Filosoferen in de Lentezon


Kleinbeeld

Hou het boek in gedachten
Boeken zijn niet gevaarlijk,
Lezers soms wel

Gent, Vooruit. waar dit weekend
Mind the Book plaats had.  
Een namiddag op een boekenfeest, aan de vooravond van het boekenfestijn in Nederland, een paar dagen voor het boekenbal, waar de grote namen zich weer zullen laten fêteren. Hopelijk kan het literaire fenomeen de heer Rutger Castricum er ook van genieten.

Zaterdagmiddag in Gent, zoeken naar een snel verplaatsingsmiddel naar Vooruit, op de werf die de omgeving van het Sint-Pietersstation is, ontmoet ik op de tram een jongedame, die het blijkbaar van ons aflezen kan dat we ook iets met boeken hebben. Misschien dat het filosofiemagazine dat ik aan het lezen was, of liever even door bladerde dat signaal gaf en dus gaat het over boeken, over Hans Achterhuis en filosofie, literatuur. Mensen hechten nog aan het boek, daar hoeven uitgevers zich geen zorgen over te maken, maar het is iets anders die lezer mee te nemen in het koesteren van het boek, dan te onderkennen dat de lezer soeverein is bij het lezen. Het lijkt er soms op alsof er hogepriesters zijn in de wereld van het boek, mensen die er met kennis van zaken over zouden spreken en anderen, die beaat luisteren. Het was meteen iets wat me opviel, die eredienst van het boek, zonder werkelijke participatie van de gelovigen.

Het hele weekend viert men in Gent het boek en we kunnen de inrichters alleen maar onze dankbaarheid en waardering laten kennen. Er valt ook vandaag nog een en ander te vertellen en het moet gezegd, de lijst van evenementen was lang en indrukwekkend. Maar ik kon er slechts enkele uren doorbrengen, maar voor een korte reflectie is dat genoeg. We zijn immers blij dat we er geweest zijn. Maar toch, ergens knaagde er iets.

We wilden er zijn om het gesprek tussen Hans Achterhuis en Dirk Verhofstadt te volgen, want het leek ons interessant te vernemen hoe men over de kwestie spreken zou wat Karl Popper voorhad met zijn essay “De open samenleving en zijn vijanden”. Ook over die andere Wener zou het gaan, Friedrich von Hayek, die zich een wereld voorstelde waarin de politiek niet het laatste woord heeft, wel de markt. Hans Achterhuis, filosoof des vaderlands, vond het moeilijk denkbaar dat de markt alles beheersen kan, ook het particuliere leven en de verhoudingen tussen mensen. Interessant was het dan ook te zien hoe Dirk Verhofstadt de inzichten van de meer Popperiaans gerichte deelnemers aan het debat, Guy Verhofstadt en Mark Rutte, actueel Minister-President van Nederland, te berde bracht, maar dat het voor Hans Achterhuis niet zo eenvoudig was daar zomaar op in te gaan. Voor de goede orde, het debat over Popper verliep als volgt: gedurende vijf jaar hielden telkens eens per jaar een belangrijke liberaal en ook Achterhuis zelf, een lezing over het bekende werk van Karel Popper, waarin men aandachtspunten naar voor bracht, die de Nederlandse filosoof dan nu maar eens diende te weerleggen, zonder dat Dirk Verhofstadt zomaar in de plaats van de andere deelnemers die er nu niet waren, kon spreken. Toch was het gesprek best de moeite waard, al was het maar omdat Achterhuis ons liet zien hoe gek het in de wereld gaan kan, wanneer zeer religieus geïnspireerde volgelingen van een rechtse opinie, c.q. de Tea Party movement, voor het economische en politieke luik zich baseren op de visie van een uitgesproken atheïstische econome, Ayn Rand en hoe ook Allen Greenspan, alom geloofd als voorzitter van de FED, de Amerikaanse Centrale bank, zich er steeds van moest vergewissen dat hij aan zijn twijfels over het voorziene plan een echte markteconomie te realiseren, niet mocht toegeven. Het plan: Voor de staat blijft nagenoeg geen enkele rol over – zelfs justitie wordt door de markt geregeld - en alles moet volgens marktverhoudingen verlopen en dat op grond van de veronderstelling dat elke mens een perfecte homo economicus is en dus tot rationele afwegingen in staat. Van von Hayek, over wiens hoofdwerk niet zo heel veel gezegd is, maar waarover Tony Judt des te vernietigender is, kennen we “The Road to slavery”. Daarin beschrijft hij, als ik het wel voor heb, dat de staat niet, nooit en nergens mag ingrijpen omdat de weg naar slavernij anders voor ons open ligt. Als de staat ook maar enige rol krijgt toebedeeld, komt de samenleving in totalitair vaarwater. Dat soort denken zorgt wel voor een zekere ongerustheid. Nu kan ik Hans Achterhuis wel volgen wanneer hij stelt dat Von Hayek een volbloed utopisch denker blijkt te zijn, die steeds argumenten zoekt voor de eigen these. Een beetje, kon ik niet nalaten te bedenken, als de jonge linkse intellectuelen in de tijd toen ik in Gent geschiedenis studeerde. Daarentegen kregen we van Popper een ander beeld, namelijk een mens die voortdurend zijn eigen denken door tegenvoorbeelden en tegenargumenten uit evenwicht trachtte te brengen.

Maar uiteindelijk bleef ik met de vraag achter waar de mensen zijn in dit gesprek, want behalve de genoemde denkers, von Hayek, Popper, maar ook Greenspan en Ayn Rand kwam er eindelijk alleen maar nog even iets over de voormalige minister-President, Wim Kok, eens de voorman van de Sociaal-Democraten, die de ideologische veren zou hebben afgeschud en derhalve en zodoende de oude linkse ideologie zou hebben gedumpt. Ook leek de heer Johan Thorbecke nog even een echo te laten horen, toen men het had over het klassieke liberalisme, een thema dat best meer uitwerking had verdragen.

Wat dan ook opviel was dat men het had over de jaren van het interbellum en het nationalisme, dat vandaag opnieuw volop tot leven zou gekomen zijn en in partijen als PVV, die van Geert Wilders maar ook volgens Dirk Verhofstadt ook de N-VA, tot toestanden zou leiden, die we niet moeten wensen. Natuurlijk kan nationalisme ontsporen, naar het extreme neigen maar ik denk niet dat men Geert Wilders als een nationalist kan beschouwen. En aan de andere kant kan men zich N-VA niet zomaar als een ouderwetse nationalistische partij voorstellen, net omdat de partij de emotionele facetten van het nationalisme en zelfs de navelstaarderige aspecten ervan niet meer op de voorgrond schuift. Het probleem lijkt me te zijn, zoals beide sprekers ook aangaven, dat de oude ideologieën maar niet tot een nieuw verhaal kunnen komen, laat staan een begeesterend verhaal. Want men neemt de oude erfenis van de ideologieën wel ernstig, maar weet er zich overduidelijk geen raad mee. Het punt is, denk ik dat men bijvoorbeeld vergeet dat in Gent het socialisme echt een arbeidersbeweging was voor ze ideologisch verankerd werd door de aanname van het Marxisme als onderliggende ideologie. Het waren, zo zegt men, de beter gesitueerde arbeiders die de strijd voor lotsverbetering met coöperatieven, met ziekenfondsen en stakingskassen voerden. Het waren die van Gent die Vooruit inzetten om de staking van de arbeiders in Charleroi voor algemeen stemrecht te ondersteunen met brood. Het was in Gent dat de Internationale werd geschreven, althans de muziek, want het was een communard – Eugène Pottier, die had deelgenomen aan de Commune van Parijs in 1870-1871 - die de tekst had geschreven. Maar, zoals, dacht ik, Hans Achterhuis ook zegde, die beweging is door de mislukte praxis van de ideologie en allicht ook door de machtsuitoefening van zichzelf vervreemd. Gelukkig verwees Achterhuis naar Sartre, die in 1950 na zijn reis in Rusland en het bezoek aan Moskou stelde dat hij nooit zoveel gelukkige en welvarende mensen had gezien. Parijs was voor hem een grauwe stad, Moskou het nieuwe Atlantis. Achterhuis wees erop dat von Hayek eindelijk dezelfde blindheid aan de dag legde, een utopische blindheid, die velen in Nederland en wellicht Vlaanderen delen, waarin men het utopische karakter van het neo-liberalisme onder het tapijt veegt. De reflecties van de oudere bankier, die in 1966 een boek had geschreven, “Goud en vrijheid”, was zover dat hij in 2007 een werk schreef “The age of Turbulence: Adventures in a new World”.  De Nederlandse titel deed volgens Achterhuis geen recht aan de volstrekt utopische visie. Een thema om verder uit te werken, dat zeker, maar goed, het gesprek liep blijkbaar wat uit. Ik kon het niet laten te denken aan het recente boek van Leopold Flam, over de utopie in het denken.

In het gesprek aan de signeertafel met Dirk Verhofstadt en Hans Achterhuis ging het over deze zaken. Ik denk dat ik veel aan het gesprek heb gehad en vind het fijn dat Mind the book er is, maar ik heb de indruk, zoals ik bij de aanvang schreef, dat het soms moeilijk valt met de geëerde gastsprekers te spreken. Ere wie ere toekomt, het ging wel goed, deze keer, doch de verwijzing naar Tony Judt en diens visie op Von Hayek kan men niet goed plaatsen, ook al omdat ik er niet direct toe kom die voorstelling van zaken te verduidelijken. Bij deze dus, kan ik vaststellen dat von Hayek, volgens Tony Judt, op grond van het werkelijk gevoerde beleid dat in de Oostenrijkse Republiek anno 1932-1934, de tijd van Dolfuss absoluut niet kon besluiten tot de idee dat er zoveel overheidsingrijpen was, dat de weg naar slavernij was ingezet. Tot meer overheidsingrijpen werd allerminst besloten en zelfs werden een aantal sociale woonwijken afgebroken, steen voor steen, stelt Judt. Zoals toen ook in België het geval was wilde men door besparingen en anti-inflatoir beleid de zaken op orde brengen en zo bracht men ook grotere armoede dan nodig teweeg. Pas met het Plan de Man, met het succes van de The New Deal dat in Europa luid werd verkondigd, konden politici als van Zeeland en Gaston Eyskens een relancebeleid gaan voeren. De geleidelijke stabilisering en nieuwe groei bleek mogelijk. Waar in 1936 de antipolitiek met Degrelle, Verdinaso en VNV nog grote aanhang had, bleek dat in 1939 al heel wat minder het geval te zijn. Helaas heeft de oorlog de groei opnieuw gefnuikt en pas in de jaren 1950 zou een algemeen welvaartspeil bereikt worden in de Noordwest-Europese staten dat vergelijkbaar was met de jaren voor Wereldoorlog I – 1913, bijvoorbeeld toen in Gent een Wereldtentoonstelling werd gehouden. En daar was de uitbouw van de Welvaartstaat niet vreemd aan. Maar goed, in een gesprek zijn zulke details helaas niet goed mogelijk aan te dragen. Toch nog dit, want het sprak me, uiteraard moet ik zeggen, aan dat Hans Achterhuis in het zaalgesprek gesproken had over Hannah Arendt en ook naderhand ging het gesprek er nog eens over. Want Arendt zelf noemde zich bij leven geen filosofe, maar een politiek denker. Zij commentarieerde onder meer de kwestie hoe in de twintigste eeuw twee systemen vanuit verschillende oogpunten de samenleving helemaal konden controleren of daar minstens aanspraak op maakten: het totalitarisme. Het moet gezegd dat haar boek over totalitarisme haar niet in dank is afgenomen, maar zo is het nu eenmaal. Ook haar essay over Eichmann en haar ontsteltenis dat Eichmann een banaal burgermannetje was, net zoals ik dat moest vaststellen over Erich Honnecker, zorgde voor meer dan commotie, want dat bracht haar tot het schandalige inzicht dat het kwade zich niet als een Dracula laat kennen, Nosferatu of een woeste draak. Neen, het kwaad blijkt banaal grote schade toe te brengen, in banale daden aan de kantoortafel. Hierover zou iedereen die de utopie onder ogen neemt als mogelijkheid, wel eens een paar keer mogen en moeten nadenken.

Aan die tafel stond nog iemand, een dame met een frisse blik en aandacht voor wat Dirk Verhofstadt en Hans Achterhuis vertelden, een dame wiens boek mij had getroffen, de verovering van de vrijheid. Het was de tweede bijeenkomst die ik had aangemerkt en waar ik mij bijzonder op verheugde, zonder te weten wat ik kon verwachten. Eerst luisterde ik in een grote zaal – de prachtige theaterzaal - naar twee heren; vervolgens zou ik met anderen in een kleinere zaal naar twee dames luisteren, waar een heer bij zat die de orde diende te bewaren… nee, sorry, had ik niet mogen zeggen. Maar de dames zelf namen gelukkig het gesprek in handen. Het gaat om Alicja Gescinska, een Poolse naam, maar in het Nederlands goed van de tongriem gesneden, met een open blik op mens en samenleving en toch ook bezorgd om deze samenleving. Haar gesprekspartner was Stine Jensen die ik al eens op tv had zien aanschuiven bij Pauw en Witteman. Het werd een gesprek om, laten we even de Nederlandse minister-president Mark Rutte citeren,  duimen en vingers bij af te likken. Het ging erom dat we van de ene filosofe te horen kregen dat we de vrijheid negatief dan wel positief kunnen bekijken, maar daar schreef ik al over, en dat dit wel enige consequenties heeft, die positieve vrijheid.

Stine Jensen schreef over het ik gerichte bekijken van de wereld. Wie ben ik en hoe kan ik een ik in de etalage zetten dat aardig bevonden wordt, meer nog, een identiteit dat nu eens bij haar vrienden in de smaak valt, dan weer bij de academische overheid en misschien ook nog wel eens voor een boezemvriendin best te genieten valt. Want we moeten zijn wie de anderen willen of verwachten dat we zijn. Zelf heb ik, zoals iedereen wellicht ook die aanvechting gekend, probeert men wel eens charmant de ander een aangenamer ik voor te houden, dan men is, maar dat lukt niet altijd en op termijn is het schadelijk, natuurlijk, voor het vertrouwen. Dan maar liever een norse inspecteur, Morse, of Witse? Maar het is wel zo dat we in die mallemolen meegesleept worden. Daarom, of liever om betere redenen, schreef Alicja Gescinska haar essay, de verovering van de vrijheid. Karel Verhoeven, die het gesprek in goede banen zou leiden vroeg haar of zij vanuit haar ervaring in Polen over  de vrijheid schreef, maar haar kwam het voor dat het net de teleurstelling was over het feit dat ze van die vrijheid die haar en haar ouders, haar zussen ook, was voorgespiegeld, geen gebruik kon, konden maken omdat ze niet over de financiële middelen en dus vermogens beschikte(n); dat illustreert ze in het boek opvallend genoeg met een scène bij  een grote speelgoedzaak. Dat verhaal van de vermogens kennen we ook van de lectuur van Martha Nussbaum, van Susan Neiman ook, in een andere context en toch, het klinkt bij haar als een nieuw geluid want ze brengt dit te berde op een ogenblik dat men bezig is een beleid uit te rollen dat gelijke kansen mogelijk maken moet opdat iedereen een diploma haalt, maar misschien niet het vermogen dat door oefening en dril bereikt kan worden – helaas, ons verhaal kan wel eens eentonig lijken. Stine Jensen vond haar betoog best wel boeiend, maar had het moeilijk met de idee dat mensen hun vermogens moeten uitbreiden en versterken, want net dat moeten zorgt toch voor die mallemolen, waarin we, denk ik, te gemakkelijk vermalen worden. Maar hier was iemand aan het woord, de Vlaamse filosofe die perfect de distincties wist aan te geven. Het gaat, zo concludeer ik, over een idee van het versterken van de vermogens om des te vrijer te leven, dat het eigen leven meer inhoud geeft en de kans op een zelfbewustzijn versterkt. Zelf vond Alicja Gescinska dat men dat veroveren van de vrijheid op vele terreinen kan waarmaken, dat men dat niet moet zien als een (morele) plicht alsof het om een Kantiaanse categorische imperatief gaat, maar wel dat we dat als een steeds weer zich aandienende mogelijkheid dienen te zien. Men kan tekort schieten daarin, zoals Stine Jensen dan weer inbracht, verwijzend naar de idee dat we ecologisch moeten handelen of anders begaan we een zonde waar geen vergeving voor bestaat. Maar dat was niet haar punt. Zelf denk ik dat haar visie aansluiting zou kunnen vinden bij wat Richard Sennett te berde bracht in zijn essay over de kracht van het ambachtsmanschap. Hij werkt dat uitgebreid uit, niet enkel in het atelier van de schoenlapper, maar ook in het verhaal van de vioolbouwer del Gesu en de edelsmid Fabergé, die de paaseieren fabriceerde voor de familie van de tsaar. Maar ook had hij het over de ambachtsmanschap die we in meer intellectuele beroepen dienen aan de dag te leggen, ten minste als we niet alleen in de ivoren torens actief willen zijn. Kortom, als we mevrouw Gescinska goed begrijpen, dan is die idee van de verovering van de vrijheid een kwestie van mogelijkheden zien en die optimaliseren. Het doet sterk denken aan wat Michel Foucault ons wist te melden over Socrates, de man die dacht dat “epimeleia” – de zorg om het zelf - een belangrijke voorwaarde is voor het goede leven, de “Kalokagathia”, “het ware leven”. Misschien zal Alicja Gescinska deze bevinding te ver gaan vinden, maar haar zin voor filosofische distinctie, dat het niet per se gaat om een ethische imperatief, dat we dat moeten doen, onze vermogens versterken, maar dat de vrijheid vergt dat we onze vermogens uitbouwen en uitbreiden, vind ik wel een belangrijk inzicht. Opmerkelijk genoeg bleek Stine Jensen die zienswijze wel te kunnen onderschrijven en daarom hoop ik dat ook zij op dit thema haar licht zal werpen. Ik denk dat we filosofische inzichten niet in termen als juist of onjuist dienen te zien, maar in termen van wat we ter overweging kunnen nemen en hoe we dat dan doen.

Naderhand bedacht ik mij dat beide discussies, die van Verhofstadt met Achterhuis en die van Jensen en Gescinska samen hadden moeten kunnen volgen, al lijken beide discussies ver van elkaar te staan. Ik vindt namelijk dat de filosofie wel degelijk heldere distincties nodig heeft, maar voordeel heeft bij de confrontatie en verwerking van discussies die zich in verschillende kringen afspelen. Nu krijgt een mens die boeken leest en luistert naar interessante gesprekken in de media wel eens de indruk dat er tussen de discussie over de Vrije Markt en de “Open society and its ennemies” enerzijds en die over de verovering van de vrijheid geen enkel verband zou bestaan. Maar, voor zover ik iets van het verhaal van Gauck begrijp en ook van de vrijzinnige kritiek op de kerk van weleer, dan is het net belangrijk een staatsvorm te vinden waarin mensen de kans krijgen om hun eigen vermogens te ontdekken en verder vorm te geven. Maar evengoed is het van belang dat staatsvormen er dienen toe bij te dragen dat er een cultuur tot ontplooiing komt waarin ouders hun kinderen steunen om hun  vermogens en talenten te ontdekken en er verder aan te werken.

Omdat mevrouw Gescinska met grote stelligheid zegde uit te kijken naar mijn reflecties en ik vooral sowieso wist dat ik over de werkzaamheden zou schrijven, wist ik dat er iets van moest komen. Maar, des avonds zou mijn nichtje in het Brusselse college der Jezuïeten, Sint-Jan-Berchmans haar rol vertolken in Drakula en daar keek ik ook wel naar uit, maar tevens was er nog een andere urgentie, die mij ertoe bracht de Vooruit te verlaten, een rustige plek te zoeken en nog wat te lezen, precies, de autobiografie van Joachim Gauck.

Ik moet zeggen, dat mijn verwachtingen die ik des middags had gekoesterd, ruimschoots ingelost waren. Het is goed dat het boek onder de aandacht komt, zeker boeken die ons bevragen over de aard van de dingen, voorbij de waan van de dag. Ik had het allemaal als een proces verbaal kunnen brengen, maar dat vermogen is mij vreemd. Wel hoop ik met zin voor nuance een enthousiasmerend verslag te hebben uitgebracht. Voor mij betekent de Vooruit nog altijd een herinnering aan de kracht van de arbeiders zichzelf te organiseren. Dat zowel Achterhuis als Verhofstadt met de vraag worstelen dat die ideologische bevlogenheid vandaag zo moeilijk overslaat van de ene op de andere, dat is verder onderzoek waard, maar misschien ligt het eraan, bedacht ik, terwijl ik de aloude Blandijnberg opliep, dat men de filosofie, het ideologische discours niet meer afdoende ontwikkelt en mensen niet meer de tijd nemen over de vele facetten van een visie na te denken, er iets mee aan te vangen vooral.

En toen stond daar de halfvastenfoor en werd ik weer in de tijd terug geworpen, naar 1986, een ijskoude maart, de kanalen en sloten bevroren en deze jongen was bezig te onderzoeken hoe in de middeleeuwse samenleving emoties, c.q. de angst een rol speelde in het maatschappelijke verkeer. Toen al, tijdens dat eerste jaar van mijn onderzoek was duidelijk, dat die emoties, eerder dan de rationaliteit als calcullus het handelen van hovelingen, abten, kerk- en andere vorsten, maar ook van de stedelingen stuurde. De kermis stond er toen ook en nu zocht ik een plaatsje aan een tafeltje en het lawaai hinderde nauwelijks, toen ik de belevenissen volgde van die mensen in Rostock, Mecklenburg, toen ze hun wereld veranderden en hun vrijheid veroverden. De herinnering aan mijn onderzoek naar de complexe machtsverhoudingen bleef me achtervolgen, terwijl ik het eerlijke, verhaal lees dat Gauck hieraan besteedt, want verre van een held blijkt hij iemand te zijn die de wenselijkheid van acties goed afweegt, maar ook wel durft te gaan voor wat hij nodig acht. Ik denk, voor ik besluit iets te gaan eten in een intussen gesloten zaak, dat de filosofen die ik aan het woord hoorde, wel eens kunnen nadenken over wat het is, niet zomaar ins blauen hinein gedachten te kunnen laten waaien en ook dat het toch zo heerlijk is, zonder verdere consequenties met gedachten te kunnen jongleren. De vrijheid om te denken, zo blijkt, kan men veroveren, maar ja, dan moet men zich wel eens met een boekje in een hoekje terugtrekken of de rust zoeken van een tuin. En toch, ook op de foor kan men wel iets merken van wat het leven te bieden heeft. Ach, alle zwartgalligheid en cultuurpessimisme ten spijt, laat juist “mind the book” zien dat het best enige moeite waard is. Dat ik een en ander ben misgelopen, over Jaap Kruithof en over media, is me wel duidelijk, maar ja, nieuws maak je niet zomaar.

Maar toch, er was iets wat mij bleef bezig houden, dat ik wel had opgemerkt en genoteerd, maar waar ik me geen raad mee wist, namelijk de aperte kritiek die Stine Jensen richtte aan de moderne neurowetenschappen. Ook Lisa Appignanesi schrijft hierover in haar boek “Alles over de Liefde”. Het viel me op dat mevrouw Jensen er meermaals op wees, minstens driemaal, dat er met de voorstelling van zaken over de wetenschappen van het brein iets mis zou kunnen zijn. Of liever, de maakbaarheid van het individu, van het ik, werd en wordt gecounterd door de neurowetenschappers en, als we er goed over nadenken, ook door de evolutionair psychologen, die er blijkbaar vanuit gaan dat de mens nergens toe bekwaam is dan wat de soortkenmerken ons meegeven en die bepalen dan ook ons gedrag, zonder dat… iets of iemand het brein of die instincten kan aansturen. Maar dan is er ook geen ruimte voor de verovering van de vrijheid, dacht ik. Waarom Karel Verhoeven erin slaagde dit aspect te negeren, blijft onduidelijk, maar het komt me voor dat de discussie in DS tussen Joël de Coelaer, Maarten Boudry en Johan Braeckman enerzijds en mensen die menen dat de psychoanalyse wel iets te vertellen heeft, daar niet vreemd aan is. Maar het zou toch maar vreemd zijn, bedacht ik des avonds laat, toen alles stil geworden was, dat de aanhangers van de actuele visie op het brein bondgenoten zouden worden van hen die de maakbaarheid van de mens niet als prioriteit voorop stellen, doch wel de idee genegen zijn dat we mens worden door Bildung. Toen de heer Verhoeven aan het eind kwansuis naïef vroeg waarom de twee dames zich nog altijd met Plato, Aristoteles en Thomas van Aquino inlieten, eerbiedwaardige, oude knarren, dat wel, maar toch van een oude, vergeten, misschien wel te vergeten tijd, klonk Stine Jensen wat aarzelend dat het niet veel anders kon, want het was het referentiekader voor het denken. Maar Alicja Gescinska gaf blijk van een ferme overtuiging, namelijk dat men niet goed filosofie kan bedrijven zonder het werk van de ouden erbij te betrekken. En plots viel me nog een ander element op, namelijk dat Achterhuis had gezegd dat het Plato was die het totalitaire denken in onze politieke opvattingen een plaats had gegeven. Ik denk dat, na lezing van Foucault over de moed tot waarheid en andere facetten van de Socratische menswording, dat Plato wel eens meer waardering had kunnen opbrengen voor de dames dan voor de heren. Maar goed, Plato schreef behoorlijk wat en het blijft altijd een groot werk om te begrijpen wat hij nu precies allemaal aan de mensheid heeft nagelaten. Kort door de bocht gaan is in de filosofie niet altijd de beste weg, maar te omzichtig spreken ook niet. En zo liep een dag ten einde. Een dag uit het leven van de brave soldaat Svejk? Ga weg, ik wil me niets inbeelden.

Bart Haers
12 maart 2012


Reacties

Populaire posts