Jules Destrée en de Waalse grieven
Recensie
Wie is er nu de onderdrukker?
Rik Van Cauwelaert. “Ils nous
ont pris La Flandre”. Waals socialisme en
Belgische illusies. Van Jules Destrée tot Elio di Rupo. Pelckmans, 2012. 136 pp. Prijs: 13,50. Vertaling
door Marc Vanfraechem.
Deze zomer viel er in Knack
een reeks te lezen over de roemruchte open brief aan koning Albert, door de
Waalse liberaal Jules Destrée. In dit boek worden die commentaren samengebracht
en ook kan men de vertaling lezen die Marc Vanfraechem van de brief brengt. Men
zou kunnen volstaan met een bondige aankondiging van het boekje. Men kan zich
ook afvragen wat de auteur, Rik van Cauwelaert voor ogen heeft staan, want
vandaag is de toekomst van het land allerminst duidelijk, ondanks of net
omwille van een staatshervorming die onvoldoende de wederzijdse grieven en nog
minder de onderscheiden belangen lijkt te dienen.
Nationalisme
Een zin in de brief moet ons
dezer dagen echt wel bezig houden, want stelt Jules Destrée dat men geen
internationalist kan zijn als er geen natiestaten zijn, dan blijft maar de
vraag hoe men die spreidstand zonder scheuren kan overwinnen.
De natiestaat was een vinding
van de burgers die, na de excessen van het vorstelijk absolutisme en de
samenleving die eeuwen geleid leek te zijn door de aristocratie, vonden dat men
het anders diende aan te pakken. Maar de natiestaat was in verschillende
opzichten al gerealiseerd in de Republiek der Nederlanden, enigszins ook in de
Republiek Venetië en uiteraard het Verenigd koninkrijk. Frankrijk heeft er na
1789 nog een goede eeuw over gedaan om de idee van de natiestaat ook te
realiseren. De opstanden tegen de bestuurders in Parijs vanwege de Chouans en
de Bretonnen, maar ook wellicht de feitelijke toestand dat centraal bestuur in
een land als Frankrijk lang niet iedereen kan bereiken, omwille van de
afstanden, omwille van het isolement van vele streken, brengt men zelden in
rekening.
De natiestaat die Frankrijk zo
rond 1905 geworden was, was het werk van de regering, maar zeer zeker ook van
de onderwijzers en de professoren aan de universiteiten. Evenmin vestigt men er
afdoende de aandacht op dat in Frankrijk en andere Europese landen een grote
interesse ontstond voor lokale geschiedenis en heemkunde. Ook dat droeg bij,
vaak evenzeer als het werk van Michelet, Robrecht Fruyn of Pirenne – allen liberalen
in politiek opzicht maar ook bezig met een moderne wetenschappelijk opgevatte historiografie,
dus past het ook Leopold von Ranke te vermelden - aan het ontwikkelen van een
nationale geschiedschrijving. In zekere zin zou men dit werk niet voldoende
onder controle blijken te hebben, want aan het einde van de negentiende eeuw kreeg
een excessief te noemen nationalisme Frankrijk in de greep. Men kan dat verbinden
aan het proces tegen Dreyfus, maar zelf denk ik dat het in de beweging zelf
besloten lag. Men kan overigens hetzelfde onderkennen in Duitsland, waar het
nationalisme dat Bismark op de sporen had gezet, gekaapt werd door groepen die
zich vonden in het Alldeutscher Verband. De inspiratie van Herder, Goethe, de
gebroeders Grimm werd in die vorm tot een overschatten van de eigen
mogelijkheden en tot agressief nationalisme. Pirenne, die zelf rond 1882 in
Berlijn verbleef en studeerde, vernam van zijn zonen die er op hun beurt gingen
studeren hoe ook aan de universiteit aldaar de nationalistische ambities door
hoogleraren werden onderschreven, tot ’s mans ergernis.
Gekleurde lezing
Rik van Cauwelaert schetst ons
op diens gebruikelijke wijze hoe de tekst, die in 1912 in Wallonië en
Vlaanderen nogal wat ophef deed ontstaan, in de afgelopen decennia aan Waalse
zijde bewust onder de korenmaat is gehouden en de interesse voor Jules Destrée
werd evenmin aangemoedigd. Nu heeft de minister van Cultuur Jules Destrée
tijdens zijn ambtsperiode na WO I bepaald niet stil gezeten en ook voor
Vlaanderen en de Nederlandse taal enkele gunstige beslissingen genomen, maar in
de open brief geeft hij een lezing van de situatie in het land die verwondering
kan wekken.
Zo stelt hij zonder meer dat
de Waalse arrondissementen onderdrukt worden door de Vlamingen, die steevast
voor het obscurantisme zouden kiezen in plaats van voor de verlichting, die de
Waalse kiezers zelf zouden uitdragen. Dat rond 1900 de uitwijking uit de arme
Kempen en uit wat Chris Vandenbroecke zag als het kernland van Arm Vlaanderen,
te weten de streek die zich uitstrekte van Maldegem in het Noorden, over Aalter
en Deinze tot Ronse en Geraardsbergen in het Zuiden, een sikkel op de landkaart
dus, al stilaan gestopt was, maar niettemin voor de Waalse industrie de
noodzakelijke mankracht heeft geleverd komt in dit boekje niet aan de orde.
Ook Guido Fontaine,
Walloniëkenner in onze media, meent dan dat de Vlamingen die in de Borinage of
het Luikerland zouden zijn blijven steken aan de onderste treden van de
samenleving. Zo waren er ook wel, maar als Destrée ergens gelijk had, dan is
het dat de Vlaming zonder versagen zijn weg ging. Veel van die mensen die
migreerden, zagen kans voor hun kinderen en kleinkinderen een beter leven uit
te bouwen. Dat sommigen in de “Rue des flamins” bleven steken, zal sociologisch
moeilijk te betwisten blijken. Maar ontkennen dat velen van hen in de loop van
de afgelopen eeuw walen zijn geworden en er hun bijdrage hebben geleverd, zelfs
niet meer weten of willen weten waar hun roots lagen, kan men ook moeilijk
volhouden.
De vraag is dus hoe of deze
open brief, die op een indrukwekkende wijze met scherpe beelden en meesterschap
een idee weet over te brengen, in Wallonië zelf zoveel invloed zal gehad heeft.
Hoewel Destrée de idee wekt dat er in Wallonië enige nationalistische aandrang
tot ontwikkeling zou komen en de Vlamingen volgens hem bij zijn rasgenoten
(sic, want de term ras komt in de open brief vaker naar voor dan we vandaag van
een auteur voor lief zouden nemen) zoveel ergernis zouden wekken, blijft
historisch een moeilijke zaak.
Elite versus volk
De Waalse beweging lijkt in
veel grotere mate een zaak van de elite dan in Vlaanderen, waar het de middenklasse
is die een eigen cultureel ideaal koestert, dat uitgaat van een nationaal
zelfbeeld en van het Nederlands als taal. Opvallend is dat noch Destrée noch
van Cauwelaert verwijzen naar een hoogdag in de Vlaamse letterkundige wereld,
het herdenken van de 50ste geboortedag van Albert Rodenbach in
Roeselare a.d. 1906, waarover Karel van de Woestijne in de Nieuwe Rotterdamsche
Courant bericht heeft. Voor Destrée kan Rodenbach geen onbekende zijn, want hij
kende diens kozijn, Georges Rodenbach, de symbolistische auteur die naar Parijs
was getrokken en er in 1898 was overleden. Albert Rodenbach is niet enkel de
auteur van het Kerelslied of de vinder van de slogan “Vliegt den blauwvoet,
storm op zee, hoezee!” waar geen mens een andere betekenis aan kan geven dan men zich wakker houden
moet. Het klinkt als die andere zin “De asse van Klaas klopt op mijn borst”. Ook
de zeer democratisch gezinde Charles de Coster moet voor de literator Destrée
geen onbekende geweest zijn en ook het boek had hij ongetwijfeld goed gelezen. Maar
goed, we kennen de zoeterige en romantische Rodenbach, maar diezelfde jonge man
was er in 1876 mee een van de leidende figuren van de grote Roeringhe in het
Klein-Seminarie in Roeselare, een scholierenopstand die vlug in de kiem werd
gesmoord en waar zowel Hugo Verriest als Gezelle niet vreemd aan waren. Om maar
te zeggen, als Destrée meent dat de Vlaming pas in 1912 een fanatieke, koppige
trage boerse variant was van de Europeaan, dan was de grote roeringhe nu net
een jeugdig, maar bepaald elitair gebeuren. Wel is het duidelijk dat de kerk de
voedstervader was van tal van vooraanstaande figuren in de Vlaamse beweging. En
toch, ook de liberalen lieten zich niet onbetuigd, met figuren als Julius Macleod,
Hypoliet Meert en de gezusters Loveling.
Toch meent hij het en net dat
maakt de lectuur van de Open Brief zo onwezenlijk, dat hij de positie van de
Vlamingen in het land als een ondrukkende meerderheid ziet, ook nog eens
aangestuurd door de papen. Het valt op dat hij, Destrée zijn verhaal vertelt
aan de koning waarbij vele van de argumenten niet of nauwelijks inzake
formulering gewijzigd konden en worden overgenomen door de tegenpartij, c.q. de
Vlaamse beweging.
De elite in Vlaanderen wil de
status en de wettelijke kracht van het Frans behouden. De Vlamingen willen
lotsverbetering. De christelijke arbeidersbeweging, waar Destrée niet over
spreekt is bezig vanuit het Gentse – ook de bakermat van de socialistische
arbeiderspartij, de BWP – Vlaanderen te veroveren. Zij staan veel meer dan
Anseele op het Nederlands. Destrée heeft, net als Gezelle problemen met de term
Nederlands, want voor Destrée verwijst dat naar de grondwet van 1814, die
volgens hem tergend was voor het Zuiden van het Verenigd Koninkrijk der
Nederlanden. Elite versus volk? Op verschillende manieren komt dit aan de orde,
waarbij de eigen positie het hele plaatje bepaalt.
Machtsconflict
Rik van Cauwelaert noemt deze
tekst een van de belangrijkste politieke teksten en we kunnen daar niet op
afdingen. Toch denk ik dat hij in zijn overzicht een opvallende figuur uit het
oog is verloren, Marcel Minnaert heeft reeds in 1913 als voorzitter van het
Groot-Nederlandse studentenverbond – vandaag staat de term “Groot-Nederlands”
voor een aanzet tot… tja extremisme – Destrée gelijk gaf. Het activistisch
avontuur is hem niet wel bekomen, in die zin dat hij zich als (jong) hoogleraar
aan de door de bezetter Vernederlandste universiteit bij de bevrijding van het
land uit de voeten diende te maken, zodat hij in Nederland terecht kwam in
Utrecht en zich daar met de studie van het licht en andere kwesties van de
fysica ging inlaten. Dat hij de verrechtsing, enfin de ideologische zwenking
naar het autoritaire niet is gevolgd, weet men doorgaans niet te vermelden.
Meert, die aan het atheneum in
Gent leraar Nederlands was van Minnaert wordt wel vernoemd, waarbij de taal van
Destrée door van Cauwelaert verfijnder en sterker wordt geacht dan de taal van Destrée,
Hypoliet Meert, die op zijn studenten een grote invloed uitoefende.
In vele discussies over de
situatie in België voor 1914 maar ook daarna worden de conflicten vaak
beschreven zonder goed te kunnen aangeven hoe die speelden in de samenleving,
bijvoorbeeld onder studenten. Ook van Cauwelaert kijkt naar de grijzende heren
van middelbare leeftijd, zoals Meert en Destrée, terwijl het toch wel van
belang is te zien dat zeker tijdens en na WO I de politiek niet meer vies
smaakte voor de jongeren. Links kon al recrutereren onder studenten, zoals uit
de bemanning van de grote sociaaldemocratische partijen blijkt, maar het
revolutionaire elan kon ook jongeren in Vlaanderen aanspreken. Fronters en
activisten, vooral in Antwerpen waren niet zo sterk als de Gentse groep rond
Minnaert en Dirk Domela Nieuwenhuis Nyegaert op de bezetter zelf gericht, want
veeleer waren zij gedreven door wat er
aan woeste winden van revolutie woei in Europa.
Hoe sterk staat Destrée?
Hoewel Destrée dus zonder
terughoudendheid en met stijl zijn pamflet schreef, met in achtname van de
formele beleefdheid, maar ten koste van het land zelf, zal hij na WO I als
politicus in de regering geleidelijk minder dat Waalse regionalisme steunen,
maar het bekende plan B bleef wel rondzoemen. Waals socialisme heeft, zo blijkt
uit de inleiding en toelichtingen steeds ook aandacht gehad, zo heet het voor
het regionalisme. Dat wil zeggen, dat als het electoraal nuttig voorkwam, dan
kon men een Hapart te voorschijn toveren om de Waalse ressentimenten op te
vangen en te kanaliseren.
Kan men deze brief als een
eerste poging zien tot kanaliseren van het ressentiment in Wallonië, waar op
dat ogenblik dus nogal wat Vlaamse inwijkelingen hun plaats gevonden hebben. Geen
lezer kan eraan voorbij dat Destrée het woord ras zo vaak in de mond neemt en
de koning wil laten geloven dat de Vlamingen en de Walen onderscheiden rassen
zijn. Natuurlijk Edmond Picard, de stagemeester van Destrée en getrouwd met een
Vlaamse is de uitzondering. Bovendien is hij als Brusselaar ook nog eens een
uitzondering op de Kakebroeks en Beulemansen, die volgens Destrée het slechtste
van beide “rassen” hebben samengebracht en van mediocriteit hun handelsmerk
hebben gemaakt.
Toch zal de koning hem opnieuw
in het toom krijgen, omdat hij minister werd en in die hoedanigheid Karel van
Woestijne enige steun gaf in zijn professionele situatie. Maar men kan zich
afvragen of de auteur, die dan wel afstand had genomen van de Von Bissing universiteit
en het activisme, zich zomaar liet opvoeren als een vriend van Destrée. Het is
niet duidelijk hoe Destrée zijn algemene kijk in het bijzonder handhaafde. Zelf
meent hij dat wie een algemene schets wil, moet beseffen dat men niet op de
particuliere uitzonderingen tegen het algemene beeld mag kijken. Het valt op
dat iedereen ons graag vertelt dat dit soort opmerkingen typisch Vlaams zouden
zijn.
Verder verwijt Destrée de
Vlaming – hier hebben we dus te maken met een bewuste veralgemening en
weigering de zaken genuanceerd te behandelen -fanatisme, traagheid en toch wel
vasthoudendheid. Het kan zijn dat de man zich echt geen rekenschap geeft van de
vermenging binnen de Oostenrijkse Nederlanden en later vooral tijdens de grote
migratiegolven van de 19de eeuw van de bevolking. Uiteraard ziet
hij, Destrée wel de Vlamingen als deel van de Europese stam, maar als ras staat
het mijlenver van de Walen. De mijnwerker of glasblazer in Luik en de Kempense
heikneuter dat zijn twee rassen… al kan die kompel wel uit het Turnhoutse komen
natuurlijk.
Iets anders dat in de open
brief niet aan de orde komt, waar ook Rik van Cauwelaert niet op wijst is het
feit dat precies in 1913 in Gent de Wereldtentoonstelling zou doorgaan, wat op
in verschillende opzichten een nieuwe illustratie van de Vlaamse economische
ontplooiing laat zien. Ik denk dat als men het culturele leven bekijkt in
Vlaanderen, maar ook de economische realiteit voor ogen heeft, dat het voor sommigen wellicht
moeilijk te verstouwen was dat de economische en culturele ontwikkelingen
werkelijk ontzagwekkend veranderd waren. Nu, als men, zoals velen menen dat
Vlaanderen pas ná 1960 uit de startblokken geschoten zou zijn, dan zijn
overwegingen als deze van geen tel. Aan de andere kant lezen we wel in dit
boekje dat Jules Hannes één stelling van Destrée onderuit haalt, namelijk dat
Wallonië meer aan de belastingen zou hebben bijgedragen Vlaanderen. Voor Jules
Hannes viel dat niet uit de bronnen op te maken, wel dat het tegendeel aan de
orde was.
Afwegingen
Jules Destrée moet de
ontwikkelingen wel met zorg tegemoet zien en dat hij de taal gebruikt die eigen
was aan zijn tijd. Wat we niet goed begrijpen is dat men zich deze benadering
en de uitspraken van kardinaal Mercier nooit door de zogenaamd breeddenkende
Vlamingen onderzocht is geworden. Men neemt, zo blijkt ook wat de open brief aangaat,
argumenten over betreffende de aard van de Vlamingen zonder er de bron van te
kennen en de opzet van die gedachten onder ogen te zien. Als Destrée beweert
dat men maar internationalist kan zijn als er naties zijn, dan is dat zeer
fraai gevonden, maar het laat zien dat men met internationalisme wel omzichtig
moet omspringen. In Nederland pleit onder anderen Thiery Baudet voor een
herstel van de natiestaat, waarna die wel weer kunnen samenwerking. De EU is
mislukt, de euro werkt niet. Maar de verhoudingen in de wereld zijn op het oog
toch wel zo veranderd dat men geen nostalgie naar de oude Europese natiestaat
hoeft te koesteren. Bovendien, net in de negentiende eeuw bestond er in Europa
een grotere culturele openheid, dan we vandaag voor mogelijk houden.
De gedachte dat Jules Destrée
antisemitische gevoelens zou hebben gehad wordt door Rik van Cauwelaert van
tafel geveegd, maar het verdient wel onderzoek, omdat bijvoorbeeld Edmond
Picard, op wie Destrée hier wat afgeeft, enfin over wie hij gemengde gevoelens
koestert, wel degelijk, liberaal eerst en vervolgens socialistisch senator zeer
antisemitisme bleek. Het punt is niet dat we Destrée iets zouden willen verwijten,
voor doden heeft dat weinig zin. Wel valt het op dat men vandaag niet meer zo
over ras spreekt als de auteur doet en bovendien raciale kenmerken centraal
stellen in een politiek discours.
Nog eens, we vinden het geen
verwijt waard, maar begrijpen niet dat de Rik van Cauwelaert het seminantische
veld waarop de auteur zich beweegt, niet nader onderzoekt, net omdat
bijvoorbeeld in de jaren 1970 gesproken werd van de “Etat Belgo-Flamand”. Van
Cauwelaert geeft wel aan dat het politieke gewicht van de brief in de Waalse
samenleving weg gemoffeld wordt, maar als we de onlangs overleden Guy Spitaels
horen beweren dat hij een Vlaamse leeuw ziet die brult maar geen klauwen heeft,
dan komt dat onmiddellijk uit hetgeen in de brief aan grieven geventileerd werd.
De kwestie is finaal dat Jules
Destrée niet enkel de geest uit de fles heeft laten ontsnappen, maar de
politieke inzet van wat voordien nog als cultuurbeweging en zelfs cultuurkamp
kon beschouwd worden, precies in de strijd om de vernederlandsing van de Gentse
universiteit, heel erg politiek is geworden. Nog eens, men moet de brief ook
zien in het licht van het conflict tussen Mercier en Frans van Cauwelaert over
de toekomst van de katholieke universiteit Leuven. Kortom, de brief is
belangwekkend genoeg, maar in de context, die Rik van Cauwelaert strak
toespitst op de persoon van Destrée zelf en de brief, vormt de brief ook en
vooral een getuigenis van de totaal gewijzigde situatie in Vlaanderen. In
sommige passages van Destrée preludeert die zowel op Brel en vooral Michel de
Ghelderode, die met zijn verhaal over de duinfilosoof Messer Kwiebe Kwibus door
Vlaanderen trekt. Hij, Destrée dus verwijst overigens naar Kwibus, wat toch wel
laat zien hoe de man ook vertrouwd was met Vlaanderen en de Vlamingen, om de
taal niet te vergeten. Natuurlijk, wellicht kwam Destrée vaak genoeg in
Oostende, waar le Tout Belge in Augustus telkenjare verzamelen blies. Tegen
1912 was het publiek niet meer zo uniek Franstalig of Brussels. Behalve vele
buitenlandse gasten kwamen ook veel meer Nederlandstalige Vlamingen graag naar
de kust, naar Oostende, waar overigens een rijk cultureel leven floreerde.
Het opzet van deze brief aan
de koning en de situatie in het land kan men 100 jaar later inderdaad best eens
opnieuw bekijken. Maar in het licht van de Europese Unie en de moeilijkheden
die volgens sommigen onoverbrugbaar zouden zijn, kan men de brief ook zien als
een mene tekel, een teken aan de wand voor de moeilijkheden die men bij dat
project kan ontmoeten. De spanningen
over het beleid in een aantal landen, niet enkel in Zuid-Europa, maar ook in
Polen, Hongarije … moet men ook niet
minimaliseren, want duidelijk is wel dat Europa, net als België het
paradigma van de homogene natiestaat, zoals Destrée die leek voor te staan niet
kan waarmaken als men de verschillen en particulariteiten niet wil erkennen.
Het paradigma van de homogene natiestaat omturnen tot een civiel (Europees)
nationalisme, daar gaat het volgens mij om. Gezegd kan worden dat Destrée op
een punt de zaak trefzeker heeft geschetst, dat is over Brussel. Met excuses
aan het adres van Lucas van der Taelen, kan ik de auteur van de open brief wel
steunen dat zeker in het politieke Brussel de slechtste facetten van de twee
culturen samenkomen en dat middelmatigheid de norm is.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten