politiek realisme en Machiavelli
Dezer
Dagen
Populisme en wantrouwen tegen
kiezers:
Triomf van het Machiavellisme
Hoe bedrijft men politiek, verovert men macht en behoudt men die? Machiavelli maakte school en toch is men blind voor de wijze waarop populisten er gebruik van maken. |
Lang
had ik de indruk dat het politieke leven gedreven werd door een heraanwakkeren
van het ideologische vuur en dat de polarisatie voortkwam uit het feit dat
Links en Rechts vonden dat men moet kiezen, want niet kiezen is niet echt
volwassen. Intussen zagen we dat we wat populisme noemen uitgingen van een
gegroeid geloof in politiek realisme: aanvallen of opgevreten worden. De
reactie: laten we de contouren van de democratie hertekenen. Dat zou inhouden dat
mensen die willen stemmen een IQ-test moeten ondergaan en tevens de geschriften
van Marx, Kautsky en Lenin onder de knie moeten hebben. Enigszins gechargeerd
is het wel, weet ik ook wel, maar het punt is dit, dat men zegt populisme te
verafschuwen, maar zelf ook vormen van politieke realisme onder de knie blijkt
te hebben.
De
term populisme kan men dus maar beter hanteren voor de stijl, de aannames die
tot het kiezen voor die stijl aanleiding geeft, waarbij men zegt datgene wat
"het volk" zou willen. Het volk is niet eenduidig, maar de strijd van
Trump, Wilders en anderen, voor hen percipiëren de vermeende aanhangers als een
wraakneming voor geleden onrecht. "Make America Great again" als
eufemisme voor "make America White again", geef het terug aan de
blanke protestantse mannen en laat hen opnieuw ten volle van de voorrechten
genieten, die ze wellicht nooit ervaren hebben. Trump lijkt zelf ook
voortdurend te roepen dat hij voortdurend heeft moeten vechten, dat hij
succesvol is omdat hij gevochten heeft met alle middelen en dat is wat hen wel
eens aantrekkelijk voorkomt, want in hem en op hem projecteren ze hun eigen
hoop ooit eens boven het maaiveld uit te steken. Hij lijkt het "white
privilige" te herstellen en dat is wat ook in Europa bij velen een eigen
strijdbaarheid los heeft maakt, al sinds de vroege jaren 1990. Dat er voor die
strijdbaarheid redelijke gronden te vinden zijn, mag men toch ook niet
ontkennen, valt te vrezen. Of men daarom helemaal daarvoor kan gaan, zal men
dan wel goed overwegen.
Behalve
dat herstel van de eigen status, zien we dat die populisten ook uiting geven
aan de woede over het verlies aan economische mogelijkheden als gevolg van de
globalisatie, want het lijkt een handige verklaring voor het sluiten van
verouderde bedrijven, omdat het goedkoper produceren bleek in Mexico of
Zuid-Korea, Bangladesh, althans voor basisproducten. Het politieke realisme
leidt dan vanzelfsprekend tot een protectionistisch beleid waarbij de eigen
markten worden afgeschermd, terwijl de globalisatie ertoe aanleiding geeft dat
we veel 'luxeproducten' plots aan een spotprijsje aangeboden krijgen. Bovendien
houdt men er geen rekening mee dat niet zozeer de globalisatie voor
jobdestructie heeft gezorgd, maar ook de automatisatie in de industrie en in de
dienstensector ertoe bijdroeg dat laag- en ongeschoolde mensen weinig kansen
hebben, tenzij in precaire jobs. Maar het idee dat men die wijzer van de tijd
terug kan draaien valt onmogelijk te verkopenn, want nu kan men ongezien
genieten van pornografie op het net, zonder een gênante vertoning in de
krantenwinkel.
Bedrijft
Donald Trump, bedrijven Wilders en co een politiek realisme, dan bestaat dat
daarin dat ze, zoals Carl Schmitt en Chantal Mouffe beschreven een politiek
zonder ethische beperkingen voeren en zonder een maatschappelijke horizon.
Mensen willen dat alles verandert, ten koste van alles wat men maar kan
bedenken en dan vooral ten koste van ideële waarden als vrijheid en gelijkheid,
dan kan men die politico-realisten wel porren; opgemerkt kan worden dat ze wel
die woorden hanteren, net zoals ze de ethische verloederen van elites aanklagen.
Het geloof dat men strijd moet voeren voor zijn deel van de onwrikbaar geachte
koek komt overigens vooral van links, die decennialang hebben betoogd dat
arbeiders recht hadden op hun deel van de welvaart, ook al vaak zonder verder
ideologische context.
In
die zin kan men opmerken dat niet enkel een Paul Goossens het kapitalisme
intrinsiek onrechtvaardig zou zijn, omdat alleen de kruimels bij de werknemers
terecht zouden komen, terwijl aandeelhouders en bedrijfsleiding het leeuwendeel
in de wacht zouden slepen. Bovendien schuimen die grootgrutters de
wereldmarkten af om de arbeidskracht zo goedkoop mogelijk in te huren en
vervolgens schuimen ze andere markten af om de beste belastingtarieven te
vinden. Door voortdurend met Piketty te zwaaien, vergeet men dat een economisch
bestel, zoals Adam Smith door inherente mechanismen in principe meerwaarde
creëert waarbij opgemerkt moet worden dat net Adam Smith de fixatie op
groeiratio's wellicht niet echt intelligent had gevonden. Mensen doen dingen
voor de winst, de slager en de bakker, maar ook de meubelmaker en de aannemer,
niet voor de schoon ogen van de klanten. Daarin vergist zich Adam Smith
wellicht gedeeltelijk omdat men bijvoorbeeld bij een ideoloog als Hendrik de
Man of Keynes en zeker ook bij Abraham Maslow ligt het al niet meer zo
eenvoudig. Zoals Tomas Sedlacek dan weer opmerkt, doen mensen dingen omdat ze
als intrinsiek goed worden ervaren zoals de kinderen voeden of er zich voor
hoeden een gegeven woord te breken om winst te maximaliseren. Het kapitalisme,
veronderstelt Paul Goossens, sluit moraal uit, maar er zijn tal van voorbeelden
dat economisch handelen dat niet ook ethisch gedreven wordt, zichzelf uitput en
dat wie anderen bedriegt en besteelt, vaak weinig toekomst heeft. De werkgever
als een dief van andermans zweet beschouwen, klinkt mooi, maar valt niet hard
te maken. Nog eens, van de Verelendung van het arbeidersproletariaat valt sinds
het midden van de negentiende eeuw niet veel te bespeuren, wat niet betekent
dat alles okay zou wezen.
Wat
we tot onze ontsteltenis bespeuren is nog iets anders, namelijk dat
intellectuelen