Eutopia trekt me niet
Recensie
Leven in een ideale wereld
Utopia is niet het model
Thomas More, Utopia. Vertaler: Paul Silvertand. Uitgeverij Atheneum 2016. Prijs: 18,50 € 180 pp.
Wat
heeft Thomas More bewogen zich aan het begin van de zestiende eeuw te wijden
aan een verhaal over een voor ons onbekende wereld? Voor sommigen zou het wel
eens onvrede geweest kunnen zijn, voor anderen de droom van een betere wereld,
maar wat krijgen we voor ogen? Het verhaal is een wandeling doorheen de wereld
van Humanisme en meer dan een poging uit te leggen wat humanisme voor mensen
zou kunnen betekenen. Uiteraard kan men vaststellen dat Thomas More,
vertrouweling van de koning en belast met een lastige onderhandeling over
handel met de Nederlanden, toentertijd een uitzonderlijk welvarend gebied,
bedenkingen heeft bij hoe men leeft en wat dat voor de staat betekent. In deze
overwegingen betoog ik dat More zelfs geen ideaal voor ogen had.
Hoe
zou het leven zo rond 1500 geweest zijn Europa, net na het ontwikkelen van de
boekdrukkunst, na de eerste verkenningen van de Afrikaanse kusten en Columbus
ontdekking van Midden- en Zuid-Amerika? Een wereld waarin mensen hoofdzakelijk
graan op het menu hebben, waar koffie nog niet bestaat en bier dan wel wijn
gedronken worden omdat water altijd giftig zijn kan, door besmettingen en zo.
Maar Thomas More die met Pieter Gillis en Erasmus op goede voet staat, moet een
missie leiden naar Vlaanderen om over handelsbelangen te onderhandelen, want
het Engelse platteland lijdt onder de wederzijdse verwijten tussen Londen en
Vlaanderen en de koning wil oproer vermijden. More zal hier in zijn boekje geen
melding van maken, maar dat lijkt me al een aanwijzing te zijn dat de
onder-sherrif van Londen weet dat zijn voorstelling van zaken, onder meer de
voorloper van de enclosurebeweging - die dus al in de tijd van More de kleine
boeren het gebruik van de gemene gronden ontzegde, ten bate van schaapskoppen,
terwijl ze geen wol meer konden uitvoeren - wat voor ellende voor die kleine landbouwers
betekende. Het systeem van gemene gronden is ons dezer dagen onbekend, maar het
is van belang te begrijpen dat zeer lang in bergland gronden verloot werden,
zodat elke boer een paar jaar de vetste en best gelegen weiden kon gebruiken.
Ook in polderland werden uiterwaarden als gemene gronden behandeld. Voor het
overige gold al gauw: nulla terra sine domino, wat betekende dat zoiets als
gemene gronden na verloop van decennia, eeuwen onhoudbaar bleken. Rechtsgeldige
titels verwerven voor een gemeenschap was ook nog eens lastig...
Het
is wat ons bij de lectuur van dit boekje, een pamflet ofte vertoog, voor ogen
moet staan, dat More zijn humanisme ontwikkelde op een moment dat meer
polemische zielen hun gang zullen gaan, zoals Luther en later Calvijn, maar ook
Hendrik VIII, wier drijverijen honderden jaren lang hun schaduw zullen vooruit
werpen. Guy van Heeswijck heeft het in verband met More en Erasmus over
tolerantie en actief pluralisme die werden afgewezen. De verhalen van Babbelario
- een Portugese zeeman die beweert met
Amerigo Vespucci naar Zuid-Amerika te zijn gezeild en daar toevallig een weg
gevonden te hebben naar een ander koninkrijk, in feite een republiek, waar
alles anders is dan hier maar er toch ook weer op lijkt.
Opvallend
in het relaas over zijn - van Babbelario - verblijf op Utopia, komt men weinig
rechtstreekse zegslieden tegen, waardoor More ons duidelijk maakt, zeker gezien
het contrast met Boek I, waar hij Babbelario laat uitleggen wat een goed
raadgever zou moeten doen aan het Franse en Britse hof maar tevens moet vrezen
voor zijn hachje: want ofwel bevalt het de koning niet en dan is het gauw
afgelopen; ofwel bevalt het de andere hovelingen
niet en dan kan het noodlot altijd toeslaan. More wil de ontdekkingsreiziger
aanmoedigen koningen met raad en daad bij te staan, maar Rafaelo vindt het maar
niks, wil zijn onafhankelijkheid van geest behouden. In Boek II zien we dan dat
de Utopianen veel vergaderen en overleggen en dat nooit een figuur beslist. De
raden lijken een beetje op wat in de Nederlanden bestaat met de Staten, die op
geregelde tijdstippen in de Staten-Generaal samenkomen. In Engeland had je het
parlement, maar de macht van steden en plattelandsdistricten valt niet te
vergelijken met wat er in de Nederlanden mogelijk blijkt: de vorsten kunnen
niets besluiten zonder de steden. Anderzijds heeft Hendrik VIII de noblesse
d'épee stilletjes vervangen door raadgevers die thuis zijn in recht en
administratie en zelfs niet altijd adellijke titels dragen, zoals More tot
1521.
Pieter
Gillis is zo een figuur die voor ons "bescheiden" lijkt, maar als
griffier en secretaris in de snel groeiende stad Antwerpen in feite geen
bankbediende blijkt. Nu goed, hij was geletterd en had goede contacten met
Erasmus, Thomas More en behoorde zo tot wat we een gouden eeuw van het
humanisme kunnen noemen. Dat hield in dat mensen geschoold waren en vertrouwd
met het Latijn en het Grieks en de letteren uit de oudheid. Maar ze stonden ook
in het praktische leven, want zowel Gillis als More waren juridisch geschoold
en stonden in overheidsdienst, maar hadden ongetwijfeld ook particuliere belangen.
Gillis was immers ook nog eens drukker.
Bij
het herlezen van Utopia viel het me op hoezeer More in Boek I erin slaagt de
disfuncties van het landsbestuur in Europa aan te geven, met koningen die tuk
zijn op oorlog en verovering van nieuwe territoria, terwijl dat door de
omstandigheden altijd weer een ongewisse aangelegenheid is. In het beste geval
huren ze daarbij troepen in, maar vaak moeten ze hun eigen mensen inzetten en
dat kost op het oog minder, maar verliezen aan mensen zijn in die tijd
economisch van groter gewicht dan wij nu zouden denken.
Alleen
al het feit dat men besluit tot onderhandelingen over een handelskwestie laat
zien dat de keuze geen oorlog te voeren een keuze was voor een redelijke
oplossing. Hoewel de geschiedschrijving bol staat van de grote oorlogen en
veldslagen - Engeland heeft pas de Rosenoorlogen achter de rug - en ook de
herinnering aan de Honderdjarige Oorlog, die in verschillende fases
uitgevochten werd moet nog levendig geweest zijn. Met andere woorden, een rijk
beschrijven waar er al honderden jaren lang geen oorlog meer is gevoerd - wel
buiten het eigen territorium - refereert aan de afkeer voor oorlog die in die
zestiende eeuw als verlangen gaat leven zonder oorlog te leven. Ook Erasmus zal
later in 1530 een brief schrijven, vertaald als "De Turkenkrijg"
waarin hij zich kan inbeelden dat een oorlog tegen de Turkse sultan vanuit het
oorlogsrecht en de kerkelijke opvattingen wellicht wel legitiem is, maar een
oorlog om de godsdienst (van de Turken) te bestrijden, wijst hij af. Verder
heeft hij het uitgebreid over de vraag of men mensen mag vervolgen om hun
godsdienst, maar hij meent dat vaak met machtsmotieven te maken heeft. Juist in
"Utopia" krijgt de lezer de indruk dat een bestel kan bestaan zonder
een religie die strikt aan de dogma's en rechte leer houdt.
Men
zal dus merken, lezende wat More en Erasmus erover te melden hebben, dat ze
tegelijk hun inzichten ook weer vast komen te zitten, want het is een tijd van
polariseren, waaraan Hendrik VIII en Luther het hunne toe bijdroegen, naast Wycliffe
en Calvijn. In de Nederlanden had je al wel Geert Groote gehad en diens
broeders des gemenen levens. Er waren ook zusters des gemenen levens en beide
waren de Moderne Devotie toegedaan. Deze strekking vond, bijna 150 jaar voor
Luther dat het geweten ertoe doet en men zal Groote er niet van verdenken dat
allee de genade mensen heiligen kan.
More
zal in ongenade vallen omdat hij de machtspolitiek van Hendrik VIII niet volgen
wil. Hij betaalt zijn afkeuring met de dood in London Tower. Uiteraard kan men
het boekje niet lezen in het licht van wat later volgde, want tussen 1516 en
1532 zal Thomas More hoge toppen scheren en als toppoliticus heel moeilijke kwesties
doorworstelen. Juist het feit dat Utopia ter onzer beschikking staat, maakt het
mogelijk te zien hoe More met de spanning tussen theorie en praxis is om weten
te gaan. De kwestie blijkt dan dat More het vertrouwen van zijn meester niet
beschaamde - tot op het cruciale punt van het schisma en de echtscheiding - waardoor hij uiteraard met het voeren beleid
vertrouwd was. In die zin lijkt me Utopia geen vingeroefening.
Want
hoe vaak ik ook mensen dit boekje hoor ophemelen, het gaat zelden over de
eigenaardige situatie dat mensen vrij blijken, maar niets hoeven te kiezen en
al helemaal niet tussen goed en kwaad. Jawel, we lezen dat kinderen gehard
worden in hun jeugd, bijna Spartaans en toch, ook hun intellectuele
capaciteiten worden aangescherpt, maar men zal zich afvragen waartoe, want
welke problemen dienen zij op te lossen. Als dit al een blauwdruk zou zijn van
de ideale wereld, van een socialistisch bestuur, dan is het vooral ook een
blauwdruk van een wereld en samenleving die moreel in orde is, waar er wel
wetten en regels, afspraken bestaan, maar dat allemaal zonder te overdrijven.
Integendeel, men kiest ervoor als er problemen opduiken, persoonlijk wangedrag,
dan is het een proces waarin berouw en schuld een plaats hebben en pas als
alles vergeefs blijkt, dan volgt de onvermijdelijke doodstraf.
Mocht
het al een socialistisch paradijs zijn, dan vooral omdat men a) aan goud en
zilver geen belang noch waarde hecht en b) omdat die edele metalen in grote
mate voorradig zijn. Het land lijkt dus op Zwitserland, waar men ook graag
beweert dat materiële welstand niet het punt is, net omdat iedereen - hoewel -
genoeg heeft. Maar afgezien van die vaststelling, valt het ook op dat Utopia in
zeker opzicht op de Kibboetz van de eerste generatie lijkt, waar mensen hun taken
misschien wel welgezind uitvoerden, maar over hun eigen levensloop weinig in de
pap te brokken hebben. Van autonomie is er in het hele verhaal weinig sprake.
Oh ja, men mag een monnikenleven beginnen maar men mag ook in een soort
bijzondere relatie met de religie leven, zoals mensen die lid zijn van de Derde
Orde van Sint-Franciscus, waar men geen gelofte van kuisheid aflegt, maar wel
een godgewijd leven leiden. De monniken van Utopia werken zich voortdurend in
het zweet, terwijl de monniken die we hier kenden vooral rondzwerven, zelfs als ze onderworpen
zijn aan de stabilitas loci, gebonden zijn aan de plaats, aan een specifieke
abdij. Uiteraard kennen we nog altijd de befaamde bedelmonniken, maar die term
is misleidend, omdat Franciscanen en Dominicanen geen monnikenorde, verbonden
in theorie met het platteland, zijn maar een stedelijke orde die geen bezit
zoeken maar leven van wat de mensen willen geven. Maar nog in de 18de eeuw zien
we dat Casanova op zijn tochten ook bedelmonniken zal ontmoeten, die zelfs niet
tot een orde behoren.
Euthanasie
is mogelijk maar of het er echt zo vrijwillig aan toe gaat: wie ziek is en niet
meer te genezen blijkt, mag het even uitzingen, maar dan wordt hem of haar
gevraagd of het goed geweest is: 'tetietatutis' luidt dan het antwoordt.
Geassisteerde zelfdoding of euthanasie op verzoek van de overheid?
Guy
Vanheeswijck schreef in 2009 een opmerkelijk essay over tolerantie en actief
pluralisme, termen die toen, in 2009 en zeker nu in de vergeethoek zijn
aanbeland. Vanheeswijck meent dat More, Erasmus en wellicht nog anderen
bedachten dat men in een open samenleving, waar verschillen inzake religie en
filosofische opvattingen niet enkel geduld moeten worden, maar dat men beter
ertoe kan bijdragen dat elke religie of levensbeschouwing zich ten volle kan
ontwikkelen en tegelijk met elkaar in gesprek kan gaan. Een jaar na het
verschijnen van Utopia komt Luther met zijn 95 stellingen en later zal Calvijn
zijn inzichten brengen. Of de godsdienstoorlogen op een afwijzing van de
inzichten van More en Erasmus moeten wijzen? Wellicht vooral impliciet maar ook
het feit dat menselijke emoties en religieuze overtuiging niet zo gemakkelijk
te scheiden zijn. Waar More en Erasmus van ruimdenkendheid en zelfs van een
stoïcijnse opvatting blijk geven, zullen om politieke redenen - verwerven of
behouden van macht de religieuze gezindten elkaar naar het leven staan. Vanaf de zeventiende eeuw en vooral na 1648
zal er een stilzwijgende tolerantie mogelijk blijken, een passieve tolerantie,
maar de mogelijkheden van een actieve tolerantie zouden pas in de negentiende
eeuw schuchter gerealiseerd worden en pas aan het einde van de twintigste eeuw
enige tijd floreren. Daarna valt men terug in een passief accepteren van
tolerantie. De verklaring zal men wellicht vinden in het feit dat religies dan
wel niet zozeer over macht gaan, ze hangen het karretje graag vast aan de
(toevallige) machthebbers of worden door machthebbers (in spe) te hulp geroepen.
In die zin vormt Utopia wel een poging om extreem en fanatiek geloof te
vermijden, terwijl anderzijds ook bedacht kan worden dat de discussie toen net
nog niet op scherp stond. Behalve dan dat er al in 1415 ene Jan Hus -tegen de
wil van de keizer - als ketter werd weggezet en gestraft.
Kan
men begrijpen, vandaag, dat aan de vooravond van de Hervormingen een aantal
mensen erin slaagden over verschillen inzake fundamentele opvattingen - in de
ogen van wie die opvattingen van belang acht - te stappen en een open debat aan
te gaan. Erasmus kwam in botsing met de Lutheranen omdat hij niet wilde kiezen
tussen Rome en Wittemberg. More verloor het hoofd omdat hij Hendrik VIII niet
wilde volgen bij zijn schisma. Ook is nog maar de vraag hoe verschillend de
theologie van de Anglicaanse kerk zou blijken te zijn.
We
lazen hoe Utopia economisch in elkaar zit en onmiddellijk moet ik bedenken dat
dit een samenleving is waar het winstprincipe niet van kracht blijkt en een
beter leven nauwelijks mogelijk. Expliciet wordt gezegd dat More/Utopia uitgaat
van de mogelijkheid van een overlevingseconomie zonder te tekorten. In 1714
publiceerde Bernard Mandeville zijn "Fable of the bees", waarin hij
uitlegt dat een samenleving stil zou vallen als alle mensen plots fatsoenlijk
zouden handelen en niets zouden ambiëren dat ze niet onmiddellijk in handen
kunnen krijgen. In die zin vormt de lezing van Utopia een aanleiding om aan de
weerklank aandacht te besteden, zij het dat Manderville niet naar More lijkt te
verwijzen, maar precies wel de hoeksteen weet te vinden en los te wrikken van
wat Utopia zou kunnen zijn. Adam Smith zal dan weer nadenken over Mandeville en
in "The theory of moral sentiments" Mandeville amenderen. Hij
onderzocht de emoties van mensen en wat hen drijven kan, om het goede te doen
en het kwade.
Dit
alles overwegende denk ik dat More het wel ernstig meende met zijn kritiek op
de toestanden in Engeland en Europa, maar hij betoogde in Utopia e contrario
dat het allemaal misschien niet schitterend geordend is, maar dat men mensen
niet kan veranderen en inpassen in een systeem. In die zin kan men het boek,
waarbij boek I en Boek II wel naar elkaar verwijzen, wel als humoristisch werk
voorstellen, maar niet enkel is de humor onderkoeld, men dient ook te begrijpen
dat naar de beste inzichten van More zo een Eutopia wellicht wel aantrekkelijk
kan toeschijnen, maar tegelijk haast tegennatuurlijk, want mensen zijn niet zo
gauw tevreden met hun lot. More was uit hoofde van zijn opleiding en
werkzaamheden te zeer vertrouwd met conflicten tussen mensen om te weten dat er
geen praktische weg erheen te vinden of te hakken valt. Maar zou hij het echt
wenselijk hebben geacht. Het is wel zo dat wij niet altijd de humor van zo een
More kunnen vatten.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten