Wie kan tegen dag tegen racisme zijn?
Dezer Dagen
Racisme, aanslagen en onvrede
Het kluwen van een complexe wereld
Er
lijkt schot in te komen, want het besef groeit dat de globalisatie op
economisch vlak voor zowel sociale als culturele ongemakken heeft gezorgd.
Op
de dag tegen het racisme herdenken we ook aanslagen, die getuigen van de
bereidheid van enkelen om onze samenleving onderuit te halen. Men zou in
overweging moeten nemen dat Duitsland, na 12 jaar dictatuur en 7 jaar oorlog,
nadat grote steden en industriële installaties vernietigd waren vrij snel
opnieuw van start kon gaan, zeker na 1947 toen het Marshallplan de drie
westelijke bezettingszones plus West-Berlijn economisch op gang hebben
gebracht. Het oosten, onder de hoede van de Sovjet-Unie bleef nog veertig
aanmodderen. Het verschil, het Westen hervond de oude dynamiek die sinds 1860
de economische motor van Duitsland had gevormd die in 1913 het Verenigd
Koninkrijk overklaste. Het land hervond die dynamiek ondanks de bereidheid mee
te doen met de NSDAP, maar ook dankzij de aangeleerde discipline, de inzet en
ook wel - wat vaak vergeten wordt - de creativiteit van de Duitse bevolking.
Racisme bestrijden is iets goeds, maar waarvoor kan men strijden?
Ik
zie het altijd weer, die verhalen over racisme in Europa, van de plaatselijke
bevolking, maar als ik een jonge Iraanse, Maryam Madjidi, hoor praten, op de Franse televisie,
over haar vlucht uit het Iran van de Ayatollahs, dan denk ik dat mensen
inherent weten waar hun belang ligt en dat paternalisme dat wil beslissen in de
plaats van, moet beheerst worden: wie de neiging voelt opkomen beter te weten
dan mensen die hij of zij van haren noch pluimen kent, denkt best nog een keer
na. Ik heb het niet over de wijsheid van de massa's, want dat legitimeert vaak
mensen als Wilders of Trump, om geen rekening te houden met wat u en ik weten.
Zowel
in Nederland als in de VS maar ook in Frankrijk heeft men het onderwijs laten
verkommeren, terwijl men de kosten voor de studenten - meestal de ouders -
onethisch hoog heeft laten oplopen. In Duitsland bijvoorbeeld blijft de toegang
tot het onderwijs behoorlijk te behappen en bleef de kwaliteit ook hoog, net
als in Vlaanderen, ondanks de pogingen om via benchmarking ons onderwijs op dat
van Nederland en Frankrijk, Finland te richten. Er zijn problemen in het onderwijs,
zeker het secondair onderwijs, maar dat ligt eraan dat onderwijs verplicht is
tot 18 jaar terwijl men van de leerlingen geen bijzondere inspanningen mag
verwachten. Er zijn er die het kunnen opbrengen, maar die lijken net daarom
hersenloos - goede punten halen zou dom zijn. Bizarre wereld. Ook blijken het
vaak meisjes die uitblinken en dan wordt het nog bedenkelijker. Zeker bij de
allochtone bevolking scoren meisjes beter, maar dat lijkt onder de radar te
blijven.
Liever
klaagt men erover, zoals prof. dr. Marc Swyngedouw dat in de goede stad
Antwerpen overmatig veel leerlingen voortijdig
het onderwijs verlaten. Heeft men al eens sociaal-psychologisch onderzoek
verricht naar de redenen die jongeren opgeven om het onderwijs zonder diploma
te laten vallen. Zegt men dat wie voorheen het college vroegtijdig verliet, zoals Jacques
Brel of Willem Elsschot nog een behoorlijke carrière konden maken, dan was dat
omdat die leerlingen al bovengemiddeld geschoold waren: op college was er maar
een richting, Latijn-Grieks en wie dus een paar jaar min of meer succesvol
meekon, was al bovengemiddeld geschoold. Wie vandaag voortijdig de middelbare
school achter zich laat, is ondergemiddeld geschoold en heeft slechts een zeer
partieel beeld van wat de wereld vandaag is. Ook wie het middelbaar succesvol
afsluit merkt dat de opgedane kennis niet altijd volstaat om in het hoger
onderwijs door de opleidingen te fietsen. Men is vergeten dat studeren ook een
soort vreugde in het studeren kan opleveren. Nu heb ik dat zelf ook niet altijd
ervaren, maar ik weet wel dat er momenten waren dat ik er echt genoegen in
schiep een wiskundeoefening goed af te werken. Helaas waren er ook momenten dat
ik het niet de moeite vond er me echt voor in te zetten...
