijk weten we ook dat, zoals Adam
Smith stelde, de kooplui best niet te veel en te diepgaand met de zaken van
staat betrokken worden. Echter, wie zal dan de staat leiden? Technocraten?
populisten?
Het
einde van oude mythes: de moderniteit
Men heeft terecht voorgehouden
dat politici, wetenschappers, handelaars en zelfs ambtenaren, maar ook wel eens
ambachtslui de afgelopen vijf, zes eeuwen de moderniteit hebben vorm gegeven.
Maar aan deze voorstelling van zaken kleven vele nadelen, omdat we dan niet
kunnen begrijpen dat Filips II van Spanje als vorst een uitgesproken
technocratische positie verkoos, terwijl zijn tegenstanders, onder wie Willem I
en later vooral Oldenbarnevelt hier niet voor onder deden. De een bestuurde
bijna net zo autocratisch als de ander, dat wil zeggen, de Spaanse koning had
die macht van Godswege, de Nederlander, Johann van Oldenbarnevelt verwierf die
macht al doende en door zich te omringen door mensen die in hoofdlijnen zijn
beleid konden onderschrijven. Oldenbarnevelt en later ook Johan de Witt, die
het zonder Stadhouder probeerde, kon het met zijn medewerkers en medestanders,
zoals de Bickers in Amsterdam en zo was er ook zelfs enig contact met Adriaan
Koerbagh. Maar zij waren beide de steens des aanstoots van de Oranjeklanten, de
vrienden van de stahouder, die, zoals Wim Voet, Voethius dachten dat een
koningschap voor het uitverkoren volk, de Nederlanders dus, de beste uitkomst
zou zijn. Oldenbarnevelt werd na de synode van Dordrecht aangehouden en terecht
gesteld. Toch zou de republiek nooit een zuivere theocratie worden, zoals
Genève dat wel werd.
Die Republiek der Nederlanden
was een probleem voor veel modernisten in de 19de eeuw, want waren er
uitgesproken moderne kenmerken in de samenleving, zoals de wijze waarop de
centrale overheid op vele terreinen het beleid overliet aan stedelijke
overheden, de rol van de stadhouders en van de dominees, de conservatieve
krachten dus was er niet minder om. De gedecentraliseerde machtsdeling was een
moderne opvatting, maar betekende ook dat burgers een grotere greep hadden op
hun eigen leven. Vrijheid en als consequentie tolerantie dienen door de staat
gegarandeerd, maar hangen volkomen af van de burgers. We zien bijvoorbeeld dat
het polderlandschap – zoals Russel Shorto ook aangeeft – niet een zaak was van
de overheid. Nu, men vergeet wel dat het polderen in het oude graafschap
Vlaanderen is begonnen in de 11de, 12de eeuw en beruste
op zowel solidariteit, delen in de kosten, maar ook proportionaliteit, de
grootste deelnemers in de polder betaalden ook het meest contributie – en
deelden in de eventuele winsten. Polders hadden uitgaven, voor onderhoud van
dijken, irrigatie natuurlijk ook. Maar er waren ook inkomsten, van het
snoeihout dat bakkers in dorpen en steden afnamen, wellicht ook graasrechten en
ook werden er soms boomgaarden geplant. De veiligheid van de boeren hing af van
goed bestuurde polders, want in tijden van oorlog of epidemieën kon een slecht
onderhouden dijk voor ongerief zorgen. Maar nog eens, de polderbesturen waren
geen overheidsinstellingen maar vrije associaties. Instituties zoals de
ordehandhaving en ook wel de tolheffing waren dat wel. Veel overheden hadden evenwel hun inkomsten,
belastingen aan derden verdaan tegen afkoopsommen. Het innen verdween dan
gewoon in particuliere handen. Spanje ging verschillende keren over kop en ook
Frankrijk diende soms te zoeken naar nieuwe middelen of nieuwe
inkomstenbronnen. Het Colbertisme was daar een van, maar, zoals Francis
Fukuyama schreef in “the origins of political order” de renteniers, of
rentejagers – zij die zich inkomsten van de overheid, zoals de zoutbelasting,
de gabelle toe konden eigenen – verzwakten de staat en joegen de belastingen
van de overheid aan.
De moderniteit
Het valt altijd weer op dat
discussies dezer dagen uitgaan van de gedachte dat we precies weten wat de
moderniteit nu wel was/is en sommigen menen zelfs te weten dat er een
meesterbrein achter moet hebben gezeten, dat minstens een einddoel gegeven moet
geweest zijn. De werkelijkheid was en is dat de moderniteit erin bestond de
tradities los te laten en de geplogenheden niet meer als wetten van Meden en
Perzen te zien, wat impliceert dat men niet vooraf wist wat de resultaten
zouden zijn. De moderniteit was een voor de mensheid een reis naar terra
incognita en dus een ongekend avontuur. Wie het in de plaats daarvan graag
voorstelt alsof men vanzelf bij de open samenleving van Karl Popper zou
uitkomen, bij de sociale verzorgingsstaat van het Rijnlandmodel en de ongekende
technische en wetenschappelijke mogelijkheden die we nu als de zegeningen van
de vooruitgang zien, laat in dat perspectief het onbestemde ondergesneeuwd. Men
kan dus in principe niet een algehele verandering sturen.
Steeds weer doken onverwachte
vernieuwingen op, zoals in de wetenschappen, met Copernicus, met Vesalius en
Antonie van Leeuwenhoek, Stevin en Newton… waarbij men ook nieuwe instrumenten
van doen had, microscopen, telescopen, beter staal voor scalpels en betere
wiskunde. Dat kan men maar moeilijk als een planmatige onderneming zien. Dat de
boekdrukkunst ons leven zeer beïnvloedde, althans dat van onze voorouders en
dat de toenemende handel ook wel al voor volksverhuizingen zorgen kon, met
mensen die naar het Oostland (in de 12de eeuw) trokken, anderen die
naar de nieuwe wereld gingen, soms om hun starre geloof in vrijheid te kunnen
beleven, anderen net om zo goed als heiden of goddeloos door het leven te gaan,
dat stond nergens voorspeld, omdat niemand dit alles bevroeden kon, tot het
gebeurde. De ontdekkingen van Edison, Bell, François Englert – om maar ineens
heel recent bekroonde onderzoeken onder ogen te nemen – werden lang als
waanbeelden afgewezen. Vandaag zal men eerder iemand afwijzen die niet gelooft
in de niet af te remmen, volkomen ontremde moderniteit. Het gevolg is dan wel,
dat veel mensen zich die nieuwlichterijen niet altijd laten aansmeren en in
oude schijnzekerheden vluchten.
Verzet en zegeningen
Niemand zou zich evenwel de
zegeningen van deze tijd zou kunnen ontzeggen, van betaalbare reizen naar
exotische oorden, citytrips of avontuurlijke tochten in de Andes of de
Himalaya. De zegeningen van de informatica, van de mogelijkheden van de moderne
media, het geeft ons tal van mogelijkheden en toch, voor velen lijkt het eerder
een ratrace en de verveling, die teistert hen evenzeer als de welgestelde
lieden in romans van Couperus of Stendhal. Verveling, geen doel om voor te
leven? Darwin, die welgesteld was en geleerd, wist wel wat te doen, zoals een
reis op een militair schip en het verzamelen van dieren, insecten en fossielen.
Maar ook nam hij de tijd om na te denken en zijn bevindingen te laten rijpen.
Twintig jaar nam hij daar de tijd voor en uiteindelijk was zijn bekwame spoed
om de geschiedenis van de soorten als een ongericht proces, waarbij variëteit
van de specimina, de seksuele voortplanting, dus door de vermenging van
genetisch materiaal van twee verschillende wezens van dezelfde soort en
uiteindelijk het succes van die exemplaren die het best de omstandigheden
konden overleven, de evolutietheorie leidde niet ergens toe, maar kwam wel uit
bij zoogdieren, primaten en finaal een mislukte primaat die de hele aardkloot
overzwermen kon, zoals een laag schimmel, aldus een Duits filosoof.
De periode die we kennen als
de Moderne tijden, waarbij we dan gemakshalve menen dat de (tweede)
middeleeuwen een tijd van duisternis was geweest – quod non - heeft in bij tijd
en wijle zeer turbulente omstandigheden inderdaad een hoop problemen kunnen
oplossen, al kwamen er altijd weer nieuwe voor in de plaats. Aan vooruitgang
geen gebrek, maar soms viel er ook verlies op te tekenen, zoals de persoonlijke
hygiëne, die in de Middeleeuwse steden wellicht verder stond dan in de vroege
18de eeuw het geval was. In elk geval, steden stonken nogal in die periode
en met het afval wist men niet altijd raad, behalve dan weer in de noordelijker
streken, waar men de stedelijke afval ging recupereren, voor mest op de velden
of in de tuinbouw. De afwatering via riolen, met of zonder zuivering zou men
misschien toch moeten herzien, kwestie van fosfaten terug te winnen.
Het probleem is evenwel dat
men, zoals Paul Frissen aangeeft dat men vaak oplossingen zoekt in een
eenzijdige benadering, omdat bij de analyse het antwoord al wordt ingebouwd. Hoezeer
spoort niet het boek van Frissen met het essay van Tomas Sedlacek: een temperen
van de wil tot sturen en beheersen, wat meer onbestemde wildheid zou de
samenleving wellicht meer zuurstof geven? Wildheid of risico?
Ceteris paribus
Beide auteurs komen aanzetten
met het inzicht dat bestuurders, economen, sociologen altijd weer een slag om
de arm houden als ze de overheden voorzien van antwoorden. Als voor het overige
de andere factoren gelijk blijven dan is de oplossing die ze aandragen
ongetwijfeld de beste. Luistert men met enige regelmaat naar de debatten in het
Vlaams parlement, over de oplossing voor de mobiliteitskloof, die zich wel in
hoofdzaak rond Brussel en Antwerpen afspeelt, dan merkt men dat elke oplossing
die aangedragen wordt botst op de vraag of dit niet deze of andere nadelige
gevolgen zal hebben. De aanpassingen van de grote ring rond Brussel, die pas in
1978 voltooid was met het bekende viaduct van Vilvoorde, maar aan de Zuidkant
nooit helemaal werd afgewerkt, om het Ter Kamerenbos noch het Zoniënwoud op te
moeten offeren, zijn noodzakelijk en de bezwaren hebben hun belang, maar hoe
zal men de afweging maken? Voor een deel is die voorzichtigheid te begrijpen,
maar wellicht had men wel degelijk andere oplossingen voor dat probleem kunnen
voorzien. De toename van het aantal auto’s had dit gerechtvaardigd, alleen, men
heeft vanaf de jaren 1970 met de Groene Fietsers en later Agalev een strijd
tegen de betonboeren gevoerd, die vandaag soms eigenaardige vormen aanneemt.
Als men niets doet aan de vlotte doorstroming van het zeer dichte verkeer, dan
zal dat economische, maar ook ecologische schade veroorzaken. Mensen afwennen
de auto voor een futiliteit te gebruiken wordt ook ervaren als een poging de persoonlijke
vrijheid in te perken.
Overigens, zou men dit doen,
mensen afraden alsmaar de auto te gebruiken in een gebied waar mensen zeer
dicht op elkaar en toch verspreid wonen, dan zou men niet enkel hun mobiliteit
aantasten – overigens wie zich niet goed kan verplaatsen wegens geen bezit van
een auto wordt ook als kansarm beschouwd – maar zou men ook bepaalde sectoren,
zoals het toerisme of avondlijke culturele evenementen in het gedrang brengen.
Elke ingreep van overheidswege om een probleem op te lossen, blijkt op andere
terreinen problemen op te roepen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het niet
afhalen van delen van gesorteerd afval, waar mensen zonder auto ook wel eens
moeilijkheden ondervinden dat naar het containerpark te brengen. Daar zou huisvuilomhaling
aan huis gerechtvaardigd zijn, doch dan moet de gemeente, zegt men, diep in de
schatkist graaien. Nu worden die ophaaldiensten vaak door particuliere
ondernemingen gedaan die hun inkomsten deels halen uit het verkopen van het
afval aan verwerkingsbedrijven.
Niets blijft hetzelfde, want
alles stroomde, wist Heraklitos al, want het water als stroom, beek mag dan
altijd dezelfde bedding volgen, men kan niet ergens een waterloop instappen en
de hele tijd in hetzelfde water blijven, want het is steeds ander water. De
samenleving blijft een complex weefsel, niet per se kostbaar, maar toch wel
onderhevig aan steeds elkaar beïnvloedende endogene en exogene ontwikkelingen.
Bovendien moeten we hier wel aangeven dat samenlevingen op microschaal kunnen
bestaan, een buurtschap, maar ook grotere gehelen, zoals een vorstendom in vroeger
tijden en om meerdere redenen het Europa onzer dagen kan men als gemeenschap
ervaren – of niet. Niet iedereen ervaart op gelijkwaardige manier het behoren
tot die kleine of grotere structuren. De stedeling die een buiten had op het
land en op dat buiten een half steeds half landelijk leven vorm geeft, behoort
nergens toe of tot beide culturen. De wisselende betrokkenheid kan doorgaans
zonder problemen door de lokale gemeenschap en de stedeling ervaren worden,
maar als het mis gaat, dan kan de animositeit hoog oplopen, los van de
rationele overwegingen.
Het is niet zonder belang hier
aandacht aan te besteden omdat men ons sinds de val van de Muur en de Wende
heeft voorgehouden dat we kosmopolitisch moeten denken. Voordien, had ik de
indruk en die heb ik nog steeds, al zijn de argumenten veranderd, was Europa
dit deel van Europa dat ooit wereldmacht had bezeten en nu diende men er alles
aan te doen om iets van de oude glorie te bewaren. Maar de veranderde
verhoudingen waren al voor 1990 zichtbaar en werden door Europa via de EU wel
degelijk opgevangen. Alleen, over die macht foro externo, de wereldmarkt om het
zo maar eens te noemen, werd noch wordt in het Europese publieke debat weinig
gezegd. Maar zelfs de Staatsmacht die Europa door de opeenvolgende verdragen
toebedeeld heeft gekregen, hoort men politici zelden spreken. Nochtans heeft
dat voor meer dan alleen politieke veranderingen gezorgd. De landbouw, de
gemeenschappelijke munt, Schengen… het zijn de haast te evidente uitingen van
dat Europa, waar we weinig over spreken. Als het over Europa gaat, dan spreekt
men over de dictatuur van Brussel, in het ergste geval, maar doorgaans over de
bureaucratie. Dit klopt dus maar gedeeltelijk, want wie goed toekijkt ziet dat
in Europa, rond het Spinelligebouw en het aantal lobbygroepen met experten op
zowat elk denkbaar terrein van industrie, wetenschappen en andere belangen. Dat
er ook NGO’s in Brussel pleisteren mag niemand verbazen. Hun invloed op het
beleid valt voor een burger moeilijk in te schatten, maar men kan er van op aan
dat hun houding zich als klein duimpje voor te stellen niet altijd strookt met
de feiten.
Ceteris paribus (2)
Europa staat voor de
ontwikkeling van het recht in het algemeen, door de samensmelting van het
positief recht en het gewoonterecht, voor de mensenrechten, maar ook van het
oorlogsrecht, dat wil zeggen, de verhouding tussen staten in tijden van vrede
en van oorlog. De ontwikkeling van het recht, de ontwikkeling van twee vormen
van machtslegitimatie, die van bovenaf, doorgaans maar niet per se een
theocratische legitimatie, en van onderop, vaak democratisch, hebben de ruimte
voor persoonlijke vrijheid geschapen, zowel de negatieve als de positieve
vrijheden. Met die positieve vrijheid is
iets raars aan de hand, want men lijkt het scheppen van mogelijkheden niet zo
belangrijk te achten. Kritiek op de meritocratie? Alleen van wie buiten het
systeem zou staan? Helaas merkt men dat er minstens een nieuw soort
aristocratie lijkt op te staan. Die liet zich niet zo opvallend aflezen voor
2000, maar vanaf dan ging het pas echt snel en zochten partijen hun heil bij
zonen en dochters van bekende politici die aan het afhaken waren. Hun kennis?
Die stond niet ter discussie, noch hun inzichten. Alleen hun bekendheid… Nuda
nomina tenemus.
Mogen zij dan geen politieke
ambities koesteren of zich kandidaat stellen? Oh, zeer zeker, maar zijn zij de
best geplaatste? Soms hoort men dat ze van huis al betrokken waren bij de
politiek, politici en geleerde dames en heren kenden en dus konden meepraten.
Van het “Ceteris Paribus” kenden ze wellicht al alles. Maar wat betekent
Ceteris paribus anders dan “deo volente”, “Inshallah” of “als het god belieft”?
Formules inderdaad die verwijzen naar het fatum en dat wat men niet voorzien
kan. Ho jawel, dat deze jongens en meisjes vanzelf weten waar het om speelt in
de politiek, ligt voor de hand. Alleen, van deze mensen hoor ik zelden
opwindende verhalen, laat staan interessante visies op deze tijd en de
toekomst. De visies zijn overigens na september 2008 grondig bijgesteld als
gevolg van de financiële crisis. Men is in Europa geconfronteerd geworden met
een strakke besparingspolitiek, die naderhand in sommige landen de crisis heeft
uitgediept. Men was vergeten, dat men tijdens de goede jaren de budgetten op
orde had te zetten en toen het erom spande, ging het natuurlijk niet zonder
burgers aan te spreken, de een meer dan de ander.
De gevolgen van die
economische en fiscale politiek heeft men zelden goed onderzocht noch afdoende
uitgelegd. Het gevolg was en is dat burgers zich verraden voelen door de
overheid. De vraag is niet of men diende te besparen, de vraag is hoe men
efficiëntie kon koppelen aan een gedragen visie op de toekomst. Want plots leek
het alsof niet de banken dan wel de toezichthouders op de banken in de fout
waren gegaan. Men kan stellen dat zo rond 2010, 2012 niemand meer wist wat men
diende aan te pakken, de publieke schuld, de daling van de particuliere
bestedingen of de ondernemers die hun winsten zagen krimpen. Een visie op de
samenleving? Deelvisies bij de vleet, fragmentarische opties, zoals het
verbieden om redenen van gezondheid, zelfs een vettaks werd overwogen. Hoe erg
het kan worden? Geen mens die het weet, omdat men niet goed weet hoe
verschillende raderen in elkaar grijpen. Een molenaar kan zijn molen wel
dromen, economen, sociale wetenschappers en ook wel politici geloven dat ze
greep hebben op de verschillende radertjes van de maatschappelijke molen. Maar
zij zijn geen molenaars.
De democratisering herbekeken
Men houdt ons graag voor dat
na 1960 een gouden tijd aanbrak in Vlaanderen, wat men om twee redenen kan
nuanceren, zonder dat men kan ontkennen dat toen in Vlaanderen een geheel
nieuwe tijd aanbrak. Ten eerste was het zo dat men lange tijd de problemen, de
armoede heeft belicht, vanuit een geschiedbeeld dat eerder het socialisme wilde
belichten dan de werkelijkheid. Ten tweede is het zo dat in die periode wel
meer delen van Europa, om niet te zeggen geheel Europa een nieuwe tijd tegemoet
ging, wat voor sommige regio’s ook wel verlies inhield, zoals de Waalse mijnen
en de staalindustrie aldaar, terwijl in Gent een gloednieuwe staalfabriek,
Sidmar – Siderurgie Maritieme – werd gebouwd. Intussen verdween een flink deel
van de textielindustrie, maar ook hier kan men zien dat bedrijven die de
veranderingen in de sector wisten op te vangen en er een eigen wending aan
geven, wel degelijk konden doorgroeien. Na 1991 trokken vlasboeren en
linnenfabrikanten naar Polen en Tsjechië, maar vandaag willen sommige ook wel terugkeren.
Een verwarrend beeld, dus, dat
nog versterkt wordt omdat bijvoorbeeld de biotechnologie, ook al in het Gentse
vanaf 1985 op gang kwam, waar nu heel wat mensen hun beste krachten aan kunnen
besteden. Het valt op dat men vandaag rond onze universiteiten heel wat nieuwe
economische activiteit heeft ontwikkeld, maar tegelijk lijkt men te vergeten
dat de universiteit een eeuw geleden al die rol vervulde. Gent was toen bekend
voor de technologische vernieuwingen inzake materialen, waarvan Bakeliet het
meest bekende is.
De democratisering van het
onderwijs? Begon die niet pas lang na de oorlog? Was die gestuurd? Feit is dat toen
een ongekende groei aanving, waardoor de universiteiten voortdurend aan het
bouwen waren om voldoende ruimte te bieden voor studenten en hoogleraren.
Vandaag lijkt de universiteit meer dan vroeger op een verlenging van het
secundair onderwijs, al willen we dat ook niet overschatten, want uiteindelijk
slagen velen er niet in de eerste selectie door te komen. Dat was enigszins
anders een halve eeuw geleden, toen studeren nog een voorrecht was, maar waar
mensen uit gezinnen met een bescheiden inkomen toch van konden dromen. Wilfried
Martens, Ludwig Heyde, Chris Vandenbroecke? Het zijn slechts enkele namen, maar
het was wel het begin van een nieuwe situatie, die nog versterkt werd doordat
steeds meer vrouwen konden gaan studeren. Vandaag zijn sommige faculteiten wel
zeer vrouwelijk geworden, maar dat ligt er misschien aan dat jongens niet zo
goed meer in het onderwijs passen.
De toekomst onderzoeken
Als men die paar voorbeelden
bekijkt, dan merkt men dat de uitkomsten van beleid soms heel anders uitpakten
dan men had kunnen voorzien. Tegelijk wordt ook duidelijk dat men de
dwarsverbindingen in het maatschappelijke gebeuren niet kan overzien. Als er
evenwel iets bewegelijk is, dan is het wel de economie, omdat kleine variaties
voor grote veranderingen kunnen zorgen, want nu eens leiden sommige
gebeurtenissen tot vertraging of achteruitgang, andere voor een wilde en onoverzichtelijke
vooruitgang. Nu kan men ook vragen of dat dan voor het sociale en het
politieke, de technologie, het wetenschappelijke vermogen en de cultuur, de
levensbeschouwingen geen gevolgen zal hebben. De omvang van de kunstmarkt en
van de ontspanningsindustrie geven al een begin van antwoord. Al blijkt vanzelf
dat dit zo is, dan nog kan men dat niet altijd goed voorspellen. De lezing van
“De la démocratie en Amérique” van Alexis de Tocqueville, laat zien dat de
gelijkheid, standsgelijk die hij in de VSA opmerkte gunstige gevolgen had voor
het ondernemerschap van de burgers, wat dan weer gevolgen had op geografisch
vlak, op demografisch vlak, met politieke en culturele gevolgen. Maar toch vond
de Tocqueville, zoals ook Frissen aandraagt, dat die standsgelijkheid tot een
grote concensus aanleiding gaf, een milde dictatuur van de meerderheid over de
minderheid.
Wil men de toekomst adequaat
kunnen onderzoeken, dan kan men vertrekken vanuit de idee dat de verschillende
facetten van een samenleving wel op zichzelf onderzocht kunnen worden, wat
moeilijker is, zonder in een model terecht te komen, is de wisselwerking tussen
die verschillende domeinen te bekijken. De cultuur? Voor goede marxisten en
voor de meeste liberalen is het klaar dat de cultuur een gevolg is van
economische prestaties. Maar het blijft bizar dat zogenaamd arm Vlaanderen in
de negentiende eeuw zo een bloeiende kunstscène kende, niet enkel aan het einde
van de periode, maar ook in de jaren van wat de Biedermeierzeit, de tijd van Koning
Willem I, of iets later, ten tijde van
Leopold I en de vroege regeringsjaren van Leopold II. De culturele activiteit
in Vlaanderen was namelijk functie van een levensstijl die niet beperkt was tot
de bourgeoisie. Bovendien, arm Vlaanderen zelf is nooit een adequate term
geweest om de regio te beschrijven, omdat, domweg, Gent en de streek van Eeklo,
Mechelen, in die tijd hun eigen economische activiteiten hadden, zoals textiel,
meubelmakerij en nog zowat van die dingen.
Stellen we ons niet al te
gemakkelijk tevreden met enkele, algemene aannames die we voor waar houden om
ons verhaal aan op te hangen? Er zijn nu eenmaal maar weinig syntheses en de
meeste hebben een ideologische inslag, liberaal, marxistisch, christelijk. Ik
denk dat men aan die werkelijkheid niet voorbij kan, zonder dat dit met zich
hoeft te brengen dat we die benaderingen gaan afwijzen, want ze hebben wel
degelijk betekenis, al moet men er geen fundamenteel wetenschappelijke
betekenis aan hechten. Men zal, zoals historici als Braudel deden, of een Chris
Vandenbroecke proberen de contouren en de dynamiek van een bepaalde periode en
regio diepgaand te onderzoeken. Vanuit werkhypotheses kan men de verbanden
tussen verschillende facetten van een samenleving wel onderkennen. Daaraan
ontbreekt dan doorgaans niet het inzicht dat mensen altijd wel mensen blijven maar
dat uit zich niet altijd in pasklare modellen, al hebben we, dankzij de
wetenschappen en zeker de psychologie, sociologie, antropologie,
geschiedschrijving ook, wel instrumenten om aspecten ervan te begrijpen en in
de grid van de onderscheiden domeinen te passen. Helemaal lukt dat nooit, maar
dan gaat het erom de specifieke details goed te onderzoeken en af te wegen hoe
het specifieke een grote invloed heeft op het algemene gebeuren. Geschiedschrijving
levert dan weer nieuwe geschiedschrijving op.
Ceteris non paribus
Aangezien de overige factoren
niet zomaar gelijk blijven, beïnvloed worden door wat men wel wil wijzigen,
doorgaans via een wet, zou het wel eens zo kunnen zijn, dat men als overheid
met zichzelf in de knoop komt. Een te voluntaristische overheid die voor elk
voorkomend geval wetten en regels wil, riskeert ongeloofwaardig te worden.
Maar de staat kan toch niet
van plichtverzuim verdacht worden, heet het dan? Jawel, het kan zijn dat een
aantal burgers vinden dat de overheid achterop loopt bij de beschikbare kennis.
Maar als de overheid alle beschikbare technologie gaat hanteren, zodat er voor
de burger geen ontkomen meer aan is, terwijl er niemand schade ondervindt, maar
anderen, die apert wel schade aanrichten – door een bank te laten omvallen bijvoorbeeld
– nauwelijks verontrust worden, dan ontstaat een grote animositeit omdat de
overheid niet alle inbreuken behoorlijk opvolgt en alleen de gemakkelijke zaken
bestraft.
Wie vandaag denkt dat de
overheid nog verkeersknopen kan ontwarren, is eraan voor de moeite, omdat al
wie er kritiek op geeft vanzelfsprekend terecht handelt, vergeet dat burgers
die het eens zijn met een overheidsbeslissing dit inderdaad niet zomaar kunnen
uiten. Daarom is het bizar dat men klaagt over het geklaag en gezaag op fora
van kranten en bladen, want wie iets positiefs in het geding wil brengen, wordt
algauw als onkritisch weg gezet. Wel, ik was en ben nog steeds bedroefd dat de
overheid de wensen van St®aten-Generaal en Ademloos heeft ingewilligd en nooit
aan mensen heeft gevraagd of ze er echt niet voor waren, voor die derde
oeververbinding op de Schelde bij Antwerpen. Ook het kanaal om Zeebrugge
vlotter toegankelijk te maken vanuit het achterland, loopt spaak omdat alleen
de tegenstanders spreekrecht – in de media - krijgen. In beide gevallen werd de
juistheid van de argumenten van de tegenstanders overigens niet ernstig
onderzocht.
Slotakkoord
De overheid moet niet altijd
optreden, als er problemen opdoemen, maar zij kan niet van verzuim beschuldigd
worden als de oplossingen de problemen nog ernstiger maken en daarom tot
nietsdoen besluit. Ongewenste neveneffecten kan men niet altijd voorzien, maar
men kan er wel tijdig op reageren.
Populisme is in het huidige
politieke debat niemand vreemd, maar ook een zich beroepen op wetenschappelijke
inzichten en experten, blijkt niet te stoppen. Soms is dat terecht, soms ook
niet, maar we weten al langer dat als de term “evidence based” valt, dat elke
zin voor kritiek als onwelvoegelijk wordt afgeserveerd. Inzake de geplande
onderwijshervormingen is duidelijk geworden dat een aantal parameters
overtrokken aandacht kregen en andere net weer niet in de afweging opgenomen
worden. De ontplooiing van het individu werd opgeofferd aan de gelijkheid van
allen. En dan maar zeuren over Animal
Farm (van Orwell) en het feit dat alle dieren gelijk zijn, sommige wat
meer. De richting van de onderwijshervormingen was en is anti-ontvoogdend voor
de persoon, maar dat leek men niet zwaar te laten wegen. Rechtvaardigheid
evenwel kan men niet enkel met grote principes afwegen, de concrete toetsing is
minstens zo belangrijk.
Technocraten noch populisten
houden daarvan, want beide werken liever met matrices, die vooral duidelijke
antwoorden geven, ook al blijken die onmenselijk. Want het beleid op een
terrein, bijvoorbeeld gezondheidszorg kan ook op economisch en sociaal gebied
ernstige gevolgen hebben. De cartesiaanse benadering schiet hier duidelijk
tekort.
Het feit tot slot dat we aan
het boek van Paul Frissen verschillende stukken hebben gewijd ligt eraan dat
dit boek voor wie over de relatie tussen overheid en burgers, tussen burgers en
samenleving en samenleving ten aanzien van de staat wil nadenken, verhelderend
en inspirerend uitpakt. Inderdaad pleit veel voor een grotere afstandelijkheid
van de overheid, minder geneigdheid in het persoonlijke leven in te grijpen en
toch, toch kunnen politici het zich als burgers niet veroorloven onverschillig
te blijven voor persoonlijke problemen van burgers. Maar hier komen we toch bij
Aristoteles terecht: men moet het juiste midden zoeken in de wetenschap dat men altijd wel ergens
tekort zal schieten. Maar dat risico durven noch technocratische politici noch
populisten te nemen: geen fout wordt toegestaan. Behalve aan de lievelingen van
het publiek, hoe tijdelijk die volksliefde
ook is.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten