geschiedenis en mythe, welke mythe?
Lezersbrief
Clio
in d’r blootje
De
angst voor het verhaal
![]() |
Clio, muse van de geschiedenis en de zang. Homerus, weet u wel? |
Luc Huyse neemt het in een stuk in De Standaard (weekend 1 april) Bart de
Wever kwalijk dat deze de mythe als deel van de zelfverbeelding van een
gemeenschap niet verwerpt. Vervolgens begint hij over de donkerste periode uit
de Europese geschiedenis, waar geen enkel land gespaard werd van dromen – zeer
modern – van een utopische samenleving, het weze geïnspireerd door het nazisme
en/of fascisme, het weze, maar daar spreekt de emeritus hoogleraar niet over,
door het marxisme-Leninisme. Geschiedenis herleiden tot de 30-jarige oorlog, de
Europese van de 20ste eeuw, niet de Duitse van de 17de
eeuw, leidt nergens toe.
Maar zelfs als het om de
oorlogsjaren gaat, 1914 tot 1945 dus, dan nog blijkt dat het afbreken van de
mythe, jawel, van de goede collaborateur, nergens toe, want onderzoekt men,
voor zover er bronnen zijn, hoe en of die persoon tot collaboratie in WO II
gekomen is? Dat staat nergens te lezen in het essay van de heer Huyse en vormt
wat mij betreft het grote manco van het eindeloze leuteren over goed en fout
tijdens de oorlog. Het erge is en blijft dat men tijdgenoten, zoals Gerard
Walschap, die in 1946 “Wit en Zwart” schreef om zijn afschuw over de epuratie
en repressie te ventileren, niet hoort, niet leest. Als men dan ook nog eens
vergeet, zeer zedig, te verwijzen naar Hendrik de Man, maar ook naar de
vergissingen van Ganshof-Vandermeersch, voor de oorlog en zeker ook tijdens en
na de oorlog, waarbij een Ernest Claes ook beschuldigd werd of de oude
Timmermans… dan loopt men het risico een andere mythe voor waar aan te nemen.
Maar goed, ook aan de kant van
gezag moet men speuren naar de motieven, de praktijken, de resultaten. Het gaat
dan niet om de mythe van de goede, idealistische collaborateur, maar het in
kaart brengen van zowel die collaboratie, van het verzet en de vergelding
naderhand. Vae victis? Altijd weer, maar in dit land heeft dit altijd politieke
implicaties en consequenties gehad. Dus, door de aanpak van de collaboratie
heeft men zelf de kiemen van de afkeer en zelfs de haat gezaaid, die de
verdedigers van een federaal België nu verwijten aan sommigen in de Vlaamse
Beweging. Als ik merk hoe weinig betrokkenen er nog over blijven, die uit
eerste hand iets kunnen vertellen, als ik merk dat in Vlaanderen de
geschiedenis meer dan ooit gepolitiseerd is geworden, om nog te zwijgen van het
horribele memoreren en commercialiseren van de Grote oorlog, dan denk ik dat we
nooit meer aan een kritische
geschiedschrijving zullen toekomen, zeker niet gericht tot een ruimer publiek
van geïnteresseerde en geciviliseerde leken.
Minister Geert Bourgeois voert
als minister van toerisme een beleid dat de oorlog van 1914 wil memoreren, maar
het is toerisme Vlaanderen en het zijn de provincie, de gemeenten die er een
slaatje uit proberen te slaan, dat mij echt wel vreemd en bedenkelijk voorkomt.
Vooral omdat men er bij de samenstelling van de long list voor de nieuwe gouden
uil in geslaagd is het boek van Stefan Brijs terzijde te schuiven. “Post voor mevrouw Bromley” behandelt een
thema dat niet past bij de herdenkingsmanie. De jonge student John Patterson
wil niet naar de oorlog, want eindelijk mag hij gaan studeren aan de universiteit,
Engels en kan hij zo zijn droom waarmaken, maar ook de droom van zijn vader,
die postbode werd. Het boek is hierom belangrijk dat het de officiële mythes
over heldhaftige soldaten, over de paraatheid van de troepen en de vele maniën
die soldaten en officieren ontwikkelden tijdens hun verblijf in de tranchee, de
loopgraaf onderuit haalt. Het zijn die mythes die men vandaag in leven wil
houden. De ene generaal die zeer genereus kanonnenvlees offert aan het monster
wordt gevierd, de generaal die economisch en berekenend omspringt met mensen en
materiaal, raakt vergeten. Haig versus Plummer.
Geschiedenis is wat er gebeurt
en geschied is, geschiedschrijving probeert door onderzoek van de beschikbare
bronnen de werkelijkheid zoveel als mogelijk te reconstrueren. Het zou, zegt
men alom, niet meer mogelijk zijn een behoorlijke synthese te brengen. Meer nog,
toen het failliet van de deconstructionistische geschiedschrijving duidelijk
werd, namelijk dat men wel mythes onttakelde, maar niet echt grotere inzichten
verwierf in de toedracht, begon men, Pierre Nora achterna plaatsen van
herinnering te turven. In België had men er twee dikke turven voor nodig en men
maakte de keuze dat alles wat te maken heeft met de geschiedenis van de Vlaamse
ontvoogding, zoals Leuven of Halle, Voeren als oorzaken van de (dreigende)
splitsing te bekijken. De geschiedenis evenwel laat zich op verschillende
manieren benaderen, onder meer via het onderzoek van de mythes, via goed
biografisch onderzoek, prosopografisch onderzoek, dat wil zeggen onderzoek naar de samenstelling van
bestuurlijke elites. Er is verder onderzoek vereist naar de ontwikkeling van
ideeën, demografische, geografische en jawel, de goede oude school van de
Annales kan nog altijd goede diensten bewijzen door gedegen economische
geschiedenis te produceren.
Maar, zo valt te vrezen, dat
soort veelzijdigheid, niets meer dan het metier van de historicus vindt men
maar niets. Een aantal jaren geleden schreef mevrouw Veronique Lambert over het
ontstaan van nationalistische gevoelens in een ver verleden, te weten in het
Engeland en Normandië van Willem de Veroveraar en ook, jawel, de protonationalistische
gevoelens in Vlaanderen, zeker in Brugge ten tijde van het zware conflict
tussen de graaf van Vlaanderen en de Franse koning, Filips IV de Schone. Dat
conflict had vele aspecten er waren vele partijen bij betrokken. Daarin vormt de
Slag der Gulden Sporen voor de Franse
koning een desastreuze episode, want de
keur van zijn ridderschap werd verslagen en gedood, tegen de gewoonte van de
middeleeuwse oorlogsvoering in, want toen was het de gewoonte overwonnen
tegenstanders in gijzeling te nemen en vrij te geven voor een hoog losgeld. Nu,
de belangen waren groot en er waren vele partijen, maar toch blijft men vrolijk
fluiten dat de gulden sporenslag een mythe is die door de heer Henry Conscience
in het leven is geroepen. Invented history? Ten behoeve van België, maar dat
zal de eminente historicus Marc Reynebeau niet vertellen.
Men blijft het verleden met enig
succes herleiden tot een paar mythes en gebruiksklare verhalen. Men weigert de
geschiedenis in de vele facetten die er deel van zijn te onderzoeken. Nog eens,
men heeft de mogelijkheid van een weloverwogen synthese afgewezen, waarbij men
de tegenstellingen en tegengestelde krachtenvelden moet samenbrengen, waardoor
men fataal blijft steken bij de invented history. En ja, tot spijt van wie het
benijdt, dat zal wel knap lastig wezen, maar wie bijvoorbeeld Mary Beard’s
essay leest over de zoektocht naar Arcadië, merkt dat zelfs in een beknopt
opzet heel wat duidelijk gemaakt kan worden. Maar in Vlaanderen blijft men
huiverig voor dit werk. Maar ook een doordachte analyse van de geschiedenis van
de opstand in Gent in 1540 blijft voor de brede media van zeer ondergeschikt
belang. Hoe komt het dat de emeritus hoogleraar, in zijn strijd tegen de
mythomanie – in wier hoofde blijft nog maar de vraag – niet pleit voor grotere
aandacht voor het betere werk dat historici afleveren, zoals Johan Dambruyne of
Joey de Keyzer… Want zonder dat gedegen werk staat de muze in d’r blootje.
Bart
Haers
31
maart 2012
Reacties
Een reactie posten