Klachten over liberalisme en kapitalisme
Kritiek
Liberalisme en democratie
Waar we voor strijden
Jeroen
Olyslaegers en Bruno De Wever spreken met elkaar over de jaren Dertig en
Veertig (DS Weekblad 6-7 mei) en wat er zich vandaag voordoet. Het pleidooi van
de historicus om niet zomaar zwart of wit tegen de dingen aan te kijken, doch
zwart en wit tegelijk onder ogen te zien, de gedachte van de schrijver dat we
voortdurend tegen van alles moeten strijden, terwijl het best de moeite waard
is te kijken waar we voor zouden moeten/kunnen/willen vechten. Het is een teken
aan de wand, zou men kunnen denken, maar reeds de verzetsstrijdster Ruth
Andreas-Friedrich vond dat men niet enkel tegen iets kon strijden. Na 1945 werd
het haar duidelijk dat dit moeilijk blijkt, zich verenigen voor iets. Nemen we
haar klacht ernstig, toch is er iets mis met haar beoordeling.
Er
zijn andere periodes in de geschiedenis die belangrijk te noemen zijn, vormend
voor onze tijd. Er is het heden dat we zouden willen begrijpen en er is de
toekomst, die voor de een helemaal open lijkt te liggen, maar uiteraard ook
door ons al vorm wordt gegeven. Daarom is het van belang te begrijpen, zoals
Hannah Arendt schreef dat we niet zomaar ondoordacht dingen zouden beslissen,
waarvan de gevolgen voor onszelf of voor anderen desastreus kunnen uitpakken.
Toch kan men tegen Arendt inbrengen, dat die toekomst net vaak door vele kleine
individuele keuzes vorm gegeven wordt. We doen dus wel eens ondoordacht van
alles, maar op te merken valt, dat we goed moeten begrijpen dat doordenken van
iets altijd stukwerk blijft, omdat we niet alle facetten van ons handelen
kunnen overzien. Anderzijds, als we menen dat we alle gevolgen overzien, zou
ons dat wel eens kunnen verlammen. Doordacht handelen vergt veel en blijkt niet
altijd haalbaar.
Ik
schrijf dit omdat in de discussie over de jaren '30 en '40 mensen in soms
onmogelijke posities toch kozen voor bijvoorbeeld het verzet of de onderduik. Ideologische
aandacht lag daarbij ten grondslag aan de weigering mee te werken, zich voor de
Arbeidsdienst in te schrijven, maar ook, uiteraard, levenswil en
overlevingsdrang. Overigens denk ik ook dat men best andere interessante
periodes in de geschiedenis kan onderzoeken, zelfs de tijd van het wilde
kapitalisme in de negentiende eeuw, toen Gent algauw een industriestad van
Europese betekenis werd. Dat het ook een tijd was van plattelandsvlucht kan
niemand ontkennen, want zeker het dicht bevolkte Vlaamse platteland sukkelde
met het probleem van het overaanbod aan arbeidskracht. De stad bracht de
verwachting van een beter leven, maar de integratie liep niet op wieltjes.
Blijkt
nu dat we van die periode alleen zien de uitbuiting van den armen door den
rijken, dan schiet onze blik tekort. Er leefden mensen in beluiken, die echter
gaandeweg de eeuw gesaneerd werden. Een van de bekendste lag waar nu het
instituut der wetenschappen staat, de Plateau- annex Rozier, Batavia. Nu is er
wel een probleem van perspectief: waren de bewoners arm? ja. Was hun
perspectief nogal beperkt? zeker. Toch kan men zich afvragen, gezien de
evolutie en de nood aan de mankracht, de ontwikkelingen ook van de arbeidersbewegingen,
met de oprichting van Vooruit, dan wordt duidelijk dat het niet om verarmde mensen gaat, maar om mensen die
of op het platteland of zelfs in de stad enige of langere tijd niet of
onvoldoende deel hadden aan de toenemende welvaart. Het wilde kapitalisme
immers zorgde voor een toename van vaste banen, op de werkvloer maar ook in
kantoren. We hebben vanwege de sociale bewegingen vooral oog voor de
"Verelendung" van de samenleving, terwijl men, zoals Guy
Vanschoenbeek in "Novecento in Gent" liet zien ook oog kan hebben
voor wat bereikt werd, zeker mede door toedoen van de arbeiders, vakbonden,
coöperatieven mogelijk en temperde dat op zijn minst de Verelendung, de kern van
het marxisme en reden waarom de bourgeois moet bestrijden, terwijl de
industrialisering net voor meer stabiele en verzekerde inkomsten zorgde voor
mensen die voorheen als stukloonwerkers in de huisnijverheid veel onzekerheid
kenden en na de welstand van de achttiende eeuw veel verloren ging. Tegenover
de meerwaardecreatie staat dan ook dat mensen door hun werk ook wel een beter
leven konden nemen. Maar waar zijn de historische bronnen, egodocumenten, archieven,
kadasterskaarten, fiscale bronnen en misschien ook wel data over toenemende
medische zorgen? Voor de Verelendung hebben we wel meer dan voldoende bronnen.
