Botsing der werelden en spionage in Vlaanderen
Recensie
De Koude Oorlog, Mao
En
veranderende inzichten
Yvan Vanden Berghe, 1969, Het Jaar van Jelena. Geheime memoires van
een professor“.Vertelpunt Publishing. 272 pp. prijs: 19,95
Een boek dat wellicht, gezien
de uitgeverij minder onder de aandacht
zal komen dan het verdient, zou wel eens het recentste boek van Yvan Vanden
Berghe kunnen zijn. De geheime aantekeningen van een hoogleraar behandelen de
ervaringen van een pas gedoctoreerd historicus die in “de Limburg” prof wordt
op een moment dat er van alles aan het schuiven is in de samenleving. De
verteller zegt dat hij over de mogelijkheden van de geschiedschrijving te komen
om tot meer inzichten te komen, nogal ontgoocheld was geraakt. Onder andere via
de psychologische benadering zou hij zijn weg wel vinden, hoopte hij.
1969 was voor Vlaanderen een
kantelmoment, waarin veel van de oude wereld verloren ging. Vaagweg herinner ik
mij dat er af en toe iets geroepen werd over “Leuven Vlaams”, want oudere
leerlingen zouden, het is mij slechts door de overlevering bekend wel eens met
die slogan hebben rond gelopen op de speelplaats. Hoe het ook zij, over dat
jaar valt er wel iets te vertellen, maar vandaag zijn de gelederen duidelijk
opgesteld: voor velen is Mei ’68 en alles wat er is voorgevallen en mogelijk
gebleken veel te ver doorgeschoten. Aan het andere front kamperen er lieden die
menen dat met de jaren zestig een nieuwe era begon. Er zijn er nog die er
actief blijk van geven, zoals Daniel Cohn Bendit, dat die tijd op meerdere
punten, genadeloos de vloer heeft
aangeveegd met de op het oog vastgeroeste leven. Het is wel zo, denk ik, dat
die studenten zich verweerden tegen een karikatuur, want veel van de
vernieuwingen die in 1968, 1969 het bredere publiek bereikten, had reeds
voordien wortel geschoten in zeer geïsoleerde kringen. Het chanson, het
(Nederlandse) cabaret, actie tomaat en zoveel meer, het zag al voor dat
paradigmatische jaar het licht. Voor een schrijver die het zelf heeft
meegemaakt zal het wel een koud kunstje zijn te laten zien waar het om ging,
denk ik dan. Maar Yvan Vanden Berghe toont zich behoorlijk eigenwijs door
precies de misvattingen omtrent die roerige tijden aan te geven. De periode vond
in Mei ’68 een kristallisatiepunt waarin zowel op het vlak van de
internationale politiek, de cultuuromslag in Europa en dan nog eens heel
specifieke zaken, zoals de bevrijding van het seksuele uit het harnas van de
burgerlijke moraal de communis opinio een omslag maakte. Men heeft het graag
over een christelijke, of, erger nog, een katholieke moraal. Maar juist daar zitten
de cruciale inschattingsfouten. Wie het over de periode 1945 tot 1974 heeft,
spreekt over de economische boom, de babyboom ook (tot 1965 ongeveer) maar ook
over culturele schokken, de Jazz, pop Music, onvoorstelbare films en toch ook
de groter wordende greep van de commerce –
een fenomeen dat gemakzuchtig afgewezen wordt. Over de dynamiek valt veel te
zeggen, maar zelden krijgen we een niet
door vooroordelen belaste kijk op die periode. Geen voorgekauwde waarheden? De
persoonlijke ontwikkeling van mensen, zo zou het ook een cliché kunnen zijn,
verloopt vanzelfsprekend binnen de tijd en er niet buitenom. Wie alleen oog
heeft voor wat men de bovenstroom noemt,
merkt onvoldoende dat onderstromen minstens zo belangrijk blijken voor een goed
begrip. Vaker dan me lief is blijkt men
blind voor de veelheid van verschijnselen
in die bijzondere periode na WO II.
Veel van wat we er nu over menen te weten zou na goed (bronnen-)onderzoek
wel eens aardig anders uitpakken. Enfin, het komt er dan op aan of we het wel
willen weten.
Yvan Vanden Berghe vergast ons
bijvoorbeeld op een inleiding tot de politieke mores in dit land anno 1969,
kort na de oprichting van de Universiteit Hasselt die later in Diepenbeek een
campus kreeg. Enig napluizen leert dat de vorming van die universiteit in
verschillende fasen en op verschillende domeinen tot stand is gekomen. Laat het
zo zijn dat de universiteit eerst een vooral wetenschappelijk, in de betekenis
van gericht op natuur- en medische wetenschappen, dan werd er ook een
economische hogeschool ingericht. Waar een historicus best een en ander kon
betekenen. Uiteraard spelen verzuiling/ontzuiling daarbij een rol. De
oprichting van die instituten in Limburg was en blijft voor sommigen een
vergissing van formaat maar men kan dan wel vinden dat er geen universiteiten
uitgezaaid moeten worden, dan moet men toch de vooruitziendheid van de
notabelen in Limburg prijzen, want Leuven, Brussel en Antwerpen zouden nog
groter geworden zijn. Aantallen spreken vandaag nog altijd aan, zoals ook uit
de wegsite van de universiteit blijkt. Het komt me voor dat Yvan Vanden Berghe
het eindelijk niet zo begreep, dat hij wel degelijk proberen wilde zijn
studenten mee te nemen in het avontuur dat een universitaire opleiding vormt.
Men kan de vele elementen van
de roman gaan opsommen, men kan het hebben over het bijna onmogelijke
spionageverhaal maar de kans dat de lezer dan op het verkeerde spoor gezet
wordt, ligt wel voor de hand. Aan de hand van een vrolijk verhaal krijgen we
namelijk een sfeerbeeld van de periode waarin Yvan Vanden Berghe uit zijn
herinneringen put en naast de grote verhalen uit het kleine, persoonlijke leven
ook verhalen over de tijd zelf weet te vertellen. Het eigen leven kan niet zomaar banaal zijn,
misschien wel voor sociologen of andere benaderingen, maar goed, de liefde en
het liefdesverdriet, daar spreken de smartlappen al genoeg over, toch? De
vermenging van inzichten over het persoonlijke leven en het publieke kan alleen
als het over grote figuren gaat. Het
persoonlijke verhaal? Best leuk, zegt men dan, maar het is ook een verhaal dat
anderen raakt en betreft. De jonge Yvan volgt een sensitiviteitscursus en gaat aan
de universiteit zijn kennis van de internationale politiek bijspijkeren. Het
tekende zijn benadering en zijn leven. Hij snijdt het heikele onderwerp aan van
de ontwikkelingen in de psychologie en psychoanalyse en distilleert er een
aantal menselijke verhalen uit. Maar ook het belang in die tijd van het
onderzoeken van het zelf, in groepen of in sessies met een zielenknijper, komt
aan de orde, met de nodige distantie, want de auteur onthoudt ons de
machtsspelletjes niet. Sensitivity
training gaat over het gevoelig worden voor de eigen vooroordelen en het
ontvankelijker zijn voor de vooroordelen van anderen. Volgens sommigen leidde
dat tot brainwashing, maar de auteur maakt in het boek en in zijn academische
afscheidsrede duidelijk dat die vorm van psychologie hem als historicus toeliet
zowel de houding van Amerikaanse beleidsmakers en de uitvoerders ervan in het
leger en de CIA bvb als die van de Russische tegenstanders te vatten of er zich
allereerst vatbaar voor te tonen. In een gepolariseerd ideologisch landschap
kon niet iedereen er evenveel van genieten, laat staan er de intellectuele
grondslag van onderkennen.
Het verhaal van de
notaris-filosoof, Bob de Rijcke en van diens Nederlandse confrater Bas, waarin
ook Harry Mulisch en de al te bekende herenclub een plaats hebben, brengt de
lezer bij de les, namelijk dat de mores toen ook heel bijzondere vormen
aannamen. Het feit dat er een dame in het verhaal komt die verbonden is met de
naweeën van de Russische revolutie, met adellijke emigranten die overal heen
zijn getrokken. Van de mobiliteit van mensen en hun beweegredenen krijgen we in
deze roman een aardig beeld waarbij we de beweegredenen van de ander soms wel
kunnen begrijpen, maar het niet altijd op een adequate manier weten te
reageren. Yelena, de mysterieuze dame, blijkt een dichteres en dochter van een
dichteres, die de gedichten van haar moeder uitgegeven wil zien. Een Russische
culturele attaché van de Russische ambassade in Den Haag zal haar beloven dat
er 100.000 exemplaren van gedrukt zullen worden, in de hoop haar voor het
regime te redden. Hier moeten we de auteur wel volgen als hij uitlegt hoe
hachelijk het voor Russen, zoals die heer Ustinov wel was om te proberen over
te lopen. In dezelfde orde zien we hoe men probeert een Belgische diplomaat die
net voor de oorlog in Riga zou hebben geresideerd over te doen lopen en hoe die
wel probeert iets te doen voor de vrede, maar de veel weet van het falen van
het Stalinisme – of het succes zo men wil.
De les over Mao neemt in het
boek een centrale plaats in. Zelf ben ik te jong om de aantrekkingskracht van Mao te vatten, wel
weet ik dat in de late jaren zestig velen bij Mao raad zochten en in het Rode
boekje wijsheid, zoals voorheen in de oude catechismus. Voor de auteur waren de
maoïsten voormalige pastoors en gelovigen die opnieuw een stevig houvast
wilden. Vanden Berghe zelf? Die was volgens zijn vader en anderen vooral een
stijfkop die zich niets gezegd wilde laten zijn, maar misschien is het de
natuurlijke houding van iemand die aan de universiteit de imposteurs, de grote
smoelen, de arrogantie aan het werk ziet en aan de andere kant de lafheid.
De les lijkt zowat iedereen te
interesseren, omdat iedereen, in Limburg, met de discussie over de sluiting van
de mijnen en de toenemende invloed van studentenactivisten, die overal, aan de
fabriekspoorten en in de universiteit hun overtuiging kunnen uitschreeuwen,
komen uitschreeuwen maar niet de minste moeite doen te begrijpen waar het om
gaat. De les over Mao brengt hem nog nauwer in contact met een facet van de
staat tijdens de koude oorlog, de onverholen aandacht van de geheime diensten voor de campagnes
tegen de oorlog in Vietnam en uiteraard ook de verering voor Fidel, el lider
massimo. Los daarvan blijft de vraag waarom Mulisch werd en wordt verweten dat
hij nooit afstand genomen heeft van zijn steun of wat dan ook aan Fidel Castro
en Cuba. In “de ontdekking van de hemel” schetst hij het verblijf van Onno en
Max, twee schelmen, en maakt zo voldoende duidelijk dat Harry Mulisch er zovele
jaren later wel het groteske van zag. Anderen menen dat de dood van miljoenen door
toedoen van Stalin of Mao vandaag nog steeds door de loop van geschiedenis
gezegend wordt, zoals Koestler het voorstelde in Darkness at noon.
Een heruitgave van het boek
van Yvan Vanden Berghe over de koude oorlog heb ik met veel interesse gelezen. De
auteur vond mijn recensie onvoldoende oog hebben voor de krachtlijnen die hij aandroeg,
terwijl ik vond dat het boek als zodanig gelezen moet worden. Neemt de
recensent een bescheiden rol in het boekenvak op zich, geven de brede media nauwelijks
zich daarvan bewust te zijn, dan is het
verwijtbaar dat vandaag titels hoogstens aandacht krijgen als die met
opzienbare inzichten komen, terwijl de studie over de Koude oorlog wel degelijk
gelezen moet worden door wie zich over die periode wil buigen. De aanzet tot
die visie komt overigens in dit boek
aan de orde, met name dat we ons al te vaak verkijken op feiten en feitjes die
men kent: de oorlog in Korea, de bouw
van de Berlijnse Muur of de houding van Ronald Reagan, die de USSR als een rijk
van het kwade bestempelde, het komt vaak niet in de juiste context te staan. Een eenzijdige benadering van het conflict dat om
meer ging dan om het winnen van zieltjes of het winnen van een niet te winnen
conflict verzekerde machtsposities. Ik denk nu dat Yvan Vanden Berghe aan mijn
adres terecht het verwijt richtte dat ik – levende met de genade van de later
gekomene – mijn aandacht vooral richtte op het feit dat het vermogen tot
wederzijdse vernietiging zelf er aanleiding toe gaf dat de conflicten na 1948
soms wel heftig waren, maar nooit tot het kookpunt zijn opgedreven. De doctrine
van de Mutual Assured Destruction droeg
er niet enkel toe bij dat oorlogen op beperkte schaal en in onderaanneming
werden gevoerd, maar dat in zowat alle staten spionagediensten actief waren. We denken aan operatie Gladio en andere
geheime organisaties die ook nog eens de interne verhoudingen in lidstaten van
de EU konden vergiftigen. De psychologie van de Koude Oorlog wordt volgens hem
maar zelden precies uitgelegd. En dat de politiek op argumenten berustte die
niet altijd de toets van de kritiek konden doorstaan blijkt eveneens van
belang.
Vanden Berghe laat met dit
boek zien hoe in de jaren 1968 en volgende de afkeer voor de oorlog in Vietnam
in Europa de Amerikanen zenuwachtig maakte maar dat die kritiek zeker niet gedragen werd door ten
onzent de besturende generatie en de meerderheid van de burgers die de
herinnering aan de oorlog levendig hielden. Dat jongeren die gingen studeren
niet enkel genoten van het bier en de “porren” maar ook met andere dingen bezig
waren, ook al was dat vooral voor rijkeluiszoontjes die niet per se hoefden af
te studeren, is ook wel genoegzaam gekend. Politieke actie was zeker een van
die activiteiten. Men neemt vandaag aan dat de studie enkel met het diploma te
maken had. Of men nu links bezig was of met kunsten of filosofie, het studeren
zelf had, meer dan men ons vandaag denkt voor te mogen houden, had wel degelijk
meer invloed dan uiterlijke branie, het veranderde mensen. De discussie over de
uit Radboud overwaaiende mode niet langer ex cathedra te doceren komt mij dan
ook zeer vermakelijk voor.
Studenten waren toen heren,
iets minder dames die toch steeds in aantal toenamen. De
splitsing van Leuven en de eis “Walen Buiten” was ook voor beide universiteiten
ook een zaak van ruimte en mogelijkheden, want de stad liep overvol. Men kon
toch maar moeilijk verwachten dat de stad aan de UCL gelaten zou worden. Het
feit dat na de Vlaamse stemmingmakerij een aantal studenten bijna onmiddellijk
doorgingen en via het marxisme naar het maoïsme doorsloegen, vormt ook vandaag
nog stof tot discussie en afwijzing. Exotisch was China wel, aldus de auteur,
maar de kennis van het land, het volk en de cultuur ontbrak bij velen om de
citaten van het Rode boekje goed te begrijpen. Maar ook Stalin’s daden irrelevant
noemen om het marxisme-leninisme goed te praten, je moet er een bekend Vlaams
schrijver voor zijn, zoals Dimitri Verhulst.
Het boek werd niet ontvangen
in de brede media, omdat men dit soort literatuur niet van de tijd acht. Wie na
een academische loopbaan verhalen vertelt, zoals over Oom Kamiel, waarin Brugge
ten tijde van de Koningskwestie aan de orde komt en toen, zoals in dit boek
over het jaar 1969 de pogingen van zowel Amerikaanse als Russische geheime
diensten proberen de publieke opinie te volgen en waar mogelijk bij te sturen,
zal blijkbaar niet relevant heten. Brussel was toen, a.d. 1969 uiteraard al de
hoofdstad van de EEG, van de NAVO en cultureel een belangrijk centrum in
Europa. Dat laatste zal menigeen laatdunkend afwijzen, omdat het licht toen,
zoals altijd uit Parijs, een beetje uit Amsterdam en misschien voor sommigen
uit New York kwam. Cultureel leven en debat lijken voor velen volkomen vreemd
aan Brussel en dus zeker aan Gent of Antwerpen, Leuven en al helemaal niet
Hasselt. De aantrekkingskracht van Mao blijft hoe dan ook bizar maar omdat
Stalin en Rusland dan toch wel verdacht waren ontstond er ruimte voor de catechumenisatie
van het maoïsme, de doorgedreven doornemen van de teksten, van Mao en
wellicht ook, gezien de rol - volgens Harry Mulisch - van El Lider Massimo ook
diens eindeloze toespraken. In de jaren 1980 was dat al ferm afgezwakt en van
de “Sociale Werkgroep Geschiedenis” kwamen wel verdienstelijke pogingen, maar
diepgravend noch vormend, want te zeer epigoon.
De wereld anno 1969 in de
achteruitkijkspiegel bekijken, heeft dat zin? Geschiedenis, de persoonlijke
geschiedenis bekijken, zo meent Boris Cyrulnik is van belang omdat het eigen
keuzes en inzichten altijd wel kleurt, al is die herinnering altijd ook een
scheppen van een comfortzone. Yvan Vanden Berghe laat zien dat dit van belang
is, want we kunnen wel begrijpen dat voor hem dat jaar, die periode
doorslaggevend moet geweest zijn. Men spreekt vandaag nog weinig over
academische publicaties van historici – liever gaat men te rade bij mensen die
als journalist met de geschiedenis naar eigen inzicht denken te kunnen omgaan –
want die zouden te moeilijk en te lastig zijn. Maar zijn doctoraalstudie over
de moderniteit in Brugge en Vlaanderen rond 1790 [i]
heb ik met grote interesse gelezen, maar
blijft vandaag merkwaardig genoeg totaal buiten beeld van de publieke opinie. Dat
de jonge historicus volkomen in de knoop lag met de gebeurtenissen van zijn
tijd mag ons niet ontgaan, dat hij als historicus dacht de bronnen die ons tot
meer inzicht in de eigen tijd te kunnen aanboren, mag als een academisch
avonturisme gelden. De ontwikkeling van (nieuwe) of ideologische explicaties
over bijvoorbeeld de demografie, de technische vooruitgang en bijvoorbeeld
culturele paradigmaverschuivingen, lijken veel minder aandacht te krijgen in
het historische debat, alvast als het om de verlichting van het bredere geïnteresseerde
publiek gaat.
Het is dan ook van belang te
zien hoe de auteur ons met vele facetten van het leven, doch en dat met een
soms knipoog, vanuit deze tijd tracht te
beschrijven. Een wereld zonder pc, zonder mobieltje en zonder gps lijkt vandaag
middeleeuws – ironie dus, omdat veel mensen alles wat van voor de tijd van de
personal computer en de mobieltjes, de smartphones dateert gemakshalve
middeleeuws noemen -, maar toch wisten de geheime diensten in Den Haag en
Brussel al vrij snel alles wat ze dachten te moeten weten. Er was natuurlijk telefoon en telex om snel
berichten te kunnen doorgeven en iedereen trachtte de gecodeerde bootschappen
van de anderen te breken.
Mocht een Paul Goossens, de
gekende voorman van Leuven Vlaams en de doorbraak van Links in de
studentenbeweging ons zijn herinneringen toevertrouwen, het zou een ander boek
wezen. Mocht een Louis Verbeke, voorheen zakenadvocaat en nu voorzitter van de Vlerick
Managementschool, dan zou men ook weer andere verhalen te lezen krijgen want we
hebben het dan over de lieden die toen
jong waren. Uiteraard zijn er de velen die rustig hebben meegewandeld en nu
eens geprofiteerd van de vrijere zeden, de ontwikkeling van de drugsscene en
dat soort zaken meer, de homoscène bvb waardoor weer andere culturele verschuivingen
mogelijk werden. Men kon het zich veroorloven eindelijk buiten de lijntjes te kleuren, zonder nog veel last te
hebben van de sociale controle. Toch werd verwacht dat elkeen na verloop tijd
zich nestelde. Het bewust buiten de dingen gaan staan, naar San Francisco
trekken? Dat was weinigen gegeven, dat was ook wat weinigen echt verwachtten. L’embourgeoisement
wachtte elkeen, hoe hard men ook probeerde eraan te ontkomen.
Welk pad lag er volgens de
auteur voor een provinciaal open en
zag dat die veranderingen wel betekenis hadden. Was drugsgebruik in de Europese
cultuur niet al sinds Woodworth van belang bij literaten? Beleefden leden van
de hofhouding van Frederik II de Grote homoseksualiteit met overgave en werd
het in verlichte kringen niet met overgave beleefd? Naturisme en vrije liefde
waren al goed en wel ingeburgerd waren in selecte milieus, zoals de Bloomsburry
House kring. De culturele omslag in de decennia voor en na 1969 bleken in grote
mate een democratisering van de ondeugden. De auteur wil er ons van overtuigen
dat dit alles klopt maar dat de uitkomst wel zeer interessant dan wel
geestdodend kon uitpakken. Niet iedereen
werd marxist, laat staan maoïst, niet iedereen liet een goede carrière staan om
intellectueel én arbeider te worden, maar toch was dat participeren maar een
van de facetten, want zelden schreef iemand hoe verscheiden al die wereldjes
wel niet waren, ook binnen de universiteit en zelfs binnen Vlaanderen.
We kunnen dit boek dan ook wel
waarderen, omdat het ons toelaat, zoveel jaren later de reflectie te zien van
iemand die het allemaal bewust heeft meegemaakt. Hij filtert er naar mijn
aanvoelen die zaken uit, die vandaag nog wel van belang kunnen zijn, niet om
het allemaal interessanter te maken, want daar zorgen de gebeurtenissen rond
het spionageverhaal voor, wel om aan te geven dat we vandaag veelal blind blijken
voor wat er zich toen allemaal afspeelde; de iconen van de toenmalige artistieke
scène in Amsterdam, zoals de herenclub met en rond Harry Mulisch, de optredens
van Ramses Shaffy en nog wel een paar van die details, het feit ook dat er in
Leuven toen geen beschaafde Italiaanse eettent te vinden was, het laat zien dat
de auteur ons de weg wil tonen om de betekenis van de veranderingen te laten
zien. De wens om naar Princeton te gaan met een beurs, vormt daar ongetwijfeld
ook een facet van, de poging om aan te sluiten bij de state of the art inzake
contemporaine internationale geschiedenis. Yvan Vanden Berghe laat zien hoe hij
in die tijd zijn eigen weg is gegaan, soms wat sardonisch, soms heel erg
overtuigd dat hij veel meende te zien, maar achteraf andere betekenissen heeft
kunnen geven aan de gebeurtenissen. Het verhaal van Yelena, kleindochter van
Russische emigranten, die er bijna toe verleid wordt terug te gaan naar Moskou,
de interesse van een diplomaat voor de Russische cultuur maar de afwijzing van
het politieke model dat het land opgelegd heeft gekregen, maar ook de afwijzing
van Europa van het Amerikaanse politieke optreden in Vietnam, maar ook de
fascinatie voor de pop art, voor de muziek van de nieuwe jeugd… die spanning
komt hier wel aan bod. Ook is het grappig, denk ik, dat de ambassaderaad van de
Amerikaanse ambassade een verhaal vertelt over Vlaanderen, het Vlaanderen van
de middeleeuwen, dat beter zou geweest zijn dan het Vlaanderen van 1969. De
Franse taal en de geleidelijke erkenning van dr. Cohen dat het beeld dat Le
Soir en La Libre ophangen van Vlaanderen wel enige voorzichtigheid vergen voor
buitenstaanders.
Het is daarom dat we het
lastig hebben met de toon van het boek, want we willen verder lezen, maar vragen ons af waarom en
hoe de auteur zijn verhaal met zoveel distantie schrijft. Het blijkt te
kloppen, de stijl en de gedachte dat we ons over die tijd niet aan teveel
heldenverhalen moeten verwachten, dat iedereen maar wat aan rommelde met Mao of
Fidel, maar zich intussen gelukkig prees in Amsterdam of Leuven, Brussel of
Brugge, zelfs in Hasselt onledig te kunnen houden en iets van het eigen leven
te maken. We lezen in de marge interessante aanduidingen over hoe Vlaanderen al
voorheen wilde Vernederlandsen maar precies in die decennia werd dat waar gemaakt,
waarbij de splitsing en de hervestiging van de UCL daar een uiting van was. En
waar sommigen bewust, ondanks de Franstalige familiale achtergrond toch voor
het Nederlands kozen. Maar, dat velen meteen ook een zekere inwijding in de
cultuur verloren. Niet dat de Franse Cultuur het hoogste zou zijn, maar de
gedachte dat alleen de Angelsaksische cultuur ergens toe leiden kan, moet men
toch wel nuanceren.
Tot slot, wie de
emeritaatlezing van Yvan Vanden Berghe leest en dit boek savoureert, zal merken
dat de ironische uitspraken over de tijdsgeest, Hegeliaans dus, niet vermijden.
En dat er meerdere tijdsgeesten, zelfs microtijdgeesten zijn, moet ons vandaag
wel gerust stellen: men kan ten allen tijde verschillende demonen ontmoeten en
toch met zichzelf in het reine blijven, meer nog, zoals uit dit boek blijkt,
een eigen identiteit opbouwen, dus eigen inzichten ontwikkelen, zonder zich
door de tijdsgeest, de bovenstroom te laten overweldigen.
Bart Haers
[i] Yvan VANDEN BERGHE, Jacobijnen en Traditionalisten. De
reacties van de Bruggelingen in de revolutietijd (1780-1794), Brussel, 1972
Reacties
Een reactie posten