Botsing der werelden en spionage in Vlaanderen


Recensie

De Koude Oorlog, Mao
En veranderende inzichten


Yvan Vanden Berghe,  1969, Het Jaar van Jelena. Geheime memoires van een professor“.Vertelpunt Publishing. 272 pp. prijs: 19,95

Een boek dat wellicht, gezien de uitgeverij  minder onder de aandacht zal komen dan het verdient, zou wel eens het recentste boek van Yvan Vanden Berghe kunnen zijn. De geheime aantekeningen van een hoogleraar behandelen de ervaringen van een pas gedoctoreerd historicus die in “de Limburg” prof wordt op een moment dat er van alles aan het schuiven is in de samenleving. De verteller zegt dat hij over de mogelijkheden van de geschiedschrijving te komen om tot meer inzichten te komen, nogal ontgoocheld was geraakt. Onder andere via de psychologische benadering zou hij zijn weg wel vinden, hoopte hij.

1969 was voor Vlaanderen een kantelmoment, waarin veel van de oude wereld verloren ging. Vaagweg herinner ik mij dat er af en toe iets geroepen werd over “Leuven Vlaams”, want oudere leerlingen zouden, het is mij slechts door de overlevering bekend wel eens met die slogan hebben rond gelopen op de speelplaats. Hoe het ook zij, over dat jaar valt er wel iets te vertellen, maar vandaag zijn de gelederen duidelijk opgesteld: voor velen is Mei ’68 en alles wat er is voorgevallen en mogelijk gebleken veel te ver doorgeschoten. Aan het andere front kamperen er lieden die menen dat met de jaren zestig een nieuwe era begon. Er zijn er nog die er actief blijk van geven, zoals Daniel Cohn Bendit, dat die tijd op meerdere punten,  genadeloos de vloer heeft aangeveegd met de op het oog vastgeroeste leven. Het is wel zo, denk ik, dat die studenten zich verweerden tegen een karikatuur, want veel van de vernieuwingen die in 1968, 1969 het bredere publiek bereikten, had reeds voordien wortel geschoten in zeer geïsoleerde kringen. Het chanson, het (Nederlandse) cabaret, actie tomaat en zoveel meer, het zag al voor dat paradigmatische jaar het licht. Voor een schrijver die het zelf heeft meegemaakt zal het wel een koud kunstje zijn te laten zien waar het om ging, denk ik dan. Maar Yvan Vanden Berghe toont zich behoorlijk eigenwijs door precies de misvattingen omtrent die roerige tijden aan te geven. De periode vond in Mei ’68 een kristallisatiepunt waarin zowel op het vlak van de internationale politiek, de cultuuromslag in Europa en dan nog eens heel specifieke zaken, zoals de bevrijding van het seksuele uit het harnas van de burgerlijke moraal de communis opinio een omslag maakte. Men heeft het graag over een christelijke, of, erger nog, een katholieke moraal. Maar juist daar zitten de cruciale inschattingsfouten. Wie het over de periode 1945 tot 1974 heeft, spreekt over de economische boom, de babyboom ook (tot 1965 ongeveer) maar ook over culturele schokken, de Jazz, pop Music, onvoorstelbare films en toch ook de groter wordende greep van de commerce – een fenomeen dat gemakzuchtig afgewezen wordt. Over de dynamiek valt veel te zeggen, maar  zelden krijgen we een niet door vooroordelen belaste kijk op die periode. Geen voorgekauwde waarheden? De persoonlijke ontwikkeling van mensen, zo zou het ook een cliché kunnen zijn, verloopt vanzelfsprekend binnen de tijd en er niet buitenom. Wie alleen oog heeft voor wat men de bovenstroom  noemt, merkt onvoldoende dat onderstromen minstens zo belangrijk blijken voor een goed begrip. Vaker dan me lief is  blijkt men blind voor de veelheid van verschijnselen in die bijzondere periode na WO II.  Veel van wat we er nu over menen te weten zou na goed (bronnen-)onderzoek wel eens aardig anders uitpakken. Enfin, het komt er dan op aan of we het wel willen weten.

Yvan Vanden Berghe vergast ons bijvoorbeeld op een inleiding tot de politieke mores in dit land anno 1969, kort na de oprichting van de Universiteit Hasselt die later in Diepenbeek een campus kreeg. Enig napluizen leert dat de vorming van die universiteit in verschillende fasen en op verschillende domeinen tot stand is gekomen. Laat het zo zijn dat de universiteit eerst een vooral wetenschappelijk, in de betekenis van gericht op natuur- en medische wetenschappen, dan werd er ook een economische hogeschool ingericht. Waar een historicus best een en ander kon betekenen. Uiteraard spelen verzuiling/ontzuiling daarbij een rol. De oprichting van die instituten in Limburg was en blijft voor sommigen een vergissing van formaat maar men kan dan wel vinden dat er geen universiteiten uitgezaaid moeten worden, dan moet men toch de vooruitziendheid van de notabelen in Limburg prijzen, want Leuven, Brussel en Antwerpen zouden nog groter geworden zijn. Aantallen spreken vandaag nog altijd aan, zoals ook uit de wegsite van de universiteit blijkt. Het komt me voor dat Yvan Vanden Berghe het eindelijk niet zo begreep, dat hij wel degelijk proberen wilde zijn studenten mee te nemen in het avontuur dat een universitaire opleiding vormt.

Men kan de vele elementen van de roman gaan opsommen, men kan het hebben over het bijna onmogelijke spionageverhaal maar de kans dat de lezer dan op het verkeerde spoor gezet wordt, ligt wel voor de hand. Aan de hand van een vrolijk verhaal krijgen we namelijk een sfeerbeeld van de periode waarin Yvan Vanden Berghe uit zijn herinneringen put en naast de grote verhalen uit het kleine, persoonlijke leven ook verhalen over de tijd zelf weet te vertellen.  Het eigen leven kan niet zomaar banaal zijn, misschien wel voor sociologen of andere benaderingen, maar goed, de liefde en het liefdesverdriet, daar spreken de smartlappen al genoeg over, toch? De vermenging van inzichten over het persoonlijke leven en het publieke kan alleen als het  over grote figuren gaat. Het persoonlijke verhaal? Best leuk, zegt men dan, maar het is ook een verhaal dat anderen raakt en betreft. De jonge Yvan volgt een sensitiviteitscursus en gaat aan de universiteit zijn kennis van de internationale politiek bijspijkeren. Het tekende zijn benadering en zijn leven. Hij snijdt het heikele onderwerp aan van de ontwikkelingen in de psychologie en psychoanalyse en distilleert er een aantal menselijke verhalen uit. Maar ook het belang in die tijd van het onderzoeken van het zelf, in groepen of in sessies met een zielenknijper, komt aan de orde, met de nodige distantie, want de auteur onthoudt ons de machtsspelletjes niet. Sensitivity training gaat over het gevoelig worden voor de eigen vooroordelen en het ontvankelijker zijn voor de vooroordelen van anderen. Volgens sommigen leidde dat tot brainwashing, maar de auteur maakt in het boek en in zijn academische afscheidsrede duidelijk dat die vorm van psychologie hem als historicus toeliet zowel de houding van Amerikaanse beleidsmakers en de uitvoerders ervan in het leger en de CIA bvb als die van de Russische tegenstanders te vatten of er zich allereerst vatbaar voor te tonen. In een gepolariseerd ideologisch landschap kon niet iedereen er evenveel van genieten, laat staan er de intellectuele grondslag van onderkennen.

Het verhaal van de notaris-filosoof, Bob de Rijcke en van diens Nederlandse confrater Bas, waarin ook Harry Mulisch en de al te bekende herenclub een plaats hebben, brengt de lezer bij de les, namelijk dat de mores toen ook heel bijzondere vormen aannamen. Het feit dat er een dame in het verhaal komt die verbonden is met de naweeën van de Russische revolutie, met adellijke emigranten die overal heen zijn getrokken. Van de mobiliteit van mensen en hun beweegredenen krijgen we in deze roman een aardig beeld waarbij we de beweegredenen van de ander soms wel kunnen begrijpen, maar het niet altijd op een adequate manier weten te reageren. Yelena, de mysterieuze dame, blijkt een dichteres en dochter van een dichteres, die de gedichten van haar moeder uitgegeven wil zien. Een Russische culturele attaché van de Russische ambassade in Den Haag zal haar beloven dat er 100.000 exemplaren van gedrukt zullen worden, in de hoop haar voor het regime te redden. Hier moeten we de auteur wel volgen als hij uitlegt hoe hachelijk het voor Russen, zoals die heer Ustinov wel was om te proberen over te lopen. In dezelfde orde zien we hoe men probeert een Belgische diplomaat die net voor de oorlog in Riga zou hebben geresideerd over te doen lopen en hoe die wel probeert iets te doen voor de vrede, maar de veel weet van het falen van het Stalinisme – of het succes zo men wil.

De les over Mao neemt in het boek een centrale plaats in. Zelf ben ik te jong om de  aantrekkingskracht van Mao te vatten, wel weet ik dat in de late jaren zestig velen bij Mao raad zochten en in het Rode boekje wijsheid, zoals voorheen in de oude catechismus. Voor de auteur waren de maoïsten voormalige pastoors en gelovigen die opnieuw een stevig houvast wilden. Vanden Berghe zelf? Die was volgens zijn vader en anderen vooral een stijfkop die zich niets gezegd wilde laten zijn, maar misschien is het de natuurlijke houding van iemand die aan de universiteit de imposteurs, de grote smoelen, de arrogantie aan het werk ziet en aan de andere kant de lafheid.

De les lijkt zowat iedereen te interesseren, omdat iedereen, in Limburg, met de discussie over de sluiting van de mijnen en de toenemende invloed van studentenactivisten, die overal, aan de fabriekspoorten en in de universiteit hun overtuiging kunnen uitschreeuwen, komen uitschreeuwen maar niet de minste moeite doen te begrijpen waar het om gaat. De les over Mao brengt hem nog nauwer in contact met een facet van de staat tijdens de koude oorlog, de onverholen aandacht  van de geheime diensten voor de campagnes tegen de oorlog in Vietnam en uiteraard ook de verering voor Fidel, el lider massimo. Los daarvan blijft de vraag waarom Mulisch werd en wordt verweten dat hij nooit afstand genomen heeft van zijn steun of wat dan ook aan Fidel Castro en Cuba. In “de ontdekking van de hemel” schetst hij het verblijf van Onno en Max, twee schelmen, en maakt zo voldoende duidelijk dat Harry Mulisch er zovele jaren later wel het groteske van zag.  Anderen menen dat de dood van miljoenen door toedoen van Stalin of Mao vandaag nog steeds door de loop van geschiedenis gezegend wordt, zoals Koestler het voorstelde in Darkness at noon.  

Een heruitgave van het boek van Yvan Vanden Berghe over de koude oorlog heb ik met veel interesse gelezen. De auteur vond mijn recensie onvoldoende oog hebben voor de krachtlijnen die hij aandroeg, terwijl ik vond dat het boek als zodanig gelezen moet worden. Neemt de recensent een bescheiden rol in het boekenvak op zich, geven de brede media nauwelijks zich daarvan bewust te zijn,  dan is het verwijtbaar dat vandaag titels hoogstens aandacht krijgen als die met opzienbare inzichten komen, terwijl de studie over de Koude oorlog wel degelijk gelezen moet worden door wie zich over die periode wil buigen. De aanzet tot die   visie komt overigens in dit boek aan de orde, met name dat we ons al te vaak verkijken op feiten en feitjes die men kent:  de oorlog in Korea, de bouw van de Berlijnse Muur of de houding van Ronald Reagan, die de USSR als een rijk van het kwade bestempelde, het komt vaak niet in de juiste context te staan. Een   eenzijdige benadering van het conflict dat om meer ging dan om het winnen van zieltjes of het winnen van een niet te winnen conflict verzekerde machtsposities. Ik denk nu dat Yvan Vanden Berghe aan mijn adres terecht het verwijt richtte dat ik – levende met de genade van de later gekomene – mijn aandacht vooral richtte op het feit dat het vermogen tot wederzijdse vernietiging zelf er aanleiding toe gaf dat de conflicten na 1948 soms wel heftig waren, maar nooit tot het kookpunt zijn opgedreven. De doctrine van de Mutual  Assured Destruction droeg er niet enkel toe bij dat oorlogen op beperkte schaal en in onderaanneming werden gevoerd, maar dat in zowat alle staten spionagediensten actief waren.  We denken aan operatie Gladio en andere geheime organisaties die ook nog eens de interne verhoudingen in lidstaten van de EU konden vergiftigen. De psychologie van de Koude Oorlog wordt volgens hem maar zelden precies uitgelegd. En dat de politiek op argumenten berustte die niet altijd de toets van de kritiek konden doorstaan blijkt eveneens van belang.

Vanden Berghe laat met dit boek zien hoe in de jaren 1968 en volgende de afkeer voor de oorlog in Vietnam in Europa de Amerikanen zenuwachtig maakte maar  dat die kritiek zeker niet gedragen werd door ten onzent de besturende generatie en de meerderheid van de burgers die de herinnering aan de oorlog levendig hielden. Dat jongeren die gingen studeren niet enkel genoten van het bier en de “porren” maar ook met andere dingen bezig waren, ook al was dat vooral voor rijkeluiszoontjes die niet per se hoefden af te studeren, is ook wel genoegzaam gekend. Politieke actie was zeker een van die activiteiten. Men neemt vandaag aan dat de studie enkel met het diploma te maken had. Of men nu links bezig was of met kunsten of filosofie, het studeren zelf had, meer dan men ons vandaag denkt voor te mogen houden, had wel degelijk meer invloed dan uiterlijke branie, het veranderde mensen. De discussie over de uit Radboud overwaaiende mode niet langer ex cathedra te doceren komt mij dan ook zeer vermakelijk voor.

Studenten waren toen heren, iets minder dames die toch steeds in aantal toenamen.   De splitsing van Leuven en de eis “Walen Buiten” was ook voor beide universiteiten ook een zaak van ruimte en mogelijkheden, want de stad liep overvol. Men kon toch maar moeilijk verwachten dat de stad aan de UCL gelaten zou worden. Het feit dat na de Vlaamse stemmingmakerij een aantal studenten bijna onmiddellijk doorgingen en via het marxisme naar het maoïsme doorsloegen, vormt ook vandaag nog stof tot discussie en afwijzing. Exotisch was China wel, aldus de auteur, maar de kennis van het land, het volk en de cultuur ontbrak bij velen om de citaten van het Rode boekje goed te begrijpen. Maar ook Stalin’s daden irrelevant noemen om het marxisme-leninisme goed te praten, je moet er een bekend Vlaams schrijver voor zijn, zoals Dimitri Verhulst.

Het boek werd niet ontvangen in de brede media, omdat men dit soort literatuur niet van de tijd acht. Wie na een academische loopbaan verhalen vertelt, zoals over Oom Kamiel, waarin Brugge ten tijde van de Koningskwestie aan de orde komt en toen, zoals in dit boek over het jaar 1969 de pogingen van zowel Amerikaanse als Russische geheime diensten proberen de publieke opinie te volgen en waar mogelijk bij te sturen, zal blijkbaar niet relevant heten. Brussel was toen, a.d. 1969 uiteraard al de hoofdstad van de EEG, van de NAVO en cultureel een belangrijk centrum in Europa. Dat laatste zal menigeen laatdunkend afwijzen, omdat het licht toen, zoals altijd uit Parijs, een beetje uit Amsterdam en misschien voor sommigen uit New York kwam. Cultureel leven en debat lijken voor velen volkomen vreemd aan Brussel en dus zeker aan Gent of Antwerpen, Leuven en al helemaal niet Hasselt. De aantrekkingskracht van Mao blijft hoe dan ook bizar maar omdat Stalin en Rusland dan toch wel verdacht waren ontstond er ruimte  voor de catechumenisatie van het maoïsme, de doorgedreven doornemen van de teksten, van Mao en wellicht ook, gezien de rol - volgens Harry Mulisch - van El Lider Massimo ook diens eindeloze toespraken. In de jaren 1980 was dat al ferm afgezwakt en van de “Sociale Werkgroep Geschiedenis” kwamen wel verdienstelijke pogingen, maar diepgravend noch vormend, want te zeer epigoon.

De wereld anno 1969 in de achteruitkijkspiegel bekijken, heeft dat zin? Geschiedenis, de persoonlijke geschiedenis bekijken, zo meent Boris Cyrulnik is van belang omdat het eigen keuzes en inzichten altijd wel kleurt, al is die herinnering altijd ook een scheppen van een comfortzone. Yvan Vanden Berghe laat zien dat dit van belang is, want we kunnen wel begrijpen dat voor hem dat jaar, die periode doorslaggevend moet geweest zijn. Men spreekt vandaag nog weinig over academische publicaties van historici – liever gaat men te rade bij mensen die als journalist met de geschiedenis naar eigen inzicht denken te kunnen omgaan – want die zouden te moeilijk en te lastig zijn. Maar zijn doctoraalstudie over de moderniteit in Brugge en Vlaanderen rond 1790 [i] heb ik met grote interesse  gelezen, maar blijft vandaag merkwaardig genoeg totaal buiten beeld van de publieke opinie. Dat de jonge historicus volkomen in de knoop lag met de gebeurtenissen van zijn tijd mag ons niet ontgaan, dat hij als historicus dacht de bronnen die ons tot meer inzicht in de eigen tijd te kunnen aanboren, mag als een academisch avonturisme gelden. De ontwikkeling van (nieuwe) of ideologische explicaties over bijvoorbeeld de demografie, de technische vooruitgang en bijvoorbeeld culturele paradigmaverschuivingen, lijken veel minder aandacht te krijgen in het historische debat, alvast als het om de verlichting van het bredere geïnteresseerde publiek gaat.

Het is dan ook van belang te zien hoe de auteur ons met vele facetten van het leven, doch en dat met een soms  knipoog, vanuit deze tijd tracht te beschrijven. Een wereld zonder pc, zonder mobieltje en zonder gps lijkt vandaag middeleeuws –   ironie dus, omdat  veel mensen alles wat van voor de tijd van de personal computer en de mobieltjes, de smartphones dateert gemakshalve middeleeuws noemen -, maar toch wisten de geheime diensten in Den Haag en Brussel al vrij snel alles wat ze dachten te moeten weten.  Er was natuurlijk telefoon en telex om snel berichten te kunnen doorgeven en iedereen trachtte de gecodeerde bootschappen van de anderen te breken.

Mocht een Paul Goossens, de gekende voorman van Leuven Vlaams en de doorbraak van Links in de studentenbeweging ons zijn herinneringen toevertrouwen, het zou een ander boek wezen. Mocht een Louis Verbeke, voorheen zakenadvocaat en nu voorzitter van de Vlerick Managementschool, dan zou men ook weer andere verhalen te lezen krijgen want we hebben het dan over de lieden die toen jong waren. Uiteraard zijn er de velen die rustig hebben meegewandeld en nu eens geprofiteerd van de vrijere zeden, de ontwikkeling van de drugsscene en dat soort zaken meer, de homoscène bvb waardoor weer andere culturele verschuivingen mogelijk werden. Men kon het zich veroorloven eindelijk buiten de lijntjes te kleuren, zonder nog veel last te hebben van de sociale controle. Toch werd verwacht dat elkeen na verloop tijd zich nestelde. Het bewust buiten de dingen gaan staan, naar San Francisco trekken? Dat was weinigen gegeven, dat was ook wat weinigen echt verwachtten. L’embourgeoisement wachtte elkeen, hoe hard men ook probeerde eraan te ontkomen.

Welk pad lag er volgens de auteur voor een provinciaal open en zag dat die veranderingen wel betekenis hadden. Was drugsgebruik in de Europese cultuur niet al sinds Woodworth van belang bij literaten? Beleefden leden van de hofhouding van Frederik II de Grote homoseksualiteit met overgave en werd het in verlichte kringen niet met overgave beleefd? Naturisme en vrije liefde waren al goed en wel ingeburgerd waren in selecte milieus, zoals de Bloomsburry House kring. De culturele omslag in de decennia voor en na 1969 bleken in grote mate een democratisering van de ondeugden. De auteur wil er ons van overtuigen dat dit alles klopt maar dat de uitkomst wel zeer interessant dan wel geestdodend kon uitpakken.  Niet iedereen werd marxist, laat staan maoïst, niet iedereen liet een goede carrière staan om intellectueel én arbeider te worden, maar toch was dat participeren maar een van de facetten, want zelden schreef iemand hoe verscheiden al die wereldjes wel niet waren, ook binnen de universiteit en zelfs binnen Vlaanderen.

We kunnen dit boek dan ook wel waarderen, omdat het ons toelaat, zoveel jaren later de reflectie te zien van iemand die het allemaal bewust heeft meegemaakt. Hij filtert er naar mijn aanvoelen die zaken uit, die vandaag nog wel van belang kunnen zijn, niet om het allemaal interessanter te maken, want daar zorgen de gebeurtenissen rond het spionageverhaal voor, wel om aan te geven dat we vandaag veelal blind blijken voor wat er zich toen allemaal afspeelde; de iconen van de toenmalige artistieke scène in Amsterdam, zoals de herenclub met en rond Harry Mulisch, de optredens van Ramses Shaffy en nog wel een paar van die details, het feit ook dat er in Leuven toen geen beschaafde Italiaanse eettent te vinden was, het laat zien dat de auteur ons de weg wil tonen om de betekenis van de veranderingen te laten zien. De wens om naar Princeton te gaan met een beurs, vormt daar ongetwijfeld ook een facet van, de poging om aan te sluiten bij de state of the art inzake contemporaine internationale geschiedenis. Yvan Vanden Berghe laat zien hoe hij in die tijd zijn eigen weg is gegaan, soms wat sardonisch, soms heel erg overtuigd dat hij veel meende te zien, maar achteraf andere betekenissen heeft kunnen geven aan de gebeurtenissen. Het verhaal van Yelena, kleindochter van Russische emigranten, die er bijna toe verleid wordt terug te gaan naar Moskou, de interesse van een diplomaat voor de Russische cultuur maar de afwijzing van het politieke model dat het land opgelegd heeft gekregen, maar ook de afwijzing van Europa van het Amerikaanse politieke optreden in Vietnam, maar ook de fascinatie voor de pop art, voor de muziek van de nieuwe jeugd… die spanning komt hier wel aan bod. Ook is het grappig, denk ik, dat de ambassaderaad van de Amerikaanse ambassade een verhaal vertelt over Vlaanderen, het Vlaanderen van de middeleeuwen, dat beter zou geweest zijn dan het Vlaanderen van 1969. De Franse taal en de geleidelijke erkenning van dr. Cohen dat het beeld dat Le Soir en La Libre ophangen van Vlaanderen wel enige voorzichtigheid vergen voor buitenstaanders.

Het is daarom dat we het lastig hebben met de toon van het boek, want we willen  verder lezen, maar vragen ons af waarom en hoe de auteur zijn verhaal met zoveel distantie schrijft. Het blijkt te kloppen, de stijl en de gedachte dat we ons over die tijd niet aan teveel heldenverhalen moeten verwachten, dat iedereen maar wat aan rommelde met Mao of Fidel, maar zich intussen gelukkig prees in Amsterdam of Leuven, Brussel of Brugge, zelfs in Hasselt onledig te kunnen houden en iets van het eigen leven te maken. We lezen in de marge interessante aanduidingen over hoe Vlaanderen al voorheen wilde Vernederlandsen maar precies in die decennia werd dat waar gemaakt, waarbij de splitsing en de hervestiging van de UCL daar een uiting van was. En waar sommigen bewust, ondanks de Franstalige familiale achtergrond toch voor het Nederlands kozen. Maar, dat velen meteen ook een zekere inwijding in de cultuur verloren. Niet dat de Franse Cultuur het hoogste zou zijn, maar de gedachte dat alleen de Angelsaksische cultuur ergens toe leiden kan, moet men toch wel nuanceren.  

Tot slot, wie de emeritaatlezing van Yvan Vanden Berghe leest en dit boek savoureert, zal merken dat de ironische uitspraken over de tijdsgeest, Hegeliaans dus, niet vermijden. En dat er meerdere tijdsgeesten, zelfs microtijdgeesten zijn, moet ons vandaag wel gerust stellen: men kan ten allen tijde verschillende demonen ontmoeten en toch met zichzelf in het reine blijven, meer nog, zoals uit dit boek blijkt, een eigen identiteit opbouwen, dus eigen inzichten ontwikkelen, zonder zich door de tijdsgeest, de bovenstroom te laten overweldigen.

Bart Haers






[i] Yvan VANDEN BERGHE, Jacobijnen en Traditionalisten. De reacties van de Bruggelingen in de revolutietijd (1780-1794), Brussel, 1972

Reacties

Populaire posts