Zoals
men wel kan lezen in bijna elke referentie aan de negentiende eeuw, ziet men
vooral de gedachte opduiken van uitbuiting, armoede en uitzichtloosheid. Het
viel me op in het sublieme "Oorlog en Terpentijn", dat Stefan
Hertmans voor een specifiek probleem geen oplossing vond, dat zijn grootouders
na de Wereldoorlog niet meer de ellende kenden van de jonge jaren. Ook ziet men
hoe Geert van Istendael de sociale promotie van zijn vader, vergeleken met het
bestaan in de ergste armoede die August van Istendael in Sint-Truiden had
gekend, wel moet erkennen, maar hij lijkt niet bereid te zien dat die evolutie
mee te danken was aan economische vooruitgang en precies aan de werking van wat
we nu het middenveld noemen, vakbonden, mutualiteiten, terwijl ook de
individuele inspanningen hun belang hadden. Dat moet ons vragen doen stellen
over wat er tijdens de twintigste eeuw mogelijk is gebleken en nu op mondiale
schaal aan de hand is.
Beginnen
we bij de schoolmeesters, waar ik en mijn broers veertig, vijftig jaar geleden ons
eerste stappen in de kennis en kennisverwerving zetten. Hun kinderen gingen op
hetzelfde niveau verder of klommen hogerop, werden advocaat of leraar v/m
wiskunde. De tijd zal het leren, maar ik heb de indruk dat na WO II in Europa
werkelijk de tijd van ongekende welvaart zowel het werk was van de instituties,
van ondernemers en van mensen zelf die van aanpakken wisten. Opvallend is dat
men dezer dagen, zoals een Franse filosoof schreef, Ruwen Ogien, is onze
(hernieuwde) aandacht voor het lijden en het belang dat we hechten aan mensen
die lijden. Nu in Bangladesh de bevolking geleidelijk mee wordt opgenomen in
het wereldeconomisch systeem en door industriële arbeid een beter lot mag
verdienen, vinden velen dat het niet kan dat H&M en andere bedrijven hen
uitbuiten. Moeten zij dan in hun moerassen rijst blijven telen en nauwelijks boven
het overlevingsniveau uitkomen? Hun leed verzachten? Doen we niet, we vinden
dat de globalisatie onze samenleving bedreigen zou, maar ook het
liberalisering.
Liberalisme
heeft meerdere betekenissen, minstens een politieke, die men dan als links voorstelt,
terwijl men het verschil tussen liberalisme in economische en sociale zin al
gauw als neoliberalisme vertaalt, terwijl er geen reden toe is, want het
neoliberalisme werd veel meer een ideologisch carcan dan het liberalisme ooit
kan zijn, omdat het liberalisme uitgaat van de idee dat mensen om allerlei
redenen, vooral met een winstoogmerk vooruit kunnen gaan. In het neoliberalisme
heeft men de betekenis van de "Onzichtbare Hand" overschat, enerzijds
om de instituties van de democratie te ondergraven, anderzijds om de arbitrage
van buitenaf uit te schakelen, want dat is net de rol van een goed werkend
justitieel apparaat, dat frauderende ondernemers, huisjesmelkers en andere
scharrelaars eruit gekikkerd worden.
Het
punt is dat men in het liberalisme, zoals ook Adam Smith begreep in zijn
onderzoek naar de betekenis van de moraal - Theory of moral sentiments - al dat
economisch handelen niet buiten een ethisch kader om kan, wil men nog een goed
leven beschoren zijn. Belastingbeleid van grote ondernemingen betekent dat men
belastingen als een kost ziet en geen oog heeft voor wat de instituties voor het bedrijf aandragen, onder
meer de eigen rechten garanderen terwijl ze negeren dat infrastructuur voor bedrijven een
belangrijk instrument is. Het neoliberalisme negeert het feit dat in een
samenleving een balans van krachten die op elkaar inwerken van node is, wat
overigens des te moeilijker te realiseren valt naarmate de samenleving
complexer wordt. Maar wil men het kapitalisme verketteren, dan zal men zich wel
goed moeten afvragen wat men in de plaats wensen zal. Nu het belang van
automatisatie in een nieuwe versnelling komt en arbeid, zelfs in de landbouw
steeds verder door geperfectioneerde machines overgenomen wordt en de
menselijke fout niet meer mogelijk lijkt, zal men zich afvragen wat wij mensen
nog zullen uitrichten. Die discussie lijkt me een agendapunt van belang voor
wie over de toekomst denken wil.
Neen,
men hoeft dat niet angstaanjagend te vinden, toch roept het vragen op over hoe mensen nog een inkomen
zullen weten te verwerven. Aan de andere kant, wie zal op termijn een goed
leven weten te ontwikkelen, waarbij goed staat voor de idee dat we vrede vinden
in het werk onzer handen - of van het hoofd - en tegelijk in staat blijken zelf zo autonoom als
mogelijk te denken en te handelen? De robotisering hoeft geen bedreiging te
wezen, maar roept wel vragen op omtrent onze omgang met kapitaal en arbeid.
Het
is en blijft merkwaardig dat men het kapitalisme steeds weer als een bron van
onheil en ongelijke kansen voorstelt. Zou het inderdaad zo zijn dat kapitalisme
leidt tot onvolwassenheid en dus het onvermogen om het eigen verstand te
gebruiken zonder de leiding van anderen? Richard Sennett citeert Kant 'Wat is
Verlichting' en we kregen het als collegejongen wel eens als onderwerp voor een
verhandeling: wat is een oplettende jongeman? Het blijkt vandaag zo uit te
pakken dat voorstanders van het neomarxisme 2.0 - excuses voor deze wat belegen
poging aan te geven dat we de afgelopen jaren met een revival van het marxisme te maken kregen zonder dat men zich rekenschap te geven die men
voor de prijs, verlies aan autonomie, heeft betaald. Neo-Marxisten menen dat zij pas in staat
blijken mensen uit de infantiliserende invloeden van het consumentisme te
halen, maar ze krijgen er dan wel een andere vorm van infantilisering voor weerom,
de afhankelijkheid van een staat die voor ons zal denken.
Dat
is wat de toekomst wellicht het meest zal kenmerken: de vraag of we opnieuw
meer onafhankelijke mensen kunnen worden, zonder daarom als telgen van Max
Stirner onszelf, elk voor zich als centrum van de wereld te beschouwen, waar
andere mensen niet als andere gelijkwaardige wezens beschouwd worden, doch
louter instrumenten voor ons geluk. Autonomie betekent niet losgezongen zijn
van de Gesellschaft waar we door geboorte of anderszins in terechte zijn
gekomen; autonomie verhindert ook niet het bestaan van een
"Gemeinschaft". Hoe zal die laatste entiteit er uitzien?
Men
heeft afgelopen decennium ook vanwege linkse denkers zoals René Cuperus en Paul
Scheffer kritiek geformuleerd ten aanzien van het kosmopolitisme, maar tegelijk
zal iedereen erkennen dat men zich ook het lot van de bewoners van Afrika en
Azië... zal moeten aantrekken, waarbij ontwikkelingshulp niet de beste vorm van
betrokkenheid zal blijken: de vraag is hoe men meerwaardecreatie kan bewerken
en tegelijk de bevolkingsgroei onder controle kan krijgen[i].
De klimaatverandering blijft voor mij een al te complexe grootheid om er zich
aan te wagen, verstandige omgang met grondstoffen ligt daarentegen wel binnen
ons bereik. De Klimaatzaak is en blijft, denk ik, een globale kwestie, maar het
mag geen alibi zijn andere werelddelen in hun ontwikkeling te fnuiken, want dan
zou men de ongelijkheid bevorderen. Toch heeft de aandacht voor wat de wereld
aan invloeden en vooral antropogene - door mensen of de mensheid veroorzaakte -
rampen kan verwachten best onze volle aandacht. Echter, die kwestie kan opnieuw
tot afhankelijkheid en infantilisering leiden, waarbij we ons dus laten leiden
door derden. Misschien vormt het
liberalisme wel het strafste antidotum voor infantiliseren, indien men op de
werkvloer niet tegelijk weer vormen van afhankelijkheid schept.
Wie
dus in het debat over liberalisme en welbevinden, inzichten over persoonlijke
autonomie en betrokkenheid bij het grotere geheel laat varen, moet er zich wel
bewust van wezen dat we dan als persoon inderdaad de gedachte kunnen koesteren
dat het onze zaak niet is. Het liberalisme, zoals het tijdens de Verlichting en
de Negentiende eeuw vorm kreeg als drager voor een concept dat staat en
individuele vrijheid wist te verenigen zal dus niet zomaar naar die periode
verwijzen waarin het totalitarisme tot ontwikkeling kwam en mensen toeliet zich
(geheel) te verlaten op het oordeel en de inzichten van hogere instanties. Is
nu net niet, in het denken van Hannah Arendt autonomie van de persoon de kern
van haar denken over zowel de menselijke bestaansvoorwaarde - la condition
humaine - als over het wezen van het politieke, die ontstaat in de ruimte die
er zich tussen mensen voordoet en die men eerst moet erkennen, wil men een tot
uitwisseling van gedachten kan komen? Autonomie van mensen betekent ook voor
haar niet dat we geen betrokkenheid zouden (kunnen) ontwikkelen ten aanzien van
anderen, buiten onze familie, magen en vrienden. Het grote vraagstuk blijft hoe
we als individu kunnen bestaan en persisteren en tegelijk deel wensen en kunnen
uitmaken van een groter geheel.
Kritiek
ten aanzien van het liberalisme zal altijd wel nodig zijn en het kapitalisme
kan niet zonder debat binnen het systeem, maar het systeem vergt ook inzet en
de erkenning van de staat als geheel van instituties om bijvoorbeeld
machtsmisbruik en ongelijkheid tegen te gaan. Bedrijven die zeggen een broertje
dood te hebben aan de staat, kunnen altijd nog beroep doen op de instellingen,
maar stellen daar niets tegenover en zeker niet het betalen van verschuldigde belastingen.
Nu vindt men het normaal dat de rijken de crisis zouden betalen, maar het feit
dat bedrijven geen of nauwelijks belastingen betalen omdat ze met balansen
goochelen en legitieme middelen zo optimaliseren dat er van verplichtingen geen
sprake meer is, maakt het voor de samenleving moeilijk om zich nog met die
(giga-)bedrijven in te laten.
De discussie over liberalisme betreft dus,
behalve een kwestie van definitie, veel meer dan alleen de vraag hoe vrij men
kan zijn, want de vraag is waarvan men vrij zijn kan. De staat is de olifant in
de kamer, die voor de een alle problemen kan en moet oplossen en voor de ander
niet klein en machteloos genoeg kan zijn. Het zijn beide misvattingen, die
onder meer samenhangen met de idee dat de staat contingent zou zijn en dus naar
willekeur maakbaar. Staten ontstaan inderdaad niet in de hemel of als ze door
de geschiedenis gewild zouden zijn, dan zijn het omstandigheden, tijdelijke en
veranderlijke machtsverhoudingen die uiteindelijk de omvang van een staat
kunnen bepalen, maar ook de innerlijke samenhang, een (economische) cultuur en
zoveel meer. Hoe het landschap mee- dan wel tegenwerkt, het klimaat en
onderlinge culturele contacten meespelen kan men niet negeren. Maar het zijn
wel de bestuurders en in voorkomend geval de burgers die de toekomst van een
staat vorm geven.
In Europa ziet men hoe de versnippering na de val van Rome en ook wel de uitbreiding naar het Oosten toe en het Noorden - pas rond het jaar 1000 maken Denemarken, Zweden en Noorwegen deel uit van de Europese horizon. Zweden zal overigens over land, via Rusland een eigen toegang hebben tot Byzantium en later zullen bij afwisseling Polen, Litouwen en Rusland het gehele gebied beheersen tussen de Oost- en de Zwarte Zee. De versnippering lijkt voor grote verschillen te zorgen, maar reeds Alexis de Tocqueville zag hoe in Europa gelijkaardige problemen en uitdagingen, inzake instituties, landbouw en handel, muntbeleid werden opgelost op een gelijkaardige manier, vaak door middel van imitatie, vaak door noodzaak gedreven, dat wil zeggen toegankelijk zijn voor en competitief inzake handel. De paradox bestaat erin dat er grote verschillen bestaan, zeker inzake talen, maar ook dat de intellectuele cultuur behoorlijk gedeeld wordt. Wel mensen kunnen er hun eigen verhaal van maken.
In Europa ziet men hoe de versnippering na de val van Rome en ook wel de uitbreiding naar het Oosten toe en het Noorden - pas rond het jaar 1000 maken Denemarken, Zweden en Noorwegen deel uit van de Europese horizon. Zweden zal overigens over land, via Rusland een eigen toegang hebben tot Byzantium en later zullen bij afwisseling Polen, Litouwen en Rusland het gehele gebied beheersen tussen de Oost- en de Zwarte Zee. De versnippering lijkt voor grote verschillen te zorgen, maar reeds Alexis de Tocqueville zag hoe in Europa gelijkaardige problemen en uitdagingen, inzake instituties, landbouw en handel, muntbeleid werden opgelost op een gelijkaardige manier, vaak door middel van imitatie, vaak door noodzaak gedreven, dat wil zeggen toegankelijk zijn voor en competitief inzake handel. De paradox bestaat erin dat er grote verschillen bestaan, zeker inzake talen, maar ook dat de intellectuele cultuur behoorlijk gedeeld wordt. Wel mensen kunnen er hun eigen verhaal van maken.
Het
liberalisme ontstond wellicht zowel als synthese tussen de primair als
democratisch georganiseerde steden en de pogingen van bovenaf om krachtdadiger
(bureaucratisch) bestuur op te zetten. Het beeld waar het liberalisme zelf eens
mee worstelt bestaat erin dat ze zich alleen op de deducties van de Verlichting
beriep en niet begreep noch begrijpt dat het liberalisme zelf mee de Aufklärung
heeft mogelijk gemaakt. Voltaire en Diderot kan men toch ook als liberalen
bestempelen, wat men bezwaarlijk van Jean-Jacques Rousseau kan beweren. En dan
is er uiteraard Adam Smith, die zich vanuit de Schotse Verlichting boog op
kwestie van moraal en politiek, uiteraard ook over economie, waardoor men zich
niet tevreden kan stellen met het nabrouwen van conclusies. Wat overigens met
Saint-Simon, de fysiocraten, John Adams en Bernard Mandeville, of de heer
Johann von Goethe?
Liberalisme
vormt een van de drijvende krachten van onze cultuur, maar men kan ook niet
blind blijven voor wat er ook in de samenleving leeft en voor wat mensen ook
wensen, voor zichzelf wensen. Stabiliteit in plaats van ongewisheid, zekerheid
ook in ruil voor risicovol gewin en nog wel meer. Mensen hebben nu eenmaal
verschillende wensen die niet altijd logisch in elkaar passen. Het is van
belang dat we dat ook erkennen, want dat behoedt mensen, onszelf voor al te
fanatieke oplossingen.
Definities
van liberalisme zijn er afdoende en soms lijkt het alsof ze elkaar
tegenspreken. Maar men kan liberalisme, in de klassieke zin niet vereenzelvigen
met neoliberalisme, dat een uitvergroting en een verenging moet heten. Net in
het Duitsland van Weimar en de SPD, was de polarisatie sterk en kon het milde
liberalisme geen weerwerk bieden. Net de burgemeester van Köln, Konrad Adenauer, hoewel een christendemocraat, was een van die mensen
die de liberale gedachte vorm wilde geven. Hij is dan ook 12 jaar lang vervolgd
geworden door de Nazi's en hij diende zelfs onder te duiken. Dat verhaal, denk
ik mogen mensen als Bruno De Wever en Jeroen Olyslaegers ook wel eens in overweging
nemen.
Bart
Haers
[i]
Het
verhaal van de bevolkingsaangroei in Afrika en delen van Latijns-Amerika blijft
te vaak onbesproken. Hoe kan men de geboortebeperking integreren in
samenlevingen waar machismo en vruchtbaarheid van belang zijn, maar de
kindersterfte gelukkig afneemt. Dit
heeft niet zozeer te maken met liberalisme en kapitalisme dan wel met ethisch
conservatisme, zoals de Amerikaanse President liet weten. Maar men kan
verantwoordelijk ouderschap niet opleggen?
Reacties
Een reactie posten