Het begrijpen van de eigen aandrang
Recensie
Verdoven en opwekken
Anna Enquist, De Verdovers. De
Arbeiderspers 2011; pp: 312. Prijs: 15,-€
We hadden het boek cadeau
gedaan aan een meisje dat geneeskunde gaat studeren. Misschien speelde mee dat
op het omslag een prachtige zwaan te zien, de kop in het verendek verstopt, maar
wat ze er mee voor ogen heeft staan, dat meisje, werd in het lezen van het boek
ineens ook wat duidelijker. Zoals de initiatiefnemers literatuur en geneeskunde
terecht menen, neemt geneeskunde een groter belang in dan ooit voordien. Maar
zij die geneeskunde bedrijven, blijven mensen. En mensen functioneren niet
altijd zomaar of zonder er verder bij na te denken. Liefst niet, zou ik denken,
maar toch, ook de emoties kunnen artsen parten spelen. Daarom kunnen we ons wel
de vreugde van de auteur inbeelden dit boek te schrijven. Spat dat dan van het
blad? In meerdere opzichten neemt zij ons mee in het complexe gebeuren dat een
hospitaal wel is. Het verdoven lijkt bij uitstek bijna een mythische handeling.
Als muzikante, arts en
psychiater kent de auteur heel wat van het medische gebeuren, meer nog omdat we
in een ander werk van haar konden lezen hoe ze te strijden had met het verlies
van haar dochter. Ook dit komt op een verbazende manier toch weer aan bod, de
angst van Suzan, de anesthesiologe die vreest alle contact met haar dochter te
verliezen. Suzan observeert haar hoofdarts en alle anderen in het team,
oordeelt, waardeert en veroordeelt ook wat anderen doen, soms is ze ook streng
voor zichzelf. Suzan moet observeren maar het beoordelen van collegae lijkt van
belang voor de verbetering van het geleverde werk, zoals het Belgische
diensthoofd haar en de anderen inpepert. Maar meer in het algemeen kan men als
persoon natuurlijk niet anders dan zichzelf en anderen observeren, wil men er
iets van maken.
Het gaat echter vooral over
wat de verdovers doen, de anesthesisten, zoals wij hen hier benoemen, maar in
Nederland anesthesiologen als titel dragen en meer blijken doen dan mensen in
slaap brengen. Het gaat over de stille partner in het operatiekwartier. Stil,
maar uiteraard van belang om de patiënt van pijn te vrijwaren en de ervaring zelf van de
ingrijpende operaties, behalve die ene groep ingrepen die zich in het brein
afspelen. Pijn niet voelen en toch naderhand terug tot bewustzijn komen, het
blijkt wel eens een bijzondere ervaring.
Enquist heeft gedurende
maanden op regelmatige basis in een ziekenhuis met de verdovers meegelopen,
maar kon blijkbaar niet om de tegenstelling heen die zij als psychiater steeds
ervoer, waar mensen toch tot bewustzijn gewekt moeten worden. Het valt me op
dat in dit boek over de praktijk van de geestelijke gezondheidszorg, over de
wijze van opleiden en omgang tussen de therapeut en de patiënt heel wat aan bod
komt.
De roman als vehikel voor de
verworven inzichten van de auteur kan gemakkelijk ertoe leiden dat de lezer(es)
uit het oog verliest dat de auteur een en ander te berde brengt want de plot
zou het kunnen winnen. Maar de roman als vehikel laat wel toe dat het
menselijke zoeken naar de eigen identiteit in een conflictsituatie beter uit de
verf komt waardoor de auteur de moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij het
professionele handelen scherper kan uitspellen en zo meer empathie opwekken bij
het lezen.
Men spreekt vandaag vaak over
medische fouten en over een systeem dat artsen over hun handelingen kunnen
spreken zonder onmiddellijk daardoor strafrechtelijk vervolgd te kunnen worden,
over de wijze waarop artsen verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor
gebeurlijk falen. Zo zou er in het UZ Gent een probleem geweest zijn bij de
bestraling van patiënten die aan een hersentumor leden. Verschillende van hen
zouden door een fout richten en een verkeerde afstelling van de helm die
precies die fijne afregeling mogelijk moet maken, een verkeerde dosis of fout
gerichte bestraling ondergaan hebben en op manier in plaats van verzorgd eerder
zieker gemaakt zijn geworden. Nu moeten het UZ Gent en de ontwerperproducent
voor de rechter verschijnen, want dat heeft de Kamer van
Inbeschuldigingstelling besloten. De vraag is van belang wie hier fout heeft
gehandeld, maar tevens of men op het moment van de aanwending van de techniek
voldoende zicht had op het gebeuren. Zoals Bert Keizer schreef in zijn bijdrage
aan de reeks literatuur en geneeskunde, zijn in een aantal gevallen
behandelingen misschien niet meer mogelijk of te belastend. We kunnen over deze
zaak in Gent niet veel met wijsheid vertellen, maar wachten af hoe de rechter
hier oordelen zal en wat de argumenten van de partijen zullen zijn.
Het perfecte ziekenhuis en de
perfecte artsen bestaan niet, omdat de perfecte patiënten niet bestaan, op dummy’s
na, oefenpoppen waarvan ook de dienst van Suzan gebruik maakt om handelingen
beter op elkaar af te stellen, niet bestaan. Ook de verdovers dienen dus vaak
op het terrein oplossingen te bedenken, waarbij vaste procedures helpen, maar
geen passe-partout bieden. Als een patiënt een temperatuurmetertje op de vinger
geklemd krijgt, maar de persoon ligt zo de op de zij dat de arm en vinger niet
zo goed doorbloed blijken, kan het helpen de sonde aan een teen te bevestigen,
omdat daar wel de juiste temperatuur gemeten kan worden; anekdotisch wellicht
en toch blijkt men zo te moeten opereren.
Het gaat dus, zoals de
flaptekst meldt, om een doktersroman en tegelijk is het een verhaal van liefde
en angst, een bundeling van personen en situaties die de hedendaagse
levenssfeer verrassend weergeeft. Het gaat om het goede leven, met een
Belgische bakker en zelfs een Belgische anesthesioloog die de hele dienst op de
schop neemt en de stafleden en assistenten bezig houdt met allerlei discussies
over methodes, handelingen en procedures. Om die vergaderingen wat aangenamer
te maken komt de hoofdarts erop zijn secretariaatsmedewerkster te gelasten voor
goede Belgische taartjes en versnaperingen te zorgen. Ook andere aspecten van
het goede leven komen eraan te pas en toch zijn het de zogenaamde slagen van
het leven die het verhaal kruiden. Zoals we weten lijkt het geluk van mensen
altijd op het geluk van andere mensen, maar is het vooral in het ongeluk, aldus
Leo Tolstoj dat mensenlevens zich onderscheiden.
Het boek is opgevat als een
muziekstuk, wat men aan Enquist wel toevertrouwen kan, met een expositie,
doorwerking, reprise en een coda. Zorgt Bach voor de structuur van de roman dan
blijkt de partituur zelf toch wel grillig en soms onverwacht, zodat we, net als
bij het luisteren naar de muziek wel iets van die structuur merken, maar vooral
steeds ervaren dat eens de eerste noten ons bereiken een weg zich voor ons uitstrekt
waar we de grilligheid en levendigheid niet altijd kunnen voorspellen, vooraf
dan toch, want achterna willen we het wel nog eens terug horen. Mocht iemand
bedenken dat de vorm van de roman wat gezocht is, de verschillende hoofdfiguren
hebben iets met klassieke muziek Wat we klassieke muziek noemen blijkt altijd
meer dan we denken want, zoals eeniegelijk weet, is dat domein zo breed en
gevarieerd dat er altijd ruimte is voor verrassingen.
De roman zelf laat ook dat
variëren zien van gelijke thema’s, waarbij herhaling en kleine verschillen de
dynamiek aan het stuk geven, net als de afzonderlijke stemmen. Zelfs de
protagonisten vormen in wezen een ensemble, een kwintet in dit geval, of zo men
wil een sextet, waarbij een broer en een zus centraal staan, de ene, Suzan is
anesthesiologe, de broer, Drik, is psychoanalyticus en heeft net zijn
echtgenote verloren, een historica. Zij leeft met Peter, een vakgenoot van Drik
maar wel verbonden aan de universiteit en zij hebben. Susan en Peter hebben een
dochter. De vader van Drik en Susan verblijft in een verpleeghuis en de moeder
is overleden toen zij nauwelijks geboren was en hij vier. Leida, de zus van
Hendrik, vader van Drik en Suus is van opleiding verpleegster. Verder studeert
Roos Geschiedenis en zit ze in een studentenorkest. Een figuur wandelt doorheen
de levens van de anderen, een leeranalysant, Allard Schuurman die de hele
dynamiek van het verhaal op gang houdt.
Voor het grootste deel van dit
boek doet iedereen gewoon zijn ding en lijkt het alleen maar te gaan over wat
mensen professioneel doen. Elk heeft ook die eigen besognes, zoals Drik die pas
zijn echtgenote verloor en die zijn praktijk opnieuw opent. Zijn zus voelt hoe
moeilijk het contact met de dochter Roos is, die met haar groottante nu net wel
een goed contact heeft, terwijl zij, Susan om velerlei redenen nu net alleen de
facetten van Leida kent die haar eigen jeugd hebben verpest, denkt ze. Peter is
ook analyticus en stuurt Drik een opleideling op, een psychiater in opleiding
die een leeranalyse moet doormaken. En die persoon Allard sleept een probleem
mee, het vertrek van zijn vader toen hij vier was of zo. Voor Drik is de
opleideling geen cadeau omdat die zich niet laat analyseren, maar met de analist
een wedstrijd speelt, waarin hij vooral datgene wil vermijden wat hem werkelijk
aan het hart gaat, zijn zelfbeeld.
Nu weten we dat vandaag elke
verwijzing naar psychoanalyse, de sofa en het geheimzinnige karakter van de
analyse van geen betekenis meer is. Het mag immers niet wetenschappelijk heten
en volkomen onbeheersbaar en bovenal niet te staven. Nadenkend over dit boek en
over de discussie denk ik dat men zich wellicht kan storen aan een term als het
onderbewuste, maar dat het evengoed nuttig is dat we in het geheugen of net in
een bezemkast van het geheugen heel wat zaken hebben laten zitten die ons
normaal niet hinderen, maar plots wel heel heftig kunnen opspelen. Dat
onderbewuste kan men rustig als een instrumentele term beschouwen, het punt is
dat we op datgene wat in ons leeft en woedt wel af en toe moeten onder ogen
zien. Net heeft de neuropsycholoog Boris Cyrulnik, intussen 75 jaar maar bekend
van zijn onderzoek naar (persoonlijke) veerkracht een autobiografisch werk uit,
waarin hij, zo vertelde hij in het programma “La grande Librairie” uitzoekt hoe
zijn herinnering soms naar waarheid liegt over wat hij werkelijk heeft
meegemaakt. We zullen ons eerlang in verdiepen die gedachte wereld van Boris
Cyrulnik.
Het valt trouwens op dat
Enquist ons laat zien dat Drik en Peter over de psychoanalyse hun
wetenschappelijke twijfels hebben, dat zij een zekere orthodoxie niet meer
werkbaar vinden. De methode van de analyse heeft uiteraard belang, maar de
orthopraxie, de juiste houding, vragen, afzijdigheid blijkt voor hen niet
altijd de beste manier om de patiënt te helpen. Het gaat erom, zo blijkt, dat
ook voor Enquist te grote rigiditeit in theorie en praktijk de psychoanalyse
wellicht geen deugd doen. Het onvermogen van Drik om zijn opleideling op het
pad te zetten naar een beter zelfinzicht, dat finaal op een stopzetten van de
opleiding en een overschakelen naar anesthesiologie uitloopt, zorgt dat hij
zijn praktijk moet stopzetten, niet voor zijn patiënten, wel voor zichzelf. De overstap naar anesthesiologie leidt tot
complicaties want de jonge assistent in opleiding ziet meer in Suzan dan voor
haar en de anderen goed is. Vertellen we de plot? Eindelijk niet.
Allard krijgt de rol van
katalysator toebedeeld, maar verhindert niet dat de lezer zich kan verdiepen in
de rol van de anesthesiologie bij het ziekenhuisgebeuren. Ook het behandelen
van pijn krijgt in deze roman een grotere aandacht net omdat de ontwikkeling
van pijnbehandeling steeds meer verfijnd is geworden en ook beter geschikt om
moeilijk te behandelen pijn toch te beheersen. Men kan in wezen de rol van de
anesthesioloog zien als een noodzakelijke voorwaarde opdat operaties goed
verlopen, maar als men beelden ziet van oorlogsscènes uit de Amerikaanse
secessieoorlog of van WO I, waar zowel de behandeling als de mogelijkheden tot
verdoving beperkt waren, dan begrijpt men dat vandaag in het OK maar ook bij de
behandeling van pijn de mogelijkheden enorm toegenomen zijn. De anesthesioloog
doet dus meer dan laten inslapen en hopen dat er een goed ontwaken volgt. Die
ontwikkeling heeft het beroep veel veranderd, zo te zien maar ook de praktijk
ervan, zodat zo een team ook niet kan volstaan maar goed te werken. In de roman
krijgen we gesprekken te lezen van werkgroepen, van het team over
ontwikkelingen in het beroep, wat we in een doordeweekse doktersroman niet te
zien krijgen. De wetenschappelijke aanpak blijkt ook hier te zorgen voor soms
bijzondere reacties. De grap is dat er een onderzoek komt naar wat patiënt zich
na de operatie herinneren van gesprekken in de operatiekamer. Er bestaat een
hypothese over een niet bewust absorberen van stemmen en gesprekken die
naderhand zouden terug komen. Enquist laat dit onderzoek opzetten en uitvoeren
door Suzan en die komt tot de vaststelling dat er heel weinig, omzeggens niets
doorkomt. De artsen hoeven daarom niet gaan tateren, maar de anesthesioloog kan
gerust zijn, de verdoving werkt behoorlijk.
Opvallend is dat de auteur ons
er van doordringt dat elke patiënt voor de arts een unieke persoon is, ook voor
degene die verdoving toedient. De protagoniste gaat na de operatie bij
patiënten nog eens checken of het ontwaken goed verloopt en of de
pijnbehandeling naar behoren verloopt. Dit geeft aan dat ondanks de vele
verhalen die men horen kan over artsen als robotten, als afstandelijke
administrators wel overtrokken zijn. Maar het geeft ook aan, denk ik dat
Enquist, die haar eigen specialisme niet terzijde schuift, dat de verschillen
in benadering tussen psychiatrie en operateurs, inclusief dus de verdovers –
die overigens ook optreden bij het toedienen van electrochocs – minder
onoverkomelijk zijn dat men doorgaans aangeeft.
Het is mijn indruk dat
Enquist, die verwijst naar de Psychoanalytische Vereniging en de onenigheid die
van alle tijden is tussen de orthodoxie en de ketterij, waarbij zowel voor haar
als bijvoorbeeld voor de kinderpsychiater Leenmans, gekend als de dichteres M.
Vasalis, die orthodoxie soms al te dicht bij een benadering van oorspronkelijke
inzichten blijft verwijlen om er nog iets mee te kunnen doen. Zoals een
anesthesioloog wel een aantal best
practices heeft, kan die ook niet
bij voorschriften of matrices blijven staan, maar moet – zoals een muzikant –
gaan moduleren, kleine aanpassingen aanbrengen in functie van wat men waarneemt
bij de patiënt. Het komt me voor dat men er niet mee klaar is als men de
psychoanalyse afwijst wegens niet wetenschappelijk. Dan valt er al heel snel
heel veel wetenschap weg. Ook de psychoanalyse kan in theoretisch opzicht
onderbouwd worden. Het gaat er immers om dat personen in hun leven ervaringen
opdoen die soms een grote invloed blijven hebben, zonder dat de betrokkene er
de draagwijdte van onderkent. Wat Peter en Drik, dus ook de auteur zelf menen
dat de psychoanalyse op een dood spoor komt als ze zich niet intensief op de
patiënt richt en dat de orthodoxie – waar ook voorheen al behoorlijk over
gesteggeld is – zowel methodologisch als theoretisch vooruitgang belemmert. Het
feit dat Drik er niet in slaagt zijn analysant te bereiken, dat die laatste,
ook als die vrijwillig in analyse is, dus niet meer als opleideling, geeft aan
dat Enquist wel degelijk onderzoekt hoe en of de psychoanalyse ook niet als een
soort verdoving kan werken. Op voorwaarde dat die verdoving een psychische
pijnbehandeling zou heten.
Laten we dus maar aannemen,
ondanks de kritiek op de psychoanalyse dat het vak nog wel mogelijkheden te
bieden heeft, op voorwaarde dat beoefenaren zich bewust zijn van de zwakten en
mogelijkheden van de methode. Zelf kan ik maar niet inzien wat het bepleiten
van een β-wetenschappelijke methode een ernstige beperking vormt voor onderzoek
van de human condition, want het gaat
erom dat mensen door de aard van het brein zelf, zoals Herman Kolk onder
anderen aangeeft een bewustzijn ontwikkelde, dat veel verder reikt dan bij enig
ander zoogdier mogelijk is gebleken. Dat bewustzijn zorgt ervoor dat mensen
zich illusies kunnen maken, dat men aan fantasie toekomt, maar ook aan
zelfkennis. Dat we ons brein zouden zijn, kan men dus als een beperkende visie
beschouwen. Alleen is het wel zo dat dit bewustzijn ons toelaat een en ander te
vatten terwijl er voldoende dingen overblijven die spelen zonder dat we er
inzicht in hebben in ons dagelijkse bestaan In deze roman hebben verschillende
personen te maken met psychische ongemakken, waar ze niet vanzelf mee in het reine
komen, zoals de jongere zus van Drik, Suzan, die haar leven lang angst heeft
gehad dat haar broer haar zou verlaten. Het mag duidelijk zijn dat zij als
anesthesiologe uitstekend functioneert en toch blijkt zij verlatingsangst te
voelen, tot zij iets heeft met haar leerling, Allard dus.
Dit boek, denk ik, dat met
enige aandacht in de markt werd gezet en zonder meer past in het oeuvre van
Anna Enquist vraagt van de lezer, na het leesplezier toch ook dat die zich zou
inlaten met het mens- en wereldbeeld dat zij schetst. Het wriemelende leven
krijg in deze roman alle plaats, vriendschappen, ruzies, ambtelijke laksheid –
zoals in het verpleeghuis waar vader Hendrik uiteindelijk sterft zonder dat het
management daar uitblinkt in grote menselijkheid, vandaar dat we spreken over
laksheid, terwijl het management het wel voorstaat dat zij zich aan een
manageriale rigueur houden. Professionaliteit krijgt in deze roman een
interessante plaats, dat wil zeggen, de mogelijke betekenissen en de
semantische velden waarin men professionaliteit situeert, onderzoekt de auteur.
Kan men nog zinvol de kunst
laten optreden in een roman? Enquist laat dochter Roos altviool en de
opleideling psychiatrie, later anesthesiologie Allard cello spelen in een
studentenorkest. Zou men haar niet beter naar Pink Pop laten gaan of in het
ergste geval naar North sea Jazz? Het is toch niet zo vreemd dat jongeren
muziek spelen, want in Nederland en hier zijn er genoeg mogelijkheden. Is het
dan niet cool? Misschien blijkt het net wel cool zich te kunnen inlaten met
iets specifieks en er het eigen talent in te ontwikkelen. Want dat is wat
muziek vergt, het ontwikkelen van meesterschap over het instrument. Wil nu net
dat ook de kern zijn van wat men als professionaliteit kan beschouwen, de vele
aspecten van een beroep, bijvoorbeeld van de taken van een anesthesioloog,
onder ogen zien en er zich naar best vermogen van kwijten.
Enquist schreef deze roman in
functie van een project Literatuur en geneeskunde. Bert Keizer maakte er een
essay van over zijn kijk op neurochirurgie, zij laat merken hoe moeilijk het is
met pijn om te gaan. Net omdat het zo lastig is pijn te meten, hangt veel van
de narcose af of we operaties goed doorkomen. Maar ook, tot spijt van wie het
te lastig vindt, kan men mensen niet aan hun lot overlaten, door hen in hun
zielenpijn te laten stikken. Veel facetten ervan kunnen met medicijnen
behandeld worden en dat gebeurt zeer zeker, maar soms is dat ene
onoverkomelijke punt in ons bestaan zo onvatbaar, dat analyse er ons van kan
verlossen. Dat dit niet meetbaar is, maar net zo min illusoir als pijn van
geknelde zenuwen, kan er bij sommigen niet in. Men hoeft Sigmund Freud niet te
zien als de messias om zijn inzichten ernstig te nemen en er tegelijk afstand
van te nemen. Dat zijn wellicht evenwichtskunsten die voor de simpele geest
niet te vatten zijn. Zoals ook de beweegredenen van de protagonisten in dit
werk wel te omschrijven blijken, maar ons vreemd blijven. Enquist laat ons dus
toe na te denken over het handelen van artsen en dat vind ik een verdienste.
Bart Haers
U maakt me nieuwsgierig, waarvoor dank. Ik zal het boek bij gelegenheid lezen. Maar verwijzend naar uw uitspraken over de theorieën van Freud, is het voor uw simpele dienaar niet te vatten hoe men de inzichten van iemand die meent dat de zon rond de aarde draait ernstig kan nemen en er “tegelijkertijd” afstand kan van nemen. Men kan wel iedere theorie aan een ernstige wetenschappelijke toetsing onderwerpen, en wanneer zij blijkt inconsistent te zijn, er pas “daarna” afstand van nemen. Maar U bent vermoedelijk minder simpel dan uw dienaar, voor wie het onmogelijk is aan te nemen dat 2+2 gelijk is aan 4 maar gelijktijdig ook gelijk is aan 5. En ja, ik ben onverdoofd en nuchter
BeantwoordenVerwijderenPrimo, het gaat dus in deze theoretische en methodologische discussies binnen en buiten de psychoanalytische verniging enerzijds en anderzijds om de discussie over hoe en wat we als wetenschappelijk vooropstellen. Het eerste debat speelt zich af binnen de kringne van de psychoanalyse zelf, het andere, denk ik, is een vraag die sommigen zonder veel omzichtigheid afdoen als "wat we niet kunen meten, bestaat niet". Dus nemen Peter en Drik afstand van de methodologische starheid van de Vereniging en kijk ik als buitenstaander naar datgene wat de psychoanalyse aan inzicht heeft gebracht. Stellen dat er maar een methode is, die van de bètawetenschappen, en dan eindelijk vooral de natuurkunde - want ik zie weinig aanhangers van de harde wetenschap verwijzen naar bijvoorbeeld de chemie en nog minder verwijzen naar de biologie als model - want voor het observeren van individuen en van groepen individuen of groepen als groepen kan men dat nu net niet met die stakke methodes.
BeantwoordenVerwijderenWie zegt dat Freud, Adler of Jung verouderd zijn, hoeft niet veel inspanningen te doen, om dat aan te tonen. Wie meent dat sommige praktijken van de psychoanalyse - zoals het bovenhalen van vergeten trauma's - best opnieuw bekeken wordt, vindt niet alleen bij Enquist interessante aanzetten, maar ook bij iemand als Boris Cyrulnik. Wie evenwel meent dat het allemaal onzin is, kan ik niet volgen. Er is ook andere, zogenaamd wetenschappelijk gefundeerde inzichten gepresenteerd geworden. Het komt me voor dat men daarover minder spreekt. Net toen Einstein kwam aanzetten met de Bijzondere relativiteitstheorie had Poincaré nog maar net gesteld dat men op het domein van de natuurwetenschappen wellicht de belangrijkste kwesties definitief had opgelost. Voorzichtigheid is dus geboden.