Geen academische pausen s.v.p.
Dezer
Dagen
Alleen de beste prof
Lessen via Youtube
Van
wie kreeg u les aan de universiteit? Veel kans dat mensen vandaag de namen van
Walter Prevenier of zelfs R.C. van Caeneghem al lang en breed vergeten zijn of
menen dat die professor Vandenbroecke misschien wel niet die grote demograaf
was waarvoor sommigen hem willen houden. Maar een prof van Harvard, dat moet
wel het neusje van de zalm zijn.
Professoren
doen onderzoek, dat zich voltrekt afhankelijk van hun eigen discipline en
krijgt bovendien lesopdrachten, die hem of haar soms een gelegenheid bieden om
inzichten uit te testen in werkcolleges waar dan al eens interessante artikelen
uit voortkomen. Zo een prof uit Harvard die geschiedenis zou geven, zou al heel
gespecialiseerd moeten zijn om voor alleen al de geschiedenis van de 27
lidstaten van de EU iets zinnigs te vertellen of over de geschiedenis van
Zuid-Amerika. Maar het punt is vooral: wat is de beste professor?
Dat
hangt van het vakgebied af en hoe iemand bereid is elementaire kennis over te dragen, middels een basisleergang of een
Inleiding in de geschiedenis van de
Nieuwe Tijden. Prof. W. Brulez werd door zijn studenten niet echt op handen
gedragen, al zeker niet in de grote hoorcolleges, want wat we kregen waren
detailkwesties, zoals de aanwezigheid van academies en loges in Franse steden
tijdens de 18de eeuw. Of demografische ontwikkelingen in Vlaanderen van de
zestiende tot de achttiende eeuw en dan vergeet ik nog de evolutie van de
graanprijzen. Niets geen omkering van allianties door Louis XV en Maria
Theresia van Oostenrijk, terwijl Habsburg en Bourbon elkaar sinds de 16de eeuw
mededogenloos hadden bestreden. Maar, zo klonk het, dat kan u vinden in
synthesewerken. In het kader van die leergang las ik ook een studie van Lucien
Goldman, Le dieu caché. Het leek me volwaardig universitair onderwijs, waarbij
de verwerking van de leerstof aan de wijsheid van de studenten werd
overgelaten.
Het
blijft merkwaardig hoe we met kwaliteit goochelen en ons een beeld menen te
kunnen vormen van een "steengoede professor". Neem nu prof. dr. Ludo
Milis, mediëvist en af en toe zich wagend aan onbetreden paden, wat voor de
discipline een verrekt moeilijke oefening moet heten. Toch vonden studenten van
latere jaren hem een lastig heerschap. Of Hugo Soly, die ook al niet te beroerd
was onderzoek te starten dat niet geheel binnen de afgebakende percelen te
situeren viel. Aan de andere kant had je dan weer hoogleraren die ons uren
konden doorzagen over de bul Unigenitus, omdat dit hun specialisme was en waar
we dezer dagen nog weinig van afweten.
Ik
bedoel maar, binnen dat complexe gebied van de academische geschiedschrijving
zou het al raar zijn, mocht men de indruk krijgen dat een prof alles kon
vertellen. Walter Prevenier bracht ons in hoor-
en werkcolleges het metier van de historische kritiek bij, terwijl wij
in oefeningen de praktijk van het metier leerden aan de hand van concrete
kwesties, teksten, archiefbescheiden. Bovendien zou men toch al stilaan moeten
weten dat juist de academie in zijn meest performante vorm geen monopolies toelaat,
dat professoren inderdaad elkaar graag de loef afsteken, maar die competitie
kan er nooit toe leiden dat een boven allen uitsteken zou. Waarom zou Einstein
anders in Princeton die hele groep onderzoekers aanvaard hebben? Of waarom zou Robert
Oppenheimer in Los Alamos zo een grote topgeleerden hebben samengebracht? Omdat
we weten dat verschillende benaderingen pas tot nuttige en werkbare resultaten
zouden leiden.
Het
kan dus uiteraard leerzaam zijn te luisteren en kijken naar een college naar
een prof fysica die een inleidende leergang tot de snarentheorie zou geven,
maar als leek zou ik wellicht algauw afhaken, als hij tot ingelezen studenten
en collegae zou spreken. Ik zal ook niet beweren dat het niet leerzaam kan zijn
naar hoorcolleges te kijken of naar een masterclass, want die mogelijkheden
bieden de nieuwe media uiteraard wel en we moeten daar inderdaad ons voordeel
mee doen.
Het
probleem blijft dat men de idee niet wil loslaten dat er zoiets als de beste
prof zou bestaan. Het beste is het wel dat er zeer goede hoogleraren zijn, maar
die we niet per se vinden in de Ivy-league, want ook daar is het ondanks alles
en ondanks alle middelen die ze kunnen
verzamelen een zaak van kiezen en dan spelen vele factoren mee. De keuze voor
deze of gene assistent, voor deze of gene suppleant kan al de weg van vele
andere waardevolle krachten afsluiten. Er is iets mis met de academische
cultuur als we zo gebrand zijn op het zoeken naar de beste hoogleraar.
Kan
men Sam IJsseling tegenover Leo Apostel zetten? De een heeft een ander
filosofisch curriculum ontwikkeld dan de ander en beide blijken wat mij betreft
best uitdagende professoren. Ik kies om veiligheidsredenen voor professoren die
ons al verlaten hebben. Maar ook breng ik deze twee filosofen in het veld die
mij alvast toelieten te begrijpen dat er veel in het dagelijkse bestaan en op
hogere niveaus in wezen niet te vatten valt. Verwondering en proberen door te
dringen in wat zich aandient, zonder te weten of men ooit aan het einde van de
rit komt. Nu was ik niet zo een fan van het postmodernisme in de banale vorm
die we vaak voorgeschoteld kregen. Maar ik denk wel dat IJseling met zijn
aandacht voor de veelvuldigheid van de werkelijkheid, meerduidigheid wel
degelijk verder ging dan het relativisme waartoe het postmodernisme aanleiding
gaf. Was hij een groot filosoof, een begenadigd lesgever? Volgens zijn
studenten was hij dat zonder meer.
In
die zin is het Erasmusprogramma van de EU iets bijzonder interessant en zien we
studenten voor een doctoraal niet meer per se op de eigen Alma Mater beroep
doen. Zoals in de goede tijd van de reizende studenten, Thomas van Aquino, Giordano
Bruno, Herder, Schiller ook, zijn er voorbeelden van, die na hun basisjaren
naar andere horizonten trokken of op eigen houtje een curriculum in elkaar
botsten. Vandaag is het halen van de bachelorgraad en het meesterstuk afleveren
een noodzakelijke voorwaarde, maar men mag enige tijd een andere universiteit
bezoeken. Zullen Britten na de afronding van de Brexit nog toegang hebben tot
Erasmus? Het blijft opvallend hoe mensen vinden dat je tegelijk een universele
geest moet ontwikkelen en toch ter plaatse kan blijven. Montaigne bleef
doorgaans ook in zijn toren pleisteren en Emily Dickinson, die koos voor een
zelfgekozen beperking, eenheid van locatie voor haar leven en gedichten.
Henri
Pirenne reisde naar Berlijn waar hij onder anderen bij Ranke ging studeren,
maar hij trok ook naar Leipzig en Parijs en werd toonaangevend. Nu kan men
natuurlijk vaststellen dat zijn aandacht voor het graafschap Vlaanderen en het
Prinsbisdom Luik vooringenomenheid veronderstelde of dat zijn Pirenne-thesis,
waarbij hij meende dat de Islam de culturele samenhang rond de Middellandse Zee
zou verbroken hebben niet de toets der kritiek meer kan doorstaan. maar het is
wel wat kort door de bocht, vrees ik, want men weet toch dat men eerst een iet
of wat uitdagende stelling nodig heeft om vervolgens via kritische benadering
tot een nieuw overzicht en inzicht te komen.
Dat
de inzichten van Henri Pirenne geen referentiewerken meer zijn, mag niet
beletten te begrijpen hoe hij de academische geschiedschrijving vooruit heeft
geholpen en anders dan sommige collegae van hem aan het eind van de negentiende
eeuw nog presteerden, op grond van speculatie tot bepaalde inzichten te komen.
De moord op Karel de Goede? Volgens ene Leo Vanderkindere waren de Kerels van
Vlaanderen een volk aan de Noordzee die zich bedreigd voelden door de
oprukkende onderdrukking van de graven van Vlaanderen, terwijl Veurne en
Sint-Winoksbergen al lang en breed deel uitmaakten van dit vorstendom. Het was
Pirenne die de geschriften van Galbert van Brugge vond en die kon linken aan
andere bronnen en tot de bevinding kwam dat Vanderkindere het allemaal een
beetje bij elkaar had gefantaseerd. Pirenne bracht met zijn bronnenuitgaven
naar het voorbeeld van de Monumenta Germaniae Historica de kennis van de
Nederlanden op een hoger niveau.
Maar
was hij dan de enige? We zouden een diepgaande studie van de academische
geschiedschrijving aan het eind van de negentiende eeuw moeten aanvatten om
daar een betere kijk op te krijgen. Voorlopig kennen veel mensen slechts
Pirenne en Huizinga, die gelden als antagonisten, terwijl hun benaderingen best
naast elkaar kunnen bestaan, grote bijdragen van beide zijn bekend, maar ze situeren
zich op andere terreinen, behalve dat ze na WO I beide zeer bezorgd worden over
de toekomst van de samenleving.
Is
het voor het verleden al moeilijk aan te geven hoe we de nog bekende namen
moeten situeren, dan zal het voor professoren dezer dagen ook wel niet
eenvoudig zijn. Professor Robbert Dijkgraaf, die telkenjare op de Nederlandse
televisie een publiek college geeft dat te maken heeft met natuurkunde, met het
Standaardmodel van de materie of met de astrofysica, weet ons zeer goed mee te
nemen in domeinen die doorgaans nogal esoterisch lijken. Toch zijn die
oefeningen in vulgarisatie waaraan De Wereld Draait Door alle ondersteuning
verleent van belang, want jongeren kunnen er een roeping vinden en mensen met
al wat jaren op de teller laten zich nog eens bijpraten.
In
plaats dus van die ene autoriteit zou men, denk ik, best kiezen voor
meerstemmigheid, de kritiek op de autoriteiten kan immers net zo leerzaam
blijken als de soms zelfingenomen zekerheid van de zogenaamde autoriteit. Een
voorwaarde blijft dat autoriteit en kritiek even gedreven zijn in hun wetenschappelijke
aanpak en rigueur.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten