over subversie
Reflecties
Wie
de tempel uitranselen
Over de kritische rol
van de kerk
vs het Constantijnse
complex
Nathan bestraft koning David |
Een voorjaarsmiddag in Grimbergen pleisteren om
te luisteren naar een functionaris van het Vaticaan, Jan Dumon, dat heeft wel
iets. Toegegeven, de maaltijd ervoor was niet afgerond met een dutje en een
koffie, zodat we af en toe de draad verloren, maar toch het was belangwekkend
genoeg wat we te horen kregen.
We kennen het verhaal van Jezus die iedereen de
tempel uit ranselt die er is om zaken te doen. Hij, de spreker, maant ons aan
niet de vergissing te begaan dat dit enkel om het afwijzen van de handel gaat,
maar eerder om de rol die Jezus voor de kerk ziet. Het gaat om een subversieve
boodschap die, helaas doch onvermijdelijk door de Constantijnse geschiedenis
verloren is gegaan. Een tweede hoofdlijn in de lezing betreft de kwestie hoe
men de verhouding tussen charisma en instituut kan bekijken en daaraan
gekoppeld hoe de kerk als instituut die rol kan opnemen die Christus en de
gelovigen in de eerste kerkgemeenschappen voor ogen stond.
Zo een lezing brengt een hele reeks gedachten
naar boven, onder meer over Franciscus, die, zoals Jan Dumon naderhand ook
aandroeg, leed onder het feit dat zijn beweging een orde werd en canoniek
geregeld, waardoor een deel van het charismatische verloren ging. Jan Dumon
ging in zijn uitzetting, die tot doel had aan te geven hoe kerk, instituut en
evangelisatie in een gedachte samen te brengen vallen, weinig uitdagingen uit
de weg. Vooral niet het feit, denk ik, dat hij de centrale rol van God in het
betoog nadrukkelijk voorop stelde, een god die zoals men weet honderd namen
heeft, maar welke de juiste is of wat het best de aard van god beschrijft,
blijft voor iedereen een raadsel. Er zit een beetje van Diogenes in, als men
zegt dat God centraal moet staan, maar als men moet zeggen, hoe, wie en wat die
God dan wel kan zijn, verstek moet geven, dan stelt men de toehoorder niet
enkel voor een raadsel, maar ook, denk ik, voor de uitdaging met de beschikbare
en dus ontoereikende kennis aan de slag te gaan.
Velen vandaag hebben niet enkel afgehaakt van
de kerk omdat God dood zou wezen, zelfs niet bestaan kan, een te begrijpen opvatting,
maar weigeren ook doodeenvoudig om de hele figuur, die ons via de kerk, via de
cultuur is aan komen waaien, nog een gedachte te gunnen. Men meent, zoals Jan
Dumon stelde, te kunnen volstaan met de gedachte dat die God alleen maar een
begoocheling kan zijn, maar wat mij betreft is die begoocheling zo subliem, dat
ze wel degelijk zeer veel reflecties waard is. Niet om van de aardse sferen los
te komen of om een bepaald gelijk bewezen te zien, daar zijn de aanhangers van
Dawkins waardige concurrenten van de predikers in de Amerikaanse reli-shows,
maar om de menselijke conditie en onze eigen mogelijkheden, verwachtingen en
verbondenheid vorm te geven.
De kerk als instituut vormt inderdaad een
ballast voor de boodschap, maar ze is tevens de voorwaarde om het verhaal te
blijven vertellen. We hebben de vorige eeuw de kerk in Europa zien
verschrompelen, omdat aan de ene kant velen de kerk zagen als de drager van een
repressieve cultuur, aan de andere kant, aldus de spreker, omdat de kerk zich
niet meer op de kern richtte, het verhaal vertellen van het eerste testament,
wij leerden over het Oude Testament weinig, en ook niet veel van het tweede
testament. De waarheden van het geloof die de ouden nog leerden, werden naderhand
helemaal irrelevant, heet het, maar mij lijkt het dat het met die inzichten
niet zo kwaad zat, als men er geen machtsmiddelen van maakt. Maar toch, als we
zien dat Jan Dumon via het boek Samuel over de betekenis van de vorst, van de
tempel aangeeft hoe de profeet Nathan ertoe aanspoort dat men zich wel een
vorst kan wensen, maar dat vervolgens die vorst dingen gaat opleggen die men
eindelijk niet wil, dan wordt het pas helemaal interessant. Want het betreft
hier een soort wijsheid, laten we zeggen, een waarheid spreken, dat ook
Foucault onderzocht heeft.
We hebben bij deze woorden wel echt terug
moeten denken aan de lessen van prof.
dr. Ludo R.R. Milis, mijn promotor en bevlogen, begeesterend lesgever, over de
rol van het instituut en het bijna onmogelijk te bewaren evenwicht tussen
instituut en charisma. Wie de kerk
vandaag bekijkt, leerde ik onder andere in het werk van Walter Ullmann, kan
zich er maar beter rekenschap van geven dat de kerk in haar genese een machtscentrum
is geweest en ook Francis Fukuyama wijst daar in zijn boek, “The origins of
political order” op, dat de kerk als organisatiestructuur, als politieke
structuur een bijzondere pioniersrol heeft vervuld. Beiden geven aan dat de
bestuurlijke innovaties van de kerk, het pausdom uiteindelijk ook door de
concurrerende, seculiere vorsten zijn overgenomen en onze politieke structuur
hebben bepaald, net als de ideeën die eraan ten grondslag liggen.
Dat betekent dat men, kijkend naar de kerk,
niet enkel de formeel-institutionele aspecten moet bekijken en kritisch
bejegenen. In wezen, kregen we te horen dient de kerk, dienen de leden van de
kerk het instituut te zien als een voorwaarde om met die zaken diepgaan bezig
te zijn, waarbij de machtsaanspraken, die zeker in het verleden van gewicht en
voorwerp van terechte kritiek waren, terzijde geschoven moeten worden.
Het grote woord is intussen gevallen: Charisma.
Wat beduidt het? Of kan men het inderdaad niet zomaar omschrijven, maar heeft
het te maken met vertrouwen, met uitstraling en het vestigen van hoop op
iemand. Nu zijn er wel meer geweest die leken te beschikken over enig charisma
en vervolgens ernstig teleurstelden. Voor velen valt charisma samen met show en
verbale overtuigingskracht. Anderen menen dat charisma ligt in een
geloofwaardig optreden waarbij authenticiteit niet ontbreken mag. Maar ook dan
tast men het duister, want duidelijk wil het allemaal niet worden. En toch,
sommige mensen beschikken over een grote overtuigingskracht in woord en daad waarmee
ze velen blijken aan te spreken. Maar als men dan eens bedrogen is,
omdat men zich door de figuur liet verblinden, terwijl men diens woord niet
proefde of beproefde, dan is het natuurlijk niet moeilijk om bedrogen uit te
komen.
Ook ziet men dat mensen in de kerk en haar
bedienaren een onverkort vertrouwen stellen, wat vertegenwoordigers ook zeggen
en doen, maar velen onder ons vergeten dat zo een kritiekloos vertrouwen ook in
andere domeinen heersen kan. Al denk ik dat het van belang is te begrijpen dat
we vele aspecten van de 2000 jaar kerkgeschiedenis niet enkel als gevolg van de
Donatio Constantini vergeten, maar dat we vandaag van de visies die ons aangereikt
worden, ook buiten de kerk niet altijd zoveel willen weten. Voor de goede orde,
de donatio Constantini is een document dat in de 8ste eeuw is
opgesteld als zijnde een decreet van keizer Constantijn die aan de pausen en de
kerk alle wereldse macht zou gegeven
hebben over het West-Romeinse Rijk, wat de pausen vervolgens de mogelijkheid
bood de kerk uit te bouwen als instituut. Het gevolg is geweest dat wie
terugkeren wilde naar de oude visies, naar de bron zelf als ketter werd
afgeschilderd. Hierbij dient wel aangemerkt dat wie dit verhaal binnen de kerk
en onder geleerden uitbracht, niet zo heel veel gevaar liep. Pas als men die
inzichten publiek met de leken ging delen, kreeg men last, als men de
pauselijke of bisschoppelijke macht onderuit halen wilde.
Terecht kan men wijzen op de hardvochtigheid
van priesters en bisschoppen in het beoordelen van handelingen van leken, maar
het valt op dat men de kerk niet per se hoeft te zien als een opdeling van
leken versus gezalfden of ingewijden. De leek kan er geen aanspraak op maken te
weten waar het echt om gaat, want hij is niet ingewijd. Het is een
punt dat Jan Dumon niet echt onder de aandacht bracht, maar misschien is juist
de hele opzet van zijn lezing die tweedeling minstens voor het moment van de
lezing te doorbreken. Feit is dat noch profeten, noch filosofen zomaar filosoof
of profeet kunnen zijn. Velen zijn inderdaad geroepen er zich mee bezig te
houden, de filosoof als filosoof op te treden en de profeet als profeet, maar
slechts weinigen kunnen als zodanig ook overtuigen. Men kan het allemaal bestuderen,
maar daarom is men nog geen profeet of filosoof, dan wel priester. Want wat
moet je anders met de uitspraken over de betekenis van de bouw van de tempel
begrijpen, dan als een zekere terughoudendheid tegenover het
institutionaliseren van het geloof. Het is wel nodig, maar men moet toch
opletten er niet te veel aandacht aan te besteden.
Ik denk dat Pascal Mercier in Nachttrein naar dit
op een sublieme manier verwoord heeft, wanneer hij uit de nagelaten geschriften
van de dokter noteert :
"Ik wil niet in een wereld zonder kathedralen leven. Ik heb hun
schoonheid en verhevenheid nodig. Ik heb ze nodig als verzet tegen de
platvloersheid van de wereld. Ik wil opkijken naar de stralende kerkramen en me
laten verblinden door hun betoverende kleuren. Ik heb hun glans nodig, hun
gebiedend zwijgen. Hoe kunnen we gelukkig zijn zonder nieuwsgierigheid, zonder
vragen, twijfel en argumenten? Zonder plezier in het denken? Die twee woorden
behelzen de uitnodiging tot een allesomvattende gespletenheid, het bevel juist
dat te offeren wat de kern van elk geluk is, de innerlijke eenheid en harmonie
van ons leven. Ik heb de heiligheid van woorden nodig, de verhevenheid van
grote poëzie. Maar eveneens heb ik vrijheid nodig in de vijandschap tegenover
alles wat wreed is. Want het een is niets zonder het ander. En laat niemand het
in zijn hoofd halen mij te dwingen tot een keuze."
Pascal Mercier, pseudoniem van Peter Bieri, de
filosoof schreef een werk over het handwerk van de vrijheid en stelde daarin
dat we afgezien van vele mogelijke mentale defecten wel degelijk keuzes maken,
maar dat we die niet altijd logisch verantwoorden kunnen. Dat stoort velen,
omdat dit niet voorspelbaar wezen zou, maar als we in overweging nemen dat
juist dit aspect niet enkel voor rampen zorgt maar ook en wel degelijk voor
momenten van grote beroering in de meest positieve zin, dan zou men, zoals in
de roman “Nachttrein naar Lissabon” beseffen hoe een leven wendingen nemen kan,
zeker als iemand betracht naar zijn geweten te leven, waarbij middel en doel
goed afgewogen worden, dan kan men het ware leven leiden.
De kritiek op de kerk als machtsinstituut en
als manipulerende, zeg maar indoctrinerende instantie kan men best
onderschrijven, maar als men daarom en daarmee alles opzij zou zetten, zoals
altijd sinds de secularisatie het geval is, dan houdt men weinig over. Lees je
Levinas, Karl Jaspers of zelfs Kant, dan merkt men dat het niet goed mogelijk
is zonder die lange traditie, inderdaad vanaf Thales van Milete de uitspraken
van recenter filosofen goed te begrijpen. Het is dus van belang, lijkt mij, de
vele aspecten van het filosofisch verhaal onder ogen te zien en vooral, dat ook
hier het institutionaliseren problematisch kan uitpakken. In die zin, cru
gesteld, verschilt een betaald universiteitsfilosoof in potentie niet veel van
een clericus.
Men kan gemakkelijk argumenten vinden tegen de
actuele kerk en de wijze waarop in de kerk nog steeds met macht wordt omgegaan,
maar daarom hoeft men niet zomaar de menselijke boodschap, de boodschap aan de
mens zomaar terzijde te schuiven.
Maar beiden kunnen ook overtuigd en doorleefd
net de beperkingen van hun ambt overschrijden en ons, leken die dingen
overbrengen die we niet geheel bevatten kunnen, menen zij. Zoals Reimund
Bieringer in een uiteenzetting, over hetzelfde onderwerp overigens, bekering,
c.q. evangelisatie, is het christendom geen echte inwijdingsreligie, want
anders dan bij de mysteriegodsdiensten wordt niet iedereen ingewijd in de
veronderstelde mysteriën. Maar natuurlijk, zolang het aantal (hoog-)geschoolden
beperkt is, zal dat wel enige reden en nut hebben. Van zodra leken echt hoog
geschoold worden, zal hun verhouding tot de religie in het algemeen en de RKK
in het bijzonder veranderen. Van algehele afwijzing tot een bewuste
afstandelijkheid. Net wie zich inlaat met de filosofie, met geschiedenis zal
aan de ene kant merken dat de kerk wel betrokken is geweest bij wrede
praktijken, maar wie verder kijkt, zal merken dat daartegen binnen de kerk ook
heel wat verzet is gerezen. Het feit
blijft onvoldoende bekeken dat leken bijvoorbeeld in de Vlaamse en Brabantse
steden aan het einde van de middeleeuwen wel geschoold werden, vergeet men al
te gemakkelijk. Het heeft wellicht daarmee te maken dat de reformatie in
Vlaanderen bijzonder snel doordrong en dat toen de godsdienstoorlog hier
woedde, velen naar het nog katholiek gebleven Noorden vertrokken. Niet enkel
omdat ze per se calvinistisch waren, maar omdat ze van de oorlog niet wilden
weten.
Luisterend naar monseigneur Dumon moet ik
vaststellen dat hij de relatieve betekenis van religie en godsdienst aardig
weet in te schatten. Het gaat dan ook om het instituut natuurlijk, maar veel
meer nog om de kwestie of we nu wel een levensbeschouwing nodig hebben. Hij
zegt dat niet expliciet, ook al omdat hij vermoedt dat zijn publiek tot de
eigen parochie behoort, maar er is onderliggend in zijn verhaal over Nathan een
aspect aanwezig dat weinig mensen, clerici en anderen te berde brengen,
namelijk dat in elke samenleving, maar ook in het eigen en persoonlijke leven
de vraag hoe te leven en wat men zou kunnen moeten doen of laten altijd weer
opduikt. Natuurlijk kan men, zoals Descartes en Etienne Vermeersch proberen dit
op grond van logische redenering, deductie en zo op te zetten en men kan een heel
eind ver komen. Maar er is iets dat in die benadering geen plaats heeft,
namelijk het vermogen van de mens om inderdaad de andere bij te staan, nabij te
zijn zonder bijzondere reden of bedoeling. Ik denk dat hier de kern van het
probleem van het rationalisme ligt. Als je dan kijkt naar Nathan, Samuel of
later naar een figuur als Erasmus, dan kan men hun gedrag niet verklaren zonder
oog te hebben voor wat hen drijft, voorbij de rede. De rede kan noch hoeft men
uit te schakelen, als het om het geloof gaat, want men kan geloven, zonder zich
per se op God en zijn heiligen te richten. Maar zelfs als men met God rekening
wenst te houden, dan kan dat nog in termen die bijvoorbeeld Spinoza
ontwikkelde. Voltaire vond dat het goed was dat mensen een geloof hadden, want
anders zouden ze verloren lopen. Kijken we naar China, waar volgens Liu Xiaobo
geen metafysische werkelijkheid – een adunaton dus, een onmogelijke formulering
– ingang heeft gevonden, maar – en hij legt er wel de nadruk op – omdat hij
meent dat dit de enige manier zou zijn af te komen van enkele heilloze ideeën
in de Chinese cultuur, onder meer dat de vorst, c.q. de partij geen redenen
hebben om zich rekenschapsplichtig te achten tegenover de bevolking, de
onderdanen dus. Ook anderen menen dat in Europa, dankzij het christendom en
fricties binnen dat christendom, niet enkel tussen (kerk-)vorsten, maar ook bij
leken, eens die de zin der dingen begonnen te onderzoeken, de Verlichting en de
moderniteit zijn mogelijk geworden. Ook wie de kerk en het geloof afwees of
afzwoer, kon binnen die cultuur over de dingen spreken omdat er een
gemeenschappelijke filosofische taal bestond en ontwikkeld werd. Roger Bacon,
Montaigne en anderen stonden in die brede frontlinie, waarin de ontwikkeling
van het recht, van de instellingen en van levensovertuigingen aan de orde
waren.
De noodzaak een levensovertuiging te
ontwikkelen komt niet voort uit natuurlijke aandriften, maar de mens heeft nu
eenmaal een bewustzijn dat hem of haar confronteert met de stoffelijke wereld.
Maar ook het onstoffelijke krijgt een plaats. Sinds de oude beschavingen in
Azië en Egypte, Judea en Gallilea en later ook Griekenland en Rome is er een
conceptueel onderbouwd bestel opgebouwd,
dat mensen toeliet over zichzelf, de anderen en de samenleving na te denken en
zich al dan niet daaraan te conformeren. Maar filosofen als Socrates en ook de
stoïsche filosofen onderzochten de werkelijkheid, de aannames en de
maatschappelijke orde. Seneca werd dan wel een hoveling, finaal legde ook hij
het loodje. En in sfeer van de gnosis, het neoplatonisme en het christendom
vormden voor de bestaande orde een bedreiging, maar het christendom zou
uiteindelijk geaccepteerd worden en finaal zelfs de staatsgodsdienst worden.
Dat heeft, volgens de spreker een grote invloed gehad op de wijze waarop het
christendom zich verder zou ontwikkelen. Het subversieve element verdween en
vandaag is het nog steeds moeilijk in bijbel-, evangelieteksten dat subversieve
te onderkennen. Wie dus de kerk te systeembevestigend noemt, kan in hoge mate
het gelijk aan zijn of haar zijde hebben. Toch merken we dat de sociale leer
van de kerk vaak dat subversieve wel in zich draagt, maar op andere domeinen is
het overduidelijk dat de betekenis van de dingen en dan vooral de liefde zelden
erg openhartig wordt bekeken.
Het blijft dan ook een interessante ervaring
een priester deze dingen te horen zeggen, want we weten dat de leer van de kerk
niet de kerk zelf is. Alleen zal men heel wat meer moeite moeten doen, in Rome,
in de pastorijen om te begrijpen dat men niet zo aan het goede, burgerlijke
leven moet hechten. Maar zo subversief als Diogenes hoeft het natuurlijk ook
niet. Maar dat het nuttig is de eigen overtuigingen wel eens te confronteren
met andere, lijkt me geen overbodige luxe. En dan blijkt hoezeer de Bijbel, het
eerste testament inderdaad getuigenis aflegt van het menselijke, de zwakten
ook, maar zeker het vermogen om als mens boven zichzelf uit te stijgen. Daarom
was het geen verloren tijd, daar in de abdij van Grimbergen en het bier smaakte
ook wel.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten