Het geheugen een verwilderde tuin
Recensie
Het geheugenpaleis
zich herinneren en willen vergeten
Douwe
Draaisma. Als mijn geheugen mij niet bedriegt. Historische Uitgeverij Groningen
2016. € 19,90. 175 pp.
Als
mijn geheugen mij niet bedriegt, is het zus dan wel zo gegaan. Het geheugen is
geen spier, maar een complex gegeven, waarvan we niet veel onder controle
hebben. Als we ons al redelijk goed feiten uit de algemene geschiedenis kunnen
herinneren, eens we ze op school hebben geleerd, of teksten van Elsschot of van
Miguel de Cervantes, dan is dat omdat we dat stampen kunnen leren en ook het
recapituleren kunnen oefenen. Maar waar gaat het dan wel om? Soms is de jongen
de vader van de oudere man die hij wordt, zoals herinneringen ons een jeugd
brengen die pas later tot stand is gekomen. Maar hoe kan ik de
wetenschappelijke accuraatheid van dit boek waarderen? Denk aan Maarten Toonder
die zijn zoon te veel bijgestaan zou hebben, terwijl die jongen zo van zijn
eigen daadkracht beroofd zag. Pas veel later komt die vergissing van de
striptekenaar aan het licht en verschuift de beeldvorming.
Draagt
men zijn of haar verleden mee als een mooi afgerond verhaal zonder losse
eindjes? Kan iemand alles vertellen? Niet dus, omdat anders dan wat we leren en
stampen wel gemakkelijk als iets kunnen beschouwen dat ons niet geheel raakt.
Wat ons overkomt, soms ook mooie momenten, kan verdwijnen, schrijft Douwe
Draaisma, want soms hebben we een herinnering die we een bepaalde betekenis
toekennen maar die bij het ophalen plots de gebeurtenissen in een ander
daglicht zetten. Draaisma lijkt in deze zin van de psychologie opnieuw de
wetenschap te maken die ze is, dat wil zeggen, dat men geen vooraf bepaalde
inzichten wil bewijzen, maar probeert uit te zoeken hoe het nu zit. De auteur
laat ook overtuigend zien dat er bij zo een onderzoeken gemakkelijk
vooroordelen insluipen, terwijl de onderzoekers geloven dat ze de zaak
objectief bekijken. Afgezien van de feiten hebben ze wel gelijk.
Waarom
u dit boek zou kunnen lezen en naderhand tot het inzicht komen tot we toch
toegerust zijn met een bijzonder orgaan, het brein, dat lijkt te kunnen toveren
met onze herinneringen, biedt dan niet alleen iets moois, maar ook iets van
waarde. Het zijn wijzelf die nu eens in ons voordeel dan weer tot onze
ontsteltenis met die herinneringen spelen dan wel worstelen. Op zoek gaan naar
het verleden om iets van nu te verklaren, filtert zo te zien het geheugen,
maar, krijgen we te lezen, soms krijgen we andere antwoorden dan we zouden
verwachten, omdat de filter wel werkt, maar niet zoals wij het zouden willen.
Draaisma
laat zien dat mensen na een (v)echtscheiding plots alle herinneringen voordien
in het licht van de breuk gaan zien en dus donker kleuren. Men kan de eigen
herinneringen niet vertrouwen - denkt men - en alles wat mooi was, de
ontmoeting, de ontdekking van de liefde krijgt men niet meer scherp want er
iets vertroebeld. Hoe dat kan, vormt een van de thema's van dit boek, want
Draaisma wil ons meenemen in een eigenzinnige ontdekkingsreis.
Nog
eens en ten overvloede, dit verhaal over wat we ons kunnen, soms willen en dan
weer niet willen herinneren, berust op onderzoek, maar om het begrijpelijk te
maken, zorgt de auteur voor interessante associaties. Soms gaat het om de
herinnering van de herinnering, die we koesteren of liefst afgesloten houden.
Het verhaal is niet zonder belang, omdat we in de loop van de jaren soms plots
op het verhaal botsen van een naaste, dat niet strookt met het eigen verhaal,
zoals wij dat willen onthouden of dat we ons aangepraat hebben. We kunnen
misschien wel bevroeden waarom een liefde mis gaat of een project mis loopt,
maar dat kan aan onszelf liggen of aan iemand anders en dan is het gebeuren dat
onze voorkeur wegdraagt vaak gauw genoeg gevonden, maar soms komt die andere
waarheid ook boven water. Maarten Toonder schreef of op zeker ogenblik aan zijn
broer, ook een schrijver dat hij zijn autobiografie wilde schrijven en vreesde
dat men de verschillen zou merken. Maar hij ook niet naar het boek van zijn
broer schrijven, want dan was het zijn verhaal niet meer.
Kent
u de Unabomber nog? Ik was het verhaal vergeten, maar toen ik het bij Douwe Draaisma
herlas, herinnerde ik me dat er eens een keer een lang gesprek over gevoerd was
bij een werkgroep, eerder na de vergadering zelf, omdat het zo wonderlijk is
dat een hyperbegaafd iemand zo radicaal afstand kan nemen van alle gemakken van
deze samenleving en zelfs bereid was actie te ondernemen, c.q. bommen te sturen
naar universiteiten en luchtvaartmaatschappijen. De man begon daarmee in 1969,
toen de toenmalige generatie studenten de wereld kritisch bejegende en vond dat
de voorgangers er een zootje van hadden gemaakt. Draaisma laat zien hoe die lange
periode waarin Ted Kaczynski zich van de wereld afkeerde en in Montana als een
heremiet ging leven, maar intussen wel regelmatig naar de bibliotheek trok om
er de gang van zaken te volgen. Hij wilde niet dat we steeds meer afhankelijk waren
van technologie en dat is inderdaad een punt waar we ons weinig van bewust van
zijn. Maar dat hij vanuit zijn hoge specialisatie in de wiskunde een grote
afkeer kreeg van de samenleving, nota bene nog voor de technologie die wij
banaal zijn gaan vinden, de pc, labtop, alle digitale optuiging van ons leven,
onze levens was binnengekomen stelde zijn forenzische psychiaters voor nogal
wat vragen.
Draaisma
laat zien hoe snel men Ted Kascynski wilde labelen en die labels zouden meteen
verklarend werken. Een psychiater sprak 22 uur met hem, nam zijn dagboeken door
en sprak met de familie, ook zijn broer Dave die in het manifest van de
Unabomber de handtekening van zijn broer herkende. De moeder probeerde aan te
tonen dat haar zoon in een warm en rustig nest opgroeide, dat hij misschien
eens een traumatische ziekenhuisopname had meegemaakt, maar dat hij misschien
te snel een volwassen leven was gaan leiden, omdat hij met zijn IQ van 167 niet
veel had aan het reguliere onderwijs; dus mocht hij vroeger dan voorzien naar
het volgende jaar, sloeg hij schooljaren over. Met zijn 16 zat hij al op
Harvard. En na twee jaar docentschap in Berkeley vertrok hij er weer.
Begrijp
ik Dauwe Draaisma goed, dan is het moeilijk de drijfveren van een bijzonder man
als Theodore Kaszynski goed te begrijpen. Dat hij zijn familie - ondanks het
feit dat zijn moeder diens jeugdjaren als goed beschouwde - haatte en hen,
moeder en broer met een soort fiches bedacht als wilde hij hen voor de rechter dagen,
moet men goed bekijken, als een diepgravende haat. Deed men iets goed voor hem,
dan riskeerde men een woedende brief weerom. Wat is hier mis gegaan? Wel, al
die mensen zich op het geval Ted K hadden ingelaten merkten in wezen enkele
elementen niet op. Druk als ze waren met labelen en zo dus data invoegend om de
labeling te verantwoorden, zodat ze het verhaal vertelden om hun bevinding te
schragen, zagen ze niet dat het best kon dat de jongeman die Kaszynski was in
Harvard met een sfeer van wanhoop geconfronteerd was geworden. Ook nam hij deel
aan psychologische onderzoeken, die nogal gewelddadig over leken te komen en
zijn zelfbeeld, zijn wereldbeeld ook grondig gewijzigd heeft; niet voor niets
komt er ook een psycholoog op de hitlijst van Ted Kaszynski voor.
In
het zeer breed uitgewerkte relaas over de Unabomber laat de auteur zien dat we
ons niet altijd kunnen verlaten op forenzische analyses. Ook over Anders Breivik
gaan verhalen rond, waarbij gebleken is dat de sociale diensten hem niet altijd
adequaat gevolgd hebben; in Nederland werd de jeugdbescherming wel eens
verweten te snel tot uithuisneming besloten hebben van kinderen. Dat bleek zelf
tot psychosociale ontreddering te hebben geleid. Moeten we daarom besluiten dat
het ook nooit goed is? Wellicht kan men besluiten dat we van de psychologie als
wetenschap vooral het onderzoek en begrijpelijk maken van moeilijk begrijpelijk
gedrag mogen verwachten.
Zo
is er de kwestie van de vergeetpil, waarmee de auteur ons binnen voert in het
domein van de contradictie par excellence, want hoe graag willen we niet kunnen
onthouden wat we leren, wat we nodig hebben of denken nodig hebben in ons
professionele leven. Reeds Giordano Bruno was een van die filosofen die dachten
dat je een geheugenpaleis kon bouwen met je kennis zodat er niets verloren zou
gaan. Ook studenten zoeken allerlei middelen om hun geheugen optimaal te kunnen
vullen en tijdig weer aanspreken. Maar er zijn ook ervaringen die we liever
vergeten, waar we denken dat we die herinneringen niet terug zien komen. We
kunnen ons dat gemakkelijk inleven als we ons bepaalde herinneringen voor de
geest halen. Om PTSS te voorkomen dacht men eraan dat men mensen die
herinneringen die hen geraakt hadden kon doen vergeten, maar per slot van
rekening bleek dat mensen ook niet houden van een geheugen als een kaas met
gaten.
We
krijgen ook het verhaal van een brandweerman die na een zware interventie met
zijn collegae begint te praten, niet onmiddellijk, maar nadat ook bij hem de
gebeurtenissen wat ingezonken zijn. Deze spontane oefening vormde voor de mensen
die erbij betrokken waren een steun om met de herinnering aan de interventie om
te gaan en hun werk goed te laten doen. Maar, lezen we ook in dit boek, wanneer
men de aanpak van de debriefing gaat formaliseren, professionaliseren ook
blijkt de helende werking ervan beperkter dan gedacht. Draaisma stelt zich dus
ernstige vragen en laat zien dat een wetenschappelijke methode in deze niet
altijd helpt. Spontane uitwisseling blijkt te werken, geformaliseerde aanpak
ligt al moeilijker. Het manipuleren van het geheugen, zo blijkt, had vaak tot
doel lijden, onnodig lijden te vermijden. We lezen hoe G.W. Busch in 2001 een
ethisch comité instelde rond de manipulatie van het geheugen, om dus PTSS en
aanverwante aandoeningen te voorkomen. Het comité neemt doorgaans een
afhoudende houding aan, vreest profylactisch gebruik van proprandol, dat de
herinnering aan een traumatische ervaring zou temperen en wijst op allerlei
gevaren die niet altijd goed te funderen vallen. Maar het geheugen is meer dan
de herinnering, denkt een mens dan: de herinnering krijgt pas betekenis als het
ingebed is in een groter verhaal. Douwe Draaisma laat zien hoe complex het
verhaal wel niet is, dat we de herinnering niet als een naakt feit kunnen zien,
omdat herinneringen in verschillende andere verhalen verweven zitten, via
associaties en soms roept een geur een herinnering op, dan weer een geluid of
een blik. Zegt de auteur: "Ons geheugen lijkt wel een verwilderde tuin.
Pogingen om heel precies en heel gericht herinneringen te elimineren zal nog
het meest weg hebben van het lostrekken van klimop. De meeste weerstand tegen
het wissen van herinneringen zal worden geboden door het geheugen zelf"
(p. 142).
Het
Rashomoneffect verwijst naar een film van de Japanse regisseur Akira Kurusowa,
die beschrijft hoe een houthakker en een monnik onder een portiek staan te
praten terwijl de regen omlaag plenst. Een rover had een samoerai vermoord en
diens vrouw verkracht en was net door de rechtbank voor zijn daden bestraft. Ik
weet niet zeker of ik de prent ooit heb gezien, wellicht in Brussel en het
voormalige filmmuseum, maar het verhaal van Kurusawa komt men ook om een andere
reden bekend voor, want als student geschiedenis kregen we te maken met de
betrouwbaarheid van bronnen en hoe we konden nagaan of een bron ons voldoende
zekerheid kon geven van de juistheid van de bron, soms bleek de bron indirect
dan weer wel bruikbaar. In dit hoofdstuk laat Douwe Draaisma zien hoe het
Rashomoneffect, het feit met name dat we telkens we een relaas horen over
dezelfde feiten, we een ander verhaal horen, waarin de feiten een andere
betekenis krijgen. Kurusawa kreeg het aan de stok met zijn producer, omdat de
regisseur niet met een afgewerkt script werkte, docht telkens weer nieuwe
mogelijkheden onderzocht. De producent was boos weg gebeend, maar toen de film
met enige luister werd vertonen, decennia later, deed die alsof hij de vader
van het succes was. Altijd weer, zo lezen we, komen we die onzekerheid over de
feiten tegen, want wie ze vertelt en waarom bepaalt de ordening en duiding
ervan. Het valt dan op hoe actietrillers en politieseries wel eens ruimte laten
voor de verschillende mogelijke benaderingen, terwijl in media over moeilijke
onderzoeksacties, zoals na de aanslagen in Zaventem en Maalbeek graag
eenduidige informatie krijgen.
Als
we het goed overwegen, dan schept Douwe Draaisma niet enkel een wonderlijke
wereld, dat van een ongemeen rijk opgetuigd geheugen - tenzij om allerlei
redenen die opname in het geheugen van gebeurtenissen, ervaringen niet lukken. Maar
ook laat hij zien dat mensen niet per se liegen als ze een ander verhaal
vertellen, zeker niet als ze het doen zoveel jaren na een gebeurtenissen. Aan
de ene kant krijgen we in het begin van het boek te zien hoe Jozef door zijn
broeders in een put gegooid wordt en vervolgens verkocht aan een karavaan op
weg naar Egypte. Na nogal wat moeilijkheden - waarbij het vermogen dromen te
duiden hem nu eens schaadt en dan weer redt - schopt Jozef het tot onderkoning
van Pharao. Het verhaal van de zeven vette jaren en zeven magere jaren, de
voorbereidingen van Jozef op vraag van Pharao om reserves aan te leggen voor de
kwade jaren, was ooit genoegzaam gekend, maar de betekenis is niet altijd
eenduidig. In zijn jonge jaren las Douwe Draaisma vooral dit verhaal, evenals
de ontmoeting van Jozef met zijn broeders. Eenmaal ouder las dezelfde auteur
een ander verhaal, waarin hij er zich over ging verwonderen hoe voorzichtig
Jozef zijn broeders om de tuin leidde maar dat aan het einde de oude vader,
Jacob en ook de jongste zoon, Benjamin en de broeders die hem zoveel kwaad
berokkend hadden in Egypte, in een paleis van Jozef veilig zijn voor de
ontberingen van de hongersnood in Juda of Galilea... Het moet duidelijk zijn
dat de auteur de bijbel alleen maar anders kon lezen, omdat hij andere
gevoeligheden bij het lezen aangesproken voelde worden. Moet men er niet verbaasd
over zijn dat Jozef inderdaad geen vergelding zoekt, wat zijn broertjes
natuurlijk wel vrezen? Die genade, die Jacob weet op te brengen, moet ons wel
boeien, maar ik herinner me niet dat ons dit laatste hoofdstuk van Genesis ooit
zo uit gelegd is geworden. Zelf de bijbel lezen, zelf boeken lezen dus.
Was
de aanpak van de auteur boeiend en het essay goed geschreven, dan blijkt ook,
af en toe iets opzoekend op internet, dat de omgang met wetenschappelijke inzichten
uitgebreid aan bod komt. Maar vooral kunnen we vaststellen dat we hier een
beeld van wat het geheugen zou kunnen zijn en vooral wat herinneringen met ons
kunnen doen, krijgen dat ons kan helpen met lastige herinneringen te leven. Soms
kan men van donker verkleurde goede herinneringen weer iets toonbaars maken,
door het los te zien van wat er een einde aan maakte.
Iedereen
draagt die mee, kijkt vaak door die bril naar anderen en zoekt wel eens een
oplossing. Een breuk die niet geheeld raakt - een medisch beeld bij uitstek -
kan men niet altijd opnieuw opereren. Als het de bedoeling is van de
psychiatrie en de psychologie lijden weg te nemen, dan zal dat niet altijd
lukken door precies en gericht die donkere momenten te wissen. Ook moeten we
begrijpen dat wie het hele verhaal vertellen wil, vaak het risico loopt zich te
verliezen maar erger nog zichzelf en anderen te bedriegen. Men kan maar
vertellen wat men zelf met zich meedraagt en niet (onbewust) gewist is
geworden.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten