Jozef Deleu en de eeuwige Vlaamse Collaborateur
Kritiek
Jozef Deleu, het Nederlands
& Vlaamse ontvoogding
Geeuw,
de Vlaamse Beweging en nog eens geeuw, want Jozef Deleu meent dat Vlaanderen
vaak heeft overleefd door en met dank aan het talent voor collaboratie. Ziezo,
dacht ik, we weten het weer en het is nu wel welletjes geweest. En toch, men
kan de man, Jozef Deleu wel eerbiedwaardig vinden en tegelijk moet men zijn
voorstelling van zaken ernstig tegen het licht houden. Het gaat tenslotte om
een visie die veel van wat gerealiseerd werd negeert en bovendien ook nog eens
een keertje de indruk wekt dat Vlaanderen zich vooral en historisch in de rol
van underdog heeft gepositioneerd. Als geschiedenis zo simpel was, dan hoefde
men geen uitgebreide studies te doen. Of beter, welke vragen dient men zich dan
wel te stellen.
Met
u heb ik de bekende data geleerd, al waren er leraren die al eens andere paden
gingen volgen en ons deden nadenken over de aard van de samenleving ten tijde
van Erasmus en Dirk Martens van Aalst, terwijl het niet altijd gemakkelijk is
de wereld te zien toen bijvoorbeeld het Oud Sint-Jan in Brugge zich
ontwikkelde. Men kan denken aan de idee van sublieme historische ervaringen,
maar als je het interview met Jozef Deleu leest, dan heb ik eerder een
déjà-vue, want waarom wil hij altijd maar herhalen dat mensen die nu in
Vlaanderen van tijd tot tijd voor wat vuurwerk zorgen, de bestuurders en de
nauwelijks herkenbare elite lieden zouden zijn die niet veel bijdragen en zich
vooral in stilte en algemeenheden hullen. Soms is dat zo, maar het is een
veralgemening[i]
die al even afkeurenswaardig is als wie de Vlaming hardwerkend of dom en katholiek
wil blijven noemen.
Als
Bruggeling zou ik kunnen beweren dat ik een nazaat ben van die mensen die in de
vijftiende dat moment van hoge cultuur moeten hebben meegemaakt, maar ik kan
hoogstens de herinnering aan wat toen gerealiseerd werd met respect bejegenen
en zorgen dat die complexe stedelijke geschiedenis, binnen dat grotere geheel
van Europese vorstendommen, waarin het verweven zat, niet vergeten raakt,
zonder dat het tot dwaze zelfverheerlijking zou leiden. Anderzijds heb ik nog
steeds moeite te begrijpen waarom men het Brugge van de achttiende en zelfs
negentiende eeuw gewoon pleegt te negeren. Hoe de stad groeide, doorleefde en
is wat ze is, met een haven op van Heist afgesnoept gebied, lijkt men niet echt
van groot belang te achten.
Wat
voor Brugge geldt, gaat ook op voor Vlaanderen, de geschiedschrijvers doen de
complexiteit zelden recht en dat geldt al helemaal voor zo een schoolmeester
als Jozef Deleu en dat vind ik treurig, want men zou, na zoveel jaren omgang
met het kruim van Vlaamse, Nederlandse en vele andere intellectuelen, toch
mogen verwachten dat zo iemand nu net de intrinsieke rijkdom van die
gemeenschap kan onderkennen en inderdaad, zonder nostalgie vaststellen dat
Vlaanderen sinds het einde van het Ancien Régime veranderd is. Ten goede en
soms ook anderszins, maar vanuit een Herderiaans begrip voor het samenleven der
volkeren in Europa, kan men zowel trots blijken op de eigen samenleving,
gemeenschap en tegelijk ervaren dat er ook in Castilië, Holland,
Baden-Wurtenberg of Silezië... van alles aan goeds te vinden, oude en nieuwe
dingen. Met andere woorden, die besmuikte trots kan helpen het waardevolle te
onderkennen, toen en nu en er met ironische afstandelijk toch pal voor te
staan. Dan helpt het niet te zeggen dat die Vlamingen, ach, ach, ach, vooral
meesters bleken in de collaboratie? Wie? Met Wie? en vooral, waartoe?
Maar
laten we eerst even het ruimtegebruik bekijken en de vele klachten over hoe
lelijk Vlaanderen er nu bij ligt. Het zou wel eens kunnen dat velen die erover
klagen zich geenszins een beeld kunnen vormen van hoe Vlaanderen er rond 1783
uitzag, met vele dorpen, kleine wegen - denkt men - maar er waren waterwegen,
steenwegen sinds de zeventiende eeuw geleidelijk uitgebreid - en, zoals wijlen
Chris Vandenbroecke schreef, een relatief hoog welvaartsniveau. Dat laatste
blijft men betwisten, niet door met data en de verwerking ervan over de brug te
komen, maar door hem dood te zwijgen en dat is een intellectuele en academische
wereld waarin ook Jozef Deleu opmerkzaam aanwezig was, onwaardig. Men is het
debat met de hoogleraar economische en demografische geschiedenis niet
aangegaan bij leven en nadien heeft men die inzichten op grond van zelfgenoegzaamheid
afgewezen.
Héhé,
ik lijk wel Jan de Wilde, die graag eens een potje schelden gaat, maar gelukkig
zichzelf aan het eind van het liedje over het paard getild weet. Toch meen ik
dat Jozef Deleu en anderen, de spraakmakende gemeenschap zich van één taak niet
gekweten hebben, dat is met aandacht volgen wat er aan waardevols gepresteerd
werd in de academie, i.e. de universiteit en de wereld van genootschappen en
Academies, maar in het brede publiek geen of weinig aandacht kreeg. Brede media
die zeggen kwaliteit te willen brengen... ach, ik zwijg al.
Het
interview kwam er naar aanleiding van twee boeken over de Vlaamse Beweging die
verschenen, waarin over de Vlaamse Beweging gereflecteerd wordt, het ene van
Seberechts, waarvan een Jo Tollebeek zal menen dat het boek al te teleologisch
geschreven zou zijn, waarbij hij dan nog eens gelijk kan hebben. Het andere is
van Hans Vandevoorde, die aan de hand teksten van August Vermeylen en Jozef
Deleu de vraag onderzoekt "hoe Vlaming te zijn". Vlaming zijn om Europeër/wereldburger
te worden; wie kan dat niet onderschrijven, dacht ik lang, maar dezer dagen
bekruipt me enige twijfel. Vermeylen ergerde zich in 1896 aan de taalminnarij
en het gebrek aan sociale reflexen in de Vlaamse Beweging van die dagen. Maar
het klopt, zoals Jozef Deleu stelt, de
Vlaamse Beweging zoals we die kennen vormde geen eenheid en men kan inderdaad
een integristische, maximalistische tendens onderscheiden, die min of meer
uitgaat van de eigen kracht. Zelden zal zij de eigen zwakheden onderzoeken en
mis gaat of is gegaan, ligt dan bij de buitenstaanders, de vijanden. De andere
beweging, waar Deleu minder duidelijk over is voor wat de periode voor WO II
aangaat, geen uitsluitsel over geeft hoe men die kan omschrijven en wie er de
vaandeldragers van zouden zijn geweest.
De
benadering die Vermeylen voorstond en gedeeld werd van Links tot bijna rechts,
die streefde naar een Vernederlandsing van de Vlaamse samenleving en waar voor
1914 de literaire wereld zeer mee begaan was, blijft inderdaad onze aandacht
waren. Omwille van het Activisme en vooral de handelingen van een August Borms,
die tot 1928 in de cel moest zitten, politiseerde de Vlaamse Beweging zeer en
de breuklijnen werden helder, ook al bleef een Cyriel Verschaeve lange tijd
"der Stille im Landen" waar af en toe brave borsten heen trokken om
zich politiek te laven aan het orakel, dan betekent dat toch niet dat die
priester zoveel in het kapittel in te brengen had. Men kan dat betreuren of
niet, net de evolutie van de Frontbeweging, zoals Bruno de Wever in "Greep
naar de Macht" heeft beschreven, niet te negeren valt. Komt onmiddellijk
de tweespalt tussen de maximalisten en minimalisten beeld. Toch leest men in
het artikel nergens een verwijzing naar de politicus Frans van Cauwelaert -
omdat deze zich met financiële occupaties besmet zou hebben?
Hoe
u Vlaming kan zijn, kan ik u geenszins uitleggen, maar ik probeer naast het
politieke aspect van het Vlaming zijn, ook het culturele ervan goed in de
vingers te hebben, toch ben ik geen fan van Bobbejaan Schoepen of Laura Lynn.
Mag het? Maar als lid van deze samenleving voel ik me wel geroepen na te denken
en me uit te spreken over maatschappelijke kwesties zoals de ruimtelijke
ordening, de aanleg van kanalen in onze tijd, onderwijsbeleid en nog zo een
paar kwesties. Ook de constitutionele en institutionele kwesties zijn daarbij
van belang.
Europeër
wezen? Ook daar bestaat toch geen blauwdruk voor, zou ik zo denken. Want wat
Europa is, waar ik toch, naar het woord van Johan Huizinga, innig aan verknocht
ben, dat bepalen we tot zekere hoogte mee, maar de tot opbouw van Europa zelf
heeft wel degelijk verdienstelijk. Dus kan men over de politieke structuren en
de inhoudelijke besluitvorming wel eens een boom opzetten of er een boom over
doorzagen. Maar dat betekent dan ook dat je niet enkel je eigen geschiedenis
probeert te kennen, maar ook betracht van andere staten in Europa meer te weten en dan begint het grote werken, van
het inpassen van die onderscheiden geschiedenissen. Overigens, de algemene en
gedeelde kenmerken binnen de Europese cultuur verdient dan nog eens
afzonderlijke aandacht.
Ach
wee, die eeuwige mythe van de collaboratie? Was een Jan Van Brouckhoven van
Bergeyck (1644-1725), zoon van Jan-Baptiste van Brouckhoven en Hélène Fourment,
weduwe van Pieter-Paul Rubens, regenten in de Zuidelijke Nederlanden, zo een
geval collaboratie? Hij werd de Zuid-Nederlandse Colbert genoemd. Men moet dan
eerst weten hoe de gemeenten en Staten, de provincies functioneerden en de
befaamde Collatorale Raden. Jan van Brouckhoven zou in dienst van de Spaanse
regering hoge ambten in Brussel en later ook in Madrid bekleden. Ook tijdens de
Oostenrijkse tijd en als ambteloos persoon, had hij nog veel invloed op het
regeringsbeleid in Brussel en Wenen. Hij is domweg vergeten. Of moeten we het
hebben over figuren die sinds de veertiende eeuw in Vlaanderen mee het bestuur
uitmaakten? Ook daar zou men wel eerst doordrongen horen te zijn van allerlei
institutionele, culturele en academische aspecten van de samenleving toen. Pas
dan kan besloten worden dat sommige topfiguren goed
overeenkwamen met respectievelijk het Bourgondische Hof, zoals een Jean de
Bruges, of het Spaanse en later het Oostenrijkse Hof en ook dient men dan nog
op de vraag beantwoord aan wie die ambtsdragers het meeste voordeel boden.
Of
zou men negeren dat bijvoorbeeld ten tijde van Maria-Theresia de aanleg van
wegen, steenwegen de briefwisseling over bijvoorbeeld de weg van Brugge naar
Kortrijk, laat zien dat sommigen goed wisten hoe ze in Brussel en Wenen konden
opereren om hun doelen te bereiken? Dat eeuwige verwijt van collaboratie ook?
Mevrouw Belle de Charrière, geboren Isabelle van Tuyll van Serooskerken,
zichzelf van Zuylen noemend, levend op het Muiderslot, later in Le Colombier,
huis Le Pontet bij Neufchatel en bekend om haar vrijmoedige en Verlichte
inzichten, trouwde met een Zwitser en had nauwe contacten met onder meer de
Schotse Verlichtingsfiguur Boswell of al die andere bekende figuren in haar
omgeving. Ook toen bleek dat Emilie du Châtelet eigendommen had in Vlaanderen,
kwam het me vreemd voor dat men voor zover het om het Ancien Régime gaat, van
collaboratie geen sprake kon zijn. De basis van loyauteit lagen toen eenmaal
anders dan wij vandaag, nog steeds denkend aan de natiestaat, ons kunnen
indenken, erbij in aanmerking nemend dat men in dat Europa van elkaar
bestrijdende monarchieën aardig wat reisde en vaak langere tijd verbleef buiten
de eigen (huidige) landgrenzen.
Prof.
em. dr. Yvan Van den Berghe beschreef in een uitgebreide studie waarop hij zijn
doctoraat haalde, hoe in Brugge de Verlichting toch wel aanwezig was en een
publiek vond. Toch kan men dan weer niet beweren dat zelfs samenwerking met de
Franse overheid na de annexatie zomaar voor een collaboratie kon doorgaan, om
de simpele reden dat men kon erkennen dat de Franse Revolutie een vooruitgang
vormde en dat het land nu eenmaal bestuurd diende te worden. Het draagvlak voor
Verlichting was nu eenmaal groter dan men het graag wil voorstellen.
Het
blijft ontregelend en nefast dat men de complexiteit van die geschiedenis niet
onder de aandacht weet te brengen. Arm Vlaanderen! Het blijft velen op de
lippen bestorven, maar hoe of het werkelijk geweest is, daartoe onderneemt niet
echt pogingen daarachter te komen. Zo een gesprek met Jozef Deleu wordt dan ook
een tenenkrullende ervaring. Mocht men mij ervan verdenken politiek of
anderszins iets te maken te hebben met de "strekking Verschaeve"
zoals Deleu dat presenteert dan kan ik mij eerder thuis brengen bij de richting
Frans Van Cauwelaert, waarover Deleu niet spreekt en ook krijgen we weinig te
horen over mensen als Lieven Gevaert of een Lodewijk De Raet, die veel te jong
stierf maar als socioloog een imposante bijdrage leverde op de vraag van Hans
Vandevoorde: Hoe Vlaming te zijn?
Bestaan er wel grondige studies over de
sociale, economische, politieke, institutionele en Culturele Geschiedenis van
Vlaanderen tijdens de Negentiende eeuw, bij uitbreiding voor de periode van 1780
tot 1980, zoals met iets grotere aandacht voor Nederland door E.H. Kossmann werd
uitgewerkt (1978-1986), waarin precies die kwesties ook aan bod kwamen. Terecht
kloeg wijlen Eric Defoort erover dat men zo weinig aandacht aan dit soort
kwesties kon besteden. Ten gronde kan men zich afvragen, meen ik, wat voor zin
het heeft een bepaalde mentaliteit aan
de Vlaming toe te schrijven, namelijk die van plantrekkers en lijndraaiers,
collaborateurs. Met lijndraaiers bedoel ik netwerkers.
Neen,
ik ben niet meer van plan de boeken van Seberechts en Vandevoorde te lezen,
want de doelstellingen van deze boeken lijken me niet compatibel met wat men
als een poging tot begrijpende geschiedschrijving kan beschouwen. Mag men hopen
dat men het werk van Chris Vandenbroucke of Hugo Soly, om slechts die te noemen,
maar ook het werk van Wim Blockmans of Walter Prevenier... verdient meer
aandacht. Goed, het zou tot gevolg kunnen hebben dat men er geen gemakkelijke
synthese uit kan distilleren, met cultureel-politieke waarde voor welke
propaganda dan ook. Maar begrijpen van zowel de snelle evoluties in de tijd als
de langzame veranderingen kan voor deze tijd minstens zo belangrijk zijn. Ik
ben voldoende Europeër, zou ik kunnen zeggen, maar ook daar geldt, sprekend
voor mezelf dat ik nog lang niet genoeg afweet van al die complexe
geschiedenissen, om gevoeligheden en ingesleten mythes goed te kunnen
begrijpen. Maar het is belangwekkend te proberen. En neen, wie zegt dat Herman
van Rompuy[ii]
zou hebben gecollaboreerd met Europa, die begrijpt van deze tijd bitter weinig,
want hij, de eerste president van de Raad van Staatshoofden en regeringsleiders
van de Europese Unie, handelde vanuit een grote betrokkenheid bij het wel en
wee van Vlaanderen, België en zelfs Griekenland.
Ik
schrijf dit ook omdat de heer Deleu blijkbaar mee wenst te heulen met mensen
die over het hoofd zien dat er tijdens de oorlog 1940-1945 meer dan zwart of
wit was. Heel wat mensen hadden gewichtige keuzes te maken, zoals zij die weigerden
mee te werken aan de arbeidsdienst in Duitsland en desondanks weggevoerd werden
of, zoals mijn vader en anderen deden, in 1943
- na de collegetijd die hen enige bescherming had gegeven - onderdoken.
Daarbij speelde dan weer mee dat men op de hoogte was geraakt van Besluitwetten
die de Belgische regering in Londen had uitgevaardigd, waarin zware sancties
werden voorzien tegen mensen die wapendracht voor de bezetter kozen, maar ook
anderszins voor wie de Duitsers dienstbaar waren gebleken. Mijn vader was ook
zo een collegestudent, mijnheer Deleu, die het Nederlands zeer genegen was en zich
tegelijk, nadat hij zich in Waarschoot had gevestigd een allerlei organisaties
zoals de ouderraad heeft ingezet, kerkmeester werd, filosofie ging studeren en
lid was van het bestuur van de beroepsvereniging van Tandartsen. Verder bleef
hij zijn leven lang studeren over de vooruitgang in zijn vakgebied. En zo ken
ik wel meer mensen van die generatie en van de volgende... die zich absoluut
niet erkennen in het neerbuigende beeld dat u van hen schetst[iii].
Bart
Haers
[i]
Sommige mensen zouden hier het monstrum "veralgemenisering" in de pen
nemen, terwijl ik dat een hypercorrectie vindt en zelfs een anglisme, dan wel
gallicisme, want het komt zeer dicht bij "generalisation" en het woord "Veralgemenen" bestaat
al. Tenzij men wellicht vooral een zeker afkeer voor de oefening van het
algemener maken, uitbreiden van een observatie tot het hele lot onder de
aandacht wil brengen. Soms kan men er niet omheen wat eenmalig of maar een
aantal keren opgemerkt wordt als vanzelf voor een algemeen geldend fenomeen te
houden.
[ii]
Of
ik nu de inzichten van de eerste president goed zou keuren doet niets ter zake.
Het gaat hier om de vraag of Vlamingen en Brabanders nu echt behept zouden zijn
met een collaborateursmentaliteit.
[iii]
Ik
voeg dit toe, omdat de uitspraken van Jozef Deleu, die wel over Wilfried
Martens schrijft als zo een collegejongen, maar een halve generatie jonger en
dus niet hoefde de keuzes onder ogen te zien die zij, de directe voorgangers
wel te maken hadden, het vermoeden laten dat die generatie echt integraal voor
collaboratie zou gekozen hebben. Onderduiken was een riskante bezigheid.
Reacties
Een reactie posten