Blijven kijken en proberen te begrijpen


Recensie

Kijk hoe het licht
zich verspreidt
Kanttekeningen bij een opmerkelijk
Boek

Philip van Loocke, Het wereldbeeld van de Wetenschap. Waar we geraakt zijn aan het begin van de 21ste eeuw.  2008 Uitgeverij Garant.pp 564. Prijs: 44,95 €  

Een paar jaar geleden vertelde Pieter Vanholme, filosoof, mij dat hij dat boek van Philip van Loocke wel kende en dat hij nog les had gekregen van de auteur. Het boek was me namelijk opgevallen in de boekhandel en toen kocht ik het maar, want de idee was me kostbaar te weten hoe de wetenschappelijke kennis zich verhoudt tot de wijze waarop we naar de dingen kijken. Duidelijk was wel, is wel dat het graag weten hoe atomen zijn opgebouwd of waarom we het licht van de sterren überhaupt kunnen zien, velen is gegeven, maar als het te moeilijk wordt, haken we af, want dan lijkt het plots helemaal niet zo spannend meer.

Ik schrijf dit stuk een paar jaar na het lezen van het boek, omdat het nu nog steeds nuttig blijkt over die kwestie na te denken. Enige jaren geleden was er in Knack een artikel waarin een enquête werd besproken over onze houding tegenover wetenschappelijke vooruitgang. Waar velen onder ons het erover eens zijn dat genetische wijziging van organismen en teelten met grote omzichtigheid dient bekeken, was men het er al even unaniem over eens dat ingrepen in het menselijke lichaam op verschillende niveaus best dienden te kunnen. Van grotere boezems tot een beter werkend brein, als het zou kunnen. Ik denk dat het onderzoek tekenend aangeeft dat we geloven in de mogelijkheden van transhumanisme maar dat we ervoor terug schrikken de natuur al te voortvarend te wijzigen. Het zegt ook iets over de gebrekkige kennis van onze omgang met de natuur. Ook Darwin begint zijn “The origin of Species” in de paardenstal, want daar zag en ziet eenieder hoezeer we aan de gang geweest zijn, tien millennia lang met huisdieren. Wanneer het paard gedomesticeerd werd en vooral wanneer men bewust eigenschappen ging uitselecteren, is blijkbaar niet zo duidelijk. Maar ook ons broodgraan, de tarwe voor het witbier, haver en rogge, gerst (voor het bier) werd ook door kruising en selectie gekweekt en bepaald al langer ons welzijn. Onwetendheid hierover zou na het middelbaar onderwijs niet mogen kunnen, denk ik, maar het laat wel zien hoe die kennis niet enkel van belang is omwille van de feitelijkheid, maar meer nog omdat het mee een wereldbeeld kan vormen.

Onlangs schreef Geert Lernout een essay over Jezus in Amerika, waarin hij met veel zin voor het groteske aangaf hoe nogal wat Amerikanen achter de ene of andere predikant aanlopen, zich beijveren om er hun zielenheil voor te kopen en naderhand merken dat er nog een betere prediker zou zijn. Allen hebben ze gemeen het wereldbeeld van de wetenschappen, c.q. wereldbeelden die zich beroepen op wetenschappelijke inzichten af te wijzen. We lachen ons een breuk met die Amerikanen, maar merken niet dat ook hier die band tussen wetenschappelijke praktijk en de betekenis ervan voor ons omgaan met de natuur verbroken lijkt.

De stamboom van de levende wezens en vooral die van de mens lijkt bij nader toezien moeilijker te reconstrueren dan men had gedacht. Er zijn missing links, heet het, maar het is niet altijd goed mogelijk resten terug te vinden van die eerste verschijningsvormen van de mens, omdat de natuur over honderduizenden jaren niet altijd het nodige respect vertoont voor broze en vergankelijke materialen. Uiteraard is dat zo, maar dan kan men toch niet blijven beweren dat men de gehele opeenvolging, vermenging van groepen wil uitzoeken. Mocht het kunnen, dan zou mij dat zeer interesseren, maar ik blijf me er wel over verbazen dat men steeds weer zoekt naar het eerste menselijke wezen, terwijl een soort, naar mijn inzicht, op basis van wat ik van Darwin en via Jan de Laender meende te mogen begrijpen nooit met een exemplaar een aanvang nemen kan. Lucy, de oermoeder? Een mooi beeld, maar als zij alleen was, dan zou het niet goed aflopen met haar, want dan kon ze niet zwanger worden en nazaten op de wereld zetten. Sommigen zullen van werpen spreken, maar goed, dat is een deel van het verhaal van onze kijk op ons bestaan als persoon.

Kijken we naar de grote structuren, de planeten, het universum, de Grand Unified Theory zijn naar mijn inzicht bijzondere domeinen, waar we met ons verstand niet zomaar bij kunnen. De Snaartheorie wordt door de ene als mogelijke benadering voorop gesteld om de vier fundamentele krachten, te weten de zwaartekracht, de elektromagnetische kracht, de sterke en de zwakke kernkracht, voor anderen is die poging niet voldoende empirisch onderbouwd. Als je de vele bladzijden over deze bevindingen leest, die Philip van Loocke eraan besteedt, kom je wel onder de indruk van de veelheid van bevindingen, maar ook van de geleidelijkheid waarmee die inzichten verworven en aanvaard werden. Het mag duidelijk zijn, inzichten verwerven over het begin van het heelal vergt al het inzicht dat het heelal zoals we het beginnen te kennen niet altijd is geweest. De bevinding dat hiervoor een big bang nodig geweest moet zijn, was bepaald revolutionair en kwam voort uit het onderzoek van een priester- fysicus in Leuven. In zijn onderzoek merken we hoe belangrijk de discursieve methode is, want zonder de bevindingen van Einstein en van astronomen, was de hypothese er wellicht nooit gekomen.

Leden van de organisatie Skepp nemen het de goegemeente wel eens kwalijk dat zij die inzichten niet zouden aanvaarden, maar mij lijkt het dat je er eerst een idee van moet hebben. Was het dan wel zo evident zomaar uit het niets een theorie te voorschijn gehoord zien worden dat de mens afstamt van chimpansees? Als dat al aanvaardbaar gemaakt kan worden, dan evolueert het hele mens- en wereldbeeld. Hoe beïnvloedt het verhaal van de afstamming van de mens voor een kind, dat al niet opgevoed is in een katholieke of christelijke sfeer? Misschien lijkt het eerst evident, maar als die kennis niet gevoed wordt, bestaat de kans dat het complexe verhaal wijken moet voor eenvoudiger aannames. Philip van Loocke laat perfect zien dat de kennis van de feiten, enig inzicht in de complexiteit van causale relaties niet meteen tot radeloosheid hoeven te leiden.

Neem nu het hoofdstuk over de goudlokjeszone dat laat de auteur zien hoe wetenschappers geleidelijk tot het inzicht zijn gekomen dat er vele voorwaarden nodig zijn opdat een planeet herbergzaam voor leven zou worden, eerst eencelligen en vervolgens het plantenrijk en de hele diergaarde. Het komt mij voor, met enig recht denk ik, dat dit soort benaderingen in de brede media, als het gaat om exoplaneten, maar ook als het gaat om de eerste oorsprong van de dingen, de veronderstelde Big Bang, waar vooralsnog nog geen tegenargumenten voor gevonden zijn, dat men dat dan voorstelt als iets wat geweten moet zijn. Uitleggen waarom wetenschappers zoveel moeite hadden om tot deze voorstelling van zaken te komen, zou allicht helpen om de nieuwsgierigheid aan te wakkeren en daar maakt de auteur nu net werk van.

Ook over de menselijke conditie kan men nog veel vertellen. Zeker nu neurologen er ons op aanspreken dat ze steeds meer inzicht hebben over de werking van de brein kan enige reflectie geen kwaad. Sommigen zullen mij aanmanen me tot de bekende feiten te beperken, terecht dus, maar de feiten spreken nog steeds niet allemaal voor zichzelf. Maar het blijkt dat de cruciale vraag van de neurowetenschappers te zijn hoe het bewustzijn in het brein te situeren valt dan wel of dat bewustzijn nu net de resultante is van de wisselwerking tussen de zones van het brein of in de verbindingen die het brein vormen. In dat geval is het moeilijk het bewustzijn te situeren. Wel kan men ontdekken dat als bepaalde zones uitgeschakeld zijn dat het bewust minder wordt of helemaal uitvalt. Opvallend is dat men de causaliteit bij de relatie tussen het subject en diens brein zo lijkt te begrijpen dat het brein het lichaam stuurt. Maar wie stuurt dan het brein? Het kan een foute vraag lijken, maar Philip van Loocke legt nu net uit dat het bewustzijn moeilijk in materiële, causale verbanden lijkt te kunnen worden gesitueerd. Die onzekerheid wil men wel eens wegredeneren door op basis van de beschikbare kennis te besluiten – en vandaar de vraag van daarnet – dat het brein autonoom functioneert en dan, merk ik graag enigszins sardonisch op, zitten we de vraag die de kijk van Aristoteles oproept: wie of beweegt de eerste beweger? De onbewogen beweger.

Philip Van Loocke geeft telkens weer aan hoe men tot inzicht in de feitelijke omstandigheden komt, laat zien hoe er hypotheses ontwikkeld zijn over meerdere, parallelle universa en wat dat allemaal voor betekenis zou kunnen hebben. Het komt mij voor dit een uitstekend handboek is, niet enkel voor studenten, maar ook voor wie zich niet te beroerd voelt de stand van zaken te blijven volgen. Wat betreft de ontwikkeling van het heelal is het boeiend te zien hoe met de groei van sterrenstelsels en de ontwikkeling van de oudste naar de meest recente nieuwe elementen ontstaan, zodat we nu op aarde heel wat elementen van de tabel mendeljev in natuurlijke vorm aantreffen. Opmerkelijk is nu dat oudere sterrenstelsels doorheen de fase van de supernova tot nieuwe structuren evolueren die juist elke keer in de opeenvolging toenemende aantallen elementen kennen die zwaarder blijken en dus een hoger atoomgetal hebben. Wat het geven zou als het stuk van de Melkweg waar ons zonnestelsel zich bevindt door een of andere omstandigheid zou exploderen, misschien wel in een collusie met een ander sterrenstelsel terecht komen? Op zich zijn deze feiten boeiend genoeg, maar het zegt iets over de verrassend stabiele en toch in een grotere context verrassend fragiele situatie. In die zin is het verhaal van Goudlokje wel interessant natuurlijk. Zo ook de vaststelling dat als bepaalde fysische waarden niet gehaald waren, was de big bang op een sisser uitgelopen.

Maar wat vangen we met dat alles en nog veel meer aan? Ik heb de indruk dat sommigen die zich aan een vorm van sciëntisme bezondigen er vanuit gaan dat de feiten moeten volstaan. Als we weten dat de materie in hun kleinste onderdelen verkend bestaan uit een zestal elementen, bosonen en zo, waar je zelfs met veel nadenken de betekenis niet van kunt vatten. Dus ga ik luisteren naar Martinus Veltman, die in Brussel kwam spreken – ik heb er al over bericht denk ik – en krijg ik een bijzonder boeiende uitleg, van iemand die gelooft dat wetenschappelijk onderzoek niet zomaar op jacht gaan is naar feitjes, maar een heel denkproces vergt. Veltman wist ook te melden dat wie het nut van theoretisch natuurkundig onderzoek bijzaak of nutteloos vindt, maar eens goed moet nadenken hoe men de computertechnologie heeft kunnen ontwikkelen, namelijk dank zij fundamenteel onderzoek. Het is een benadering die ook Philip van Loocke lijkt te delen. Men bedrijft geen wetenschap zonder stevige voorkennis en dus dient men het voorbereidende werk, een goede basisopleiding in de wis- en natuurkunde niet zomaar terzijde schuiven. Het discursieve element in het wetenschappelijk onderzoek kan men dus ook niet onderschatten. Echter, voor zover ik de auteur goed begrepen heb, lijkt men soms zo gefocust op  de allernieuwste bevindingen, die men dan in een minuscuul berichtje met een grote foto plaatst, dat er nauwelijks of geen ruimte is voor het situeren van onderzoeksresultaten. Erger nog, er zijn maar weinig gelegenheden waar men ruimte heeft voor een synthese van de beschikbare wetenschappelijke inzichten en zo dat die ook voor leken begrijpelijk worden gemaakt.


Dat is dan ook de belangrijkste bijdrage van dit boek, dat de lezer mits enige inspanning de hele weg kan volgen en uiteindelijk toch weer bij zichzelf terecht komt: Hoe kunnen we begrijpen dat er zoiets als donkere materie bestaat. Er deed zich onlangs nog een incident voor toen een aantal onderzoekers vonden dat de universiteiten teveel en te intens met de industrie verweven zouden raken. Er verschenen daar al meer opinies over, waarbij de universiteiten wat blij zijn dat onderzoekers goede contacten en contracten hebben met bedrijven die hun kennis te gelde kunnen maken. Men zou kunnen stellen dat het een goede zaak is of beweren dat het een kwalijke zaak is. We weten al langer dat er een zekere graaizucht bestaat in en om de universiteiten, maar het zou nuttig kunnen zijn in plaats van het platweg af te wijzen te zoeken naar een modus vivendi zo dat ook onderzoek mogelijk wordt of blijft dat niet direct op het afwerpen van vruchten is gericht, bruikbare vindingen voor de industrie. Daarbij gaat het uiteraard niet enkel over de farmaceutische nijverheid – want men stelt die wel te gemakkelijk te kijk – maar om bijvoorbeeld het ontwikkelen van nieuwe materialen, duurzame materialen die minder energie vergen om te produceren bijvoorbeeld en tegelijk  aan hogere standaarden van kwaliteit voor hun gebruiksdoel beantwoorden. Nu hebben de universiteiten, ook bij ons vaak wel gebruik gemaakt van de inkomsten die uit onderzoeksresultaten voortkomen, om dat opnieuw op fundamenteel onderzoek te richten. Een dogmatische houding lijkt niet per se tot resultaten te leiden, want overdreven inmenging kan dat onderzoek versmachten, te weinig contacten kunnen leiden tot een wereldvreemde universiteit. En het is nu eenmaal zo dat alumni overal terecht komen en zo, heel vaak terecht, een deel van hun kennis terug geven aan de Alma Mater, de universiteit waar ze promoveerden.

De ongelovige Thomas heeft een punt, schrijven Johan Braeckman en Maarten Boudry, maar men kan ook bedenken dat een kritische houding, tegenover de wetenschap, zonder verdere concrete kennis, zoals bij aanhangers van het creationisme of Intelligent Design maar ook bij aanhangers van straffe vormen van scientisme het geval lijkt, lui dus die menen dat onze kijk op de dingen echt wel bepaald moet worden door wetenschappelijke feiten en niets dan de feiten, voorbij gaan de kwestie dat onderzoeksresultaten op zich nieuwe hypothesen opleveren en nieuw onderzoek vergen. Geen van beide lijkt zich doorgaans te bekreunen om de moeilijke vraag hoe  men een beter inzicht kan verwerven in de samenhang. In de vraag die omtrent de universiteiten aan de orde was, sprak de universiteit over valorisatie van onderzoek, lees, de opbrengsten die zo een onderzoek kan genereren. Het uitwerken van bruikbare syntheses voor een breder publiek van leken dat bereid is enige inspanning te leveren om het te begrijpen, lijkt een minstens even belangrijke opdracht. Als het onderzoek aan onze universiteiten en onderzoeksinstellingen alleen nog gericht zou zijn op nuttig onderzoek, dan zou dat de slagkracht ernstig aantasten. De bureaucratie rond onderzoeksbeurzen lijkt nu al te vaak onderhevig aan dit criterium, maar ook het publiek dat wel eens met open mond naar Draulans of die zanger uit Limburg zit te kijken als zij een voorstelling geven over hun visie op de sterren en het heelal, krijgen niet, zoals in lezingen van mensen als Veltkamp of Dijkgraaf te horen waar de problemen zaten om tot een bepaald inzicht te komen. Dat, denk ik, vormt de fundamentele kloof tussen wetenschappers in hun laboratorium, al gebeurt onderzoek wel eens aan de keukentafel en het blinde publiek. Dit boek van Philip van Loocke kreeg in de Standaard geen vermelding en de brede media weinig weerklank. Toch toont het een weg over hoe leken en wetenschappers elkaar beter zouden kunnen verstaan. Goede biografieën van wetenschappers kunnen ook helpen, of een goede synthese van bepaalde onderzoeksdomeinen, over de Grand Unified Theory bijvoorbeeld kan de leek op weg helpen de complexiteit van de krachten die ons bestaan beheersen te begrijpen en er de betekenis van te onderkennen. In de jaren 1980 werd in de Letteren & Wijsbegeerte wel eens schamper gedaan over wetenschappelijk onderzoek, vond men dat men als een ongelovige Thomas naar de wetenschappen diende te kijken, maar het bleef doorgaans bij kijken. Zoveel jaar later ben ik er nog altijd blij om dat ik toen mijn interesse ook vorm wist te geven door te proberen te volgen hoe onderzoek verliep en wat er allemaal bij kwam kijken. Vandaag, nu de nutsvraag alle andere verdringt, ben ik het eens met de suggestie van Max, in “De ontdekking van de hemel” dat mensen niet echt naar de sterren willen kijken, want hun zelfbeeld zou eronder lijden. Overigens is de roman van Mulisch, dat dacht ik bij eerste lezing en nog steeds een van de weinige romans die een aspect van de moderniteit aanraakt dat voor veel romanciers ver buiten hun wereldbeeld ligt. En ook dit boek draagt ertoe bij dat de lezer het eigen mens- en wereldbeeld kan verrijken.

Bart Haers


Reacties

Populaire posts