Vandaag
blijkt men jongeren die ondermaats presteren ook in een keer een alibi te
bezorgen en zeker als het jongeren met een migratieachtergrond betreft, lijkt
men het aannemelijk te vinden dat die weinig interesse opbrengen, maar kan de
inzet alleen van de docenten komen? Marc
Swyngedouw laat zien hoeveel mensen die te weinig geschoold zijn, in de stad
Antwerpen rondlopen. Maar reeds Hubert Lampo schreef in "De Komst van
Joachim Stiller" dat leraren, zijn vakgenoten, maar saaie pieten zijn die
niet veel weten van de werkelijke wereld. Clem Schouwenaars vond dan weer dat
het best meeviel met de soort "leraren", want ze wisten toch wel iets
van geschiedenis, literatuur... Joris Note laat dan weer zien hoe leraren
uitgeblust kan raken, omdat de directeur te ambitieus is of net niet ambitieus
genoeg. Maar zelfs vandaag zijn er weinig schrijvers die weten te melden dat
men eerst kennis moet opdoen, voor men zelf iets te vertellen heeft. Stefan
Zweig heeft dat in zijn afscheidsbrief "Die Welt von Gestern" mooi
beschreven: hoe hij graag spijbelde om in een koffiehuis, van de Weense
gezindte, kranten en bladen ging lezen, maar later moest hij toch opmerken dat
hij zonder de op school opgedane kennis niet veel had kunnen schrijven. Ook de
Gentse schrijver Maeterlinck schreef in Bulles Bleues hoe hij op zijn college,
Sint-Barbara, wel vaak het vergeefse van die schoolse activiteiten had
aangevoeld en er zelfs al eens tegen had geprotesteerd, maar toen hij later in
Normandië en Nice woonde, stelde hij toch maar vast wat hij eraan had
overgehouden. Neen, de parate kennis gaat verloren, dat zeggen deze auteurs
ook, maar wat overblijft is een gemak om met kennis om te gaan en er zelf iets
aan toe te voegen.
Waar
komt toch dat racisme vandaan? Wie het bestrijden wil, weet welke kwaal hij of
zij moet aanpakken, maar doorgaans lijkt het werk vergeefs, omdat men zich
verzet tegen een monster dat men zelf niet kan begrijpen. In de epoche waarin
Zweig en Maeterlinck leefden, met onder meer de affaire Dreyfus leefde een
virulent racisme en een nationalisme waar wij ons nauwelijks een idee van
kunnen vormen. Ico Maly schreef in een boek over de ideologie van de N-VA
hoezeer de N-VA naar Herder, Johann Gottlieb Herder, zou kijken. Hoeveel mensen
in N-VA Herder kennen en zijn werken zouden hebben doorgenomen? Wie het weet
mag het zeggen. Herder, dominee in Riga vertrok toen zijn ambt hem ging
tegenstaan naar Bordeaux - gooi de trossen los -, waarna Herder via Straatsburg
in Jena en Weimer terecht kwam, in de kring van Goethe. Ico Maly noemt het
nationalisme van Herder de bron van het nationalisme van de N-VA en dat had de
partij als een compliment kunnen aannemen, want Herder was absoluut geen
sabelsleper en als hij een nationalisme voorstond, was dat er een waarbij
staten elkaar erkenden en er borg voor stonden de andere niet aan te vallen.
Herder beleefde dan ook de gesel van de oorlogen tijdens de Franse Revolutie maar stierf net voor Napoleon keizer werd en zijn campagnes tegen Pruisen en Oostenrijk (1805 - 1806). Herder vond dat een rijk zich wel moet
bewapenen, maar enkel om anderen te ontraden aan te vallen en bij voorkeur zou
het leger dus nooit ingezet moeten worden. Maar belangrijker nog, Herder vond
dat geen natie - binnen Europa - het recht had zich superieur te betonen
tegenover anderen. Maly, zo denk ik dan, heeft Herder via Wikipedia of zo
geraadpleegd dan wel via critici. Rudiger Safranski die een essay schreef
"Romantik, eine Deutsche Affäre" maakt duidelijk dat Herder wel tot
de Romantik gerekend kan worden, toch houdt hij er een geschietvisie op na, die
we modern zouden kunnen noemen. Staten hoeven elkaar niet naar het leven te
staan. In zekere zin sluit zijn visie aan bij die van Immanuel Kant, die in
"Zum Ewigen Frieden" uiteenzette dat landen best naast elkaar kunnen
bestaan zonder elkaar aan te vallen. Van een grotere statenbond wilde Kant niet
direct weten.
Het is ook wel zo dat in die periode, na 1806
in Pruisen, als gevolg van de nederlaag in Jena enkele Pruisische politici en
militairen streefden naar diepgaande modernisering van Pruisen, met mensen als
Hardenberg en Stein zu Stein. Zij ontwikkelden een progressieve politiek, die
na de val van Napoleon zou vervangen worden door een reactionair beleid, waarin
precies de polarisatie zou gaan gedijen. Ook ontstond een onmiskenbaar
superioriteitsgevoel in Pruisen, waar geen kruid tegen gewassen was, terwijl
net een Alexander von Humboldt er tot op hoge leeftijd en tegen de mores van
zijn tijd in, vanuit ging dat men vooral nieuwsgierig moet zijn. Ook de
pogingen van 1848 om een liberaal Duitsland op de sporen te zetten werden
vakkundig de nek omgewrongen, door de afgevaardigden zelf in het Frankfurter
parlement en door de omgeving van de Pruisische koning. Met name de vraag of
men voor een Groot-Duitse oplossingen diende te gaan, inclusief Oostenrijk dan
wel voor een Klein-Duitse, zonder Oostenrijk werd een breekijzer, waar het
liberalisme stuk op liep. Bedenken we maar dat in datzelfde jaar in Parijs de
Burger-Koning Louis-Philippe werd afgezet en dat kort daarop een kleine
Napoleon de macht in handen kreeg. In Nederland schreef Johann Thorbecke een
liberale grondwet en België kreeg een eerste politieke partij, de liberalen
begonnen aan hun mars door de instellingen, omdat ze vonden dat het politieke
bestel te vaak in handen was van conservatieve, zeg maar reactionaire
landedelen, terwijl de toekomst in de industrie en de steden te zoeken was.
Maar ook de liberalen hadden weinig op met de Vlomse Boeren, boerkens, zeker na
de landbouwcrisis van 1845-1848. Ook daar was merkwaardig genoeg sprake van
racisme, omdat men ras en degeneratie met elkaar was gaan verbinden.
Als
we vandaag, 72 jaar na het einde van WO II en het einde van Nazi-Duitsland een
dag tegen racisme hebben, dan is dat een goede gelegenheid om te begrijpen
waarom mensen ertoe neigen anderen als minderwaardig te beschouwen. Als mensen
in hun omgeving mensen zien verschijnen die uit andere werelddelen
komen, of andere culturen, dan komt de vraag op of men eerst naar de mensen
kijken zal en dan hun afkomst in aanmerking nemen, dan wel of men botweg
iedereen zal afwijzen die niet tot onze cultuur behoort. In de feiten zien we
dat wie zich tegen racisme kant blind blijft voor de eigen gevoelens. Hoewel
racisme vaak een gevolg is van allerlei soorten ongenoegen, onmacht ook, komt
het zelden voor dat dit racisme tot gewelddadigheid leidt. Een randvoorwaarde
lijkt te zijn dat de algemene opinie - nog iets anders dan de publieke opinie -
en de overheid zelf racisme ondersteunen en voeden. Men kan bezwaarlijk stellen
dat er in Europa, zeker in West-Europa nog regimes zijn die zelfs maar
onderhuids racisme gedogen, zodat een van de randvoorwaarden om tot gewelddadig
racisme te komen, niet meer is vervuld. Als ik bij deze bedenk hoe Frankrijk
tijdens de oorlog tegen Algerije bij bepaalde acties nauwelijks racistische
gevoelens kon onderdrukken, maar dat Charles de Gaulle wel vond dat Algerije
wel onafhankelijk kon worden, tegen de "pieds-noirs" in, dan moet men
toch wel erkennen dat sommige mensen net boven die algemene opinie kunnen
uitstijgen. Na het bloedbad in Oran trokken die "colons" weg naar
Frankrijk, waar ze hun haat jegens de Algerijnen en niet te stelpen verdriet
voor het verlies van hun voormalige status in clubs bleven cultiveren.
Natuurlijk, het bloedbad van Oran was zelf het gevolg van vergrijpen en
gewelddaden vanwege de colons, de pieds-noirs tegen de Algerijnen en ook het
Franse leger en de politie hadden bloed aan de handen. Tot na 1990 bleef dat
verhaal in Frankrijk opspelen en kreeg racisme een blijvende bron van
ongenoegen.
Het
is dus maar de vraag hoe we racisme onder controle kunnen houden en hoe we de
voedingsbodem ervoor kunnen wegnemen. Zijn er mensen die in hun kroeg onverkort
racistische opmerkingen maken? Ja. Moeten ze worden gestraft? Misschien blijkt
de remedie erger dan de kwaal, omdat men mensen de kans geeft zich tekort
gedaan te voelen. Onder meer Matthias Storme meent dat men in de particuliere
sfeer mag discrimineren, op grond van de gedachte dat mensen vrij zijn om hun
voorkeur te laten gelden. Anderen, zoals Unia menen dat ook in de particuliere
sfeer discriminatie niet kan. In een discussie poneerde ik dat wie geen macht
heeft om te beslissen over anderen of anderen iets kan geven of weigeren ook
niet kan discrimineren. Dat betekent niet dat zo iemand niet racistisch uit de
hoek kan komen, maar de macht ontbreekt hem of haar om discriminerend op te
treden, doch hij of zij kan wel vernederen, valt te vrezen.
Het
probleem van superioriteitswanen moet men dan toch ook wel in het vizier nemen,
want hoezo, mensen zijn beter dan andere? Het is al een paar decennia geleden
dat ik Afrikanen ontmoette, in het ouderlijke huis, mensen uit Ruanda en later
in Brussel had ik een Afrikaanse buurvrouw die zong in een bar. De aanwezigheid
van "vreemdelingen" is dezer dagen geen nieuws meer, maar ik denk dat
de generatie van mijn vader versteld stond van de aanwezigheid van Afrikanen in
Brussel maar ik heb hem nooit betrapt op een racistische uitspraak. Was het
beleefdheid? Misschien zit daar een probleem dezer dagen, dat we hoffelijkheid
en fatsoenlijk gedrag niet meer naar waarde schatten. Zelfs als je al eens een
zweem van onrust zou bespeuren als je mensen met een andere afkomst, uit Afrika
- opvallend toch hoe weinig we dat tegenover Turkse mensen onmiddellijk ervaren
- kan je nog altijd besluiten fatsoenlijk te blijven.
Dagen
tegen racisme hebben weinig opgebracht, omdat we precies de filter in ons
gedrag, sociale controle en fatsoen hebben laten vallen. Men kan in een
complexe massasamenleving niet zomaar met iedereen communiceren, maar men kan
wel bedenken dat we in hetzelfde schuitje zitten. Blijft het belangrijk racisme
te veroordelen, dan is het veel belangrijker mensen bij de samenleving te
betrekken, want wat mensen die zo hard tegen racisme fulmineren over het hoofd
zien is dat autochtone mensen zich inderdaad vergeten en over het hoofd gezien
kunnen voelen. Zij voelen zich ook door de gebeurtenissen en veranderingen
overmand. Ik denk dat we eens wat meer positieve actie moeten overwegen, zoals
inderdaad een pleidooi voor fatsoen gebaseerd op wederzijds respect. Fatsoen
omdat het moet, zal weinig zoden aan de dijk zetten, maar als het voortkomt uit
het besef dat we samen te leven hebben en dat hun vrede de onze is en hun
welbevinden het onze ten goede kan komen, dan zijn we al een eind gevorderd.
Het
is een Duitse dame, Ruth Andreas-Friedrich, die joden hielp onder te duiken of
te vluchten, toen het nog kon en zo tegen de inzichten van de regering en velen
in het volk wars van jodenhaat door het leven ging. Aan het einde van de oorlog
zag ze velen uit haar groep vertrekken, sommige verkozen de Russische
bezettingszone, zij bleef nog in Berlijn, maar nadat haar man, een dirigent
door een dom misverstand was neergeschoten op de grens tussen de Russische en
Britse zone kreeg ze het te kwaad.
Vooral blijkt het moeilijk, stelde zij toen vast om voor iets te strijden, ware
vrijheid bijvoorbeeld. Vechten tegen de nazi's had hen verbonden, na de zege
kwam de verdeeldheid. Dat moet ons dezer dagen aanspreken, want we hebben weinig
om voor te vechten, denken we. Wel, misschien kan fatsoenlijk gedrag om het
samenleven te verbeteren al een goed begin zijn. Let wel, van wat fatsoenlijk
is, kan men geen definitie geven of nog, men kan het niet volkomen in regels
vatten. Wel gaat het om respect en om wat we broederschap zouden kunnen noemen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten