Rol van de universiteit
Bij Nader
toezien
Waarom
onderzoek aan de universiteit
Geen
doel op zich meer is
![]() |
Front Aula Universiteit Gent foto internet. |
Universiteiten ontstonden in en rond oudere
kerkelijke instellingen, katedraalscholen, maar hadden ook de wereldlijke
sanctie nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Volgen we het verhaal van
Baudolino dan zou de universiteit van Bologna die sanctie als eerste krijgen en
in feite immuun worden voor ingrepen van bovenaf, in dit geval van de Paus,
want de vorst was de beschermer. Dat sindsdien de universiteit door vele dalen en
over vele hoogtepunten is gegaan, mag niet verwonderen. Maar of de situatie
vandaag werkelijk zo gunstig is, moeten we nog maar bekijken.
De staat heeft zich als besturende overheid
teruggetrokken, in die zin dat hoogstens de financiële controle over de besteding
van de publieke middelen de enige controle blijkt. Alle andere vormen van
overheidsbetrokkenheid lijkt stilaan te zijn verdwenen, wat men op zich een
goede evolutie kan noemen. Maar de wijkende staat maakte de universiteit wel
speelbal van de markt, want de universiteiten doen er veel aan om middelen uit
de markt aan te trekken. Men zou kunnen zeggen dat de ideologische sturing
verdwenen is, maar wat als de universiteit voor het onderzoek steeds meer
afhankelijk wordt van bedrijven en organisaties die geen verantwoording
verschuldigd lijken? Uiteraard moeten bedrijven aan de aandeelhouders
verantwoording afleggen, maar men kan zich afvragen of aandeelhouders op hun
rechten staan als het goed gaat. En andere stakeholders worden niet altijd tot
het debat uitgenodigd. In de gezondheidszorg lijken er zich twee tendensen voor
te doen, want aan de ene kant wordt men wel gevoelig voor de mogelijke
overdreven invloed van de farmaceutische industrie op bijvoorbeeld het
overdreven gebruik van antidepressiva terwijl je aan de andere kant niet
ontkomt aan het gevoel dat mensen alles van medicijnen verwachten, juist ook
als het geestelijke gezondheidszorg gaat.
We moeten hier wel aangeven dat voor de
onderwijsopdracht de overheidsbemoeienis nu wel is toegenomen met accreditering
en visitaties. Men kan die poging om de kwaliteit van het onderzoek best naar
waarde schatten, maar ik verwijs toch graag naar een opmerking van Tony Judt
dat professoren – als het goed is – best bereid zijn na te denken over hun rol
als mentor, maar nu de universiteit als onderwijsinstelling een massabedrijf is
geworden, eist van professoren vooral dat ze meer leerkracht worden…
De kwestie is des te urgenter omdat men nu
kwalificaties maakt van universiteiten op grond van wat de professoren en
onderzoekers presteren aan publicaties, hoe ze weer overgenomen worden als
citaten, “quotations”. De kwaliteit is, volgens goede gewoonte verworden tot
puur kwantitatief onderzoek. Het gaat ons niet om de relevantie, zoals die
vroeger als criterium werd aangehouden, want dat kan zeer verengend werken,
maar net wel of onderzoek er blijk van geeft outside the box bedacht te zijn.
Vandaag krijgt de geïnteresseerde buitenstaander er geen hoogte van. Pas als
een onderzoeker duidelijk zoiets doet en beweert zich vooral met onderzoek te
amuseren, niet om een betere quotering te krijgen plots een nieuwe
koolstofverbinding weet te presenteren, komt men tot enkele bedenkingen. André
Geim, een Rus die in Nederland en het UK actief was, zegt de bureaucratische aspecten
van onderzoek (deels) aan zijn laars te hebben gelapt om net met een andere
benadering naar de mogelijkheden om koolstofverbindingen in een vlak mogelijk
te maken. Men kan zich afvragen of het systeem van beurzen, ook postdoctorale
wel voldoende ruimte bieden voor een originele benadering, dan wel of het
conformisme opgedrongen wordt.
Wetenschap is een bij uitstek discursieve
onderneming en het onderzoek gaat maar vooruit als er ernstige analyse komt van
een onderzoek, wat kan betekenen dat een citaat niet helemaal spoort en dus kan
een onderzoek op goede grond afgebroken worden, maar dan is het aantal citaten
misschien geen goede index om de kwaliteit van het onderzoek weer te geven. Dus
zal men toch ook niet kunnen volstaan met een simpele quotationlist?
Het valt namelijk op dat de verzuchting “Publis
hor Perish” al jaren oud is, maar dat nu niet alleen quotation indices gelden als een soort tableau de chasse, maar
werkelijk bijna alles bepalend zijn geworden voor de onderzoeker en bij
uitbreiding voor een vakgroep en finaal de universiteit. Maar als het alleen om
aantallen gaat en als er bijvoorbeeld weinig octrooien die publicaties
schragen, vooral in wetenschappen of andere disciplines, waar toepassingen aan
de orde zijn, dan kan men zich afvragen of die publicaties wel iets betekenen.
Maar er is natuurlijk nog meer aan de hand, want als men in zeer
gespecialiseerde richtingen bezig is, waar niet zo heel andere collegae mee
bezig zijn, dan is het al zo dat citeren binnen die kleine kring onvermijdelijk
lijkt. Aan de andere kant kan het ook zo zijn dat men een bepaalde oefening,
bijvoorbeeld een nieuwe synthese tracht te brengen op een bepaald
studieterrein, dan blijkt dat niet altijd van betekenis en al helemaal niet als
het niet alleen voor de eigen collegae bedoeld is. Professoren geven zelf aan
dat ze geen tijd hebben voor een synthese, hoewel sommigen wel graag in de
media komen en dat is maar goed ook. Professor Waer sprak van een
dienstbaarheid van of door professoren,
maar dat gaat alleen over financiële valorisatie.
Het gaat dus om marktwerking. Niet om
bijkomende studenten aan te trekken, want wie eerlijk is, weet welk imago de
universiteiten meedragen en dus gaat het vooral om contacten en contracten bij
het bedrijfsleven wegen zwaarder door. Nu behoren we niet tot die mensen die
vinden dat het bedrijfsleven vanzelfsprekend een nefaste invloed moet hebben.
Maar soms krijgt men wel de indruk dat die relatie meer en meer sturend wordt.
Nog eens, het zou betreurenswaardig zijn
mocht de universiteit geen goede contacten hebben met andere sectoren van de
samenleving. Het punt is wel dat de universiteit en de professoren zelf in
staat horen te zijn, zowel in de humane wetenschappen als in zuivere en
toegepaste wetenschappen, om de geneeskunde en dergelijke niet te vergeten, dat
zij zelf, vanuit de wetenschappelijke verworvenheden het onderzoek aansturen.
Hieruit kan de suggestie blijken dat we daar onze twijfels over hebben, meer
nog, dat men moeilijk de schijn van onafhankelijkheid kan hooghouden, als een
leerstoel de naam van een bedrijf draagt. Mecenaat lijkt niet meer van deze tijd,
maar toch zou het voor bedrijven en universiteit wenselijk zijn als de steun
aan universiteiten niet altijd doelgericht wordt opgezet.
De discussie zal altijd weer blijken te zijn
dat onafhankelijkheid moeilijk te bewijzen valt, maar ook het gebrek aan
onafhankelijkheid speelt hierin een rol. Nu, als we deze evolutie goed bekijken
en ons buigen over de dodende greep van de Journals, de tijdschriften met een
A1-rating, dan zou wel eens kunnen blijken dat beide invloeden samen en de
consequenties die men hecht aan het vele publiceren als auteur of co-auteur,
dat een hoogleraar niet meer per se in beslag genomen wordt door een
onderzoeksprogramma, door het onderzoek zelf, maar door de fondsen die hij of
zij moet werven en de steun die verkregen moet worden van de
onderzoeksbureaucratie. Heeft men een onderzoeksprogramma, dat misschien wel
iets kan opleveren, maar zo binnen bepaalde grenzen is ingeperkt om
aanvaardbaar te zijn, dat er niet meer dan stelt men vast dat slechts een lege
doos overblijft.
Goed, we draven even door, omdat er over de
fondsenwerving van universiteiten en onderzoeksinstituten niet altijd veel
duidelijkheid bestaat. Stellen dat het doorgestoken kaart zou zijn, kan niemand
met bewijzen bij de hand. Of toch, in NRC Handelsblad verschijnen wel eens
artikelen waaruit kan worden afgeleid dat deze of gene hoogleraar in een
artikel subliminaal een bepaald geneesmiddel heeft gepromoot door te spreken
over een bepaalde aandoening, c.q. excessieve rouw. De discussie over de
stuurgroep van de DSM V waarvan de helft nauwe banden zou hebben met de
industrie, werd wel in NRC aangekaart, maar hier blijft het oorverdovend stil.
Overigens, deze cataloog van psychische aandoeningen die een louter descriptief
karakter had bij de aanvang en vooral moest toelaten dat artsen en andere
betrokkenen bij de discussie over een aandoening dezelfde duidelijke criteria
gebruikten, wel wetende dat symptomen soms niet in dezelfde mate voorkomen.
Toch is men de DSM (= Diagnostical and statistical Manual of Mental Deseases)
als een bijbel gaan zien en soms hanteren mensen die beschrijvingen als normen…
ook als niet duidelijk is of en hoe symptomen eenduidig tot een aandoening
leiden en vervolgens tot een behandelingsprotocol. Het is op dit terrein dat
hoogleraren richtinggevend kunnen optreden en de eventuele te simplificerende
opvattingen kunnen duiden. Maar als sommige van die hoogleraren, zoals in de
stuurgroep van de DSM, zelf belangen hebben om bepaalde behandelingsprotocollen
centraal te stellen, dan is die onafhankelijke reflectie moeilijk te
realiseren. We zagen een topbankier van een grote speler onlangs in de New York
Times uiterst helder betogen dat de bank niet meer ten dienste stond van de
klanten, maar we zagen nog maar weinig hoogleraren klagen over het feit dat hen
geen intellectuele ruimte wordt gegund, maar hier komt de kat dan wel op de
koord. Die man nam de vrijheid, nam zijn verantwoordelijk om een uitermate
belangrijk manco van de bank op de agenda te zetten.
Voor u ons ervan verdenkt dat we weer op de kap
van die arme psychiaters zitten, kan ik u melden dat er wel degelijk
psychiaters zijn die de behandelingsprotocollen niet zomaar toepassen doch zelf
observeren en nagaan of de behandeling aanslaat. Men mag van een arts toch niet
verwachten dat die na 15 jaar opleiding zomaar behandelingsschema’s zou
overnemen, zonder enige kritische reflectie, zonder concreet gevalsgerichte
benaderingen uit te testen.
Maar er is meer, ook in de Alfa-wetenschappen
en de sociale wetenschappen speelt het
publiceren in vooraanstaande journals, terwijl men vaak bezig is met
gespecialiseerde vakgebieden, bijvoorbeeld het gedrag van jonge migranten in de
hoofdstad, of de wandsierkunst in de Etruskische tijd. In zo een onderzoeksgebieden publiceren kan
natuurlijk wel, maar het zal wel bijna even exotisch zijn als publiceren over
parasieten bij rivierdolfijnen in de Gele rivier.
Maar dat is nu net het punt, als een
onderzoeker zich wil buigen over de veranderingen in het gebruik van het
onbepaald lidwoord in de franse taal sinds Sartre, dan kan het zijn dat een
leek daar echt geen boodschap aan heeft. Maar het is natuurlijk wel het
overwegen waard dat zo een onderzoek voortkomt uit de hypothese dat de vorming
van de multiculturele samenleving in de taal sporen nalaat en dat auteurs, maar
ook gelegenheidsschrijvers, bijvoorbeeld in rouwregisters een bepaald gebruik
van het onbepaalde lidwoord niet meer volgens de regels van het klasssieke
Frans hanteren maar juist andere, informele grammaticale regels gaan invoeren.
Dat is bepaald moeilijk om in het publiek uit te leggen, zegt men dan, maar
anderzijds, we leven in een hooggeschoolde samenleving.
Wat er dus onderzocht kan worden is niet of er
een nieuwe en nog zwaardere deontologische code opgesteld moet worden, maar of
we de verantwoordings-bereidheid niet kunnen, nee, moeten versterken. Professor
Waer vertelde niet zo lang geleden in Ter Zake dat hoogleraren ook moeten
zorgen voor valorisatie. Letterlijk op te vatten overigens. Dat komt omdat men
zo de overheidssteun van de universiteit kan vergelden, maar dat is, eerlijk
gezegd nonsens. De overheid, dus de samenleving investeert in wetenschappelijk
onderzoek, naast onderwijs een belangrijke opdracht van de universiteit. Nu
ziet men de universiteit te vaak alleen als een onderwijsfabriek, maar het
onderwijs is niet gericht op het diploma, maar op overdracht van kennis en het
ontwikkelen van nieuwe inzichten, al doende. Uiteraard moet men eerst door de
hele rits inleidingen en het ontwikkelen van basisvaardigheden om vervolgens
zelf aan de slag te gaan, al doende lerend. We zullen hier de discussie over de
outputfinanciering niet openen, wel de eeuwige en irriterende oproepen dat er
meer studenten moeten slagen. Het gaat er toch om, dacht ik, dat men studeert
en niet een papiertje krijgt.
Kortom, ik heb de indruk dat er iets ernstigs
fout zit in het functioneren van de universiteit omdat de klemtonen verkeerd
gelegd zijn geworden en omdat hoogleraren zich uitermate conformistisch
gedragen binnen eenzelfde markt-denken. Uiteraard pretenderen we niet het
gehele plaatje weer te geven, maar toch, hopelijk kan het een aanzet bieden
voor verder debat, in het publiek en dan over de betekenis van de term
valorisatie.
Bart Haers
21 maart 2012
Reacties
Een reactie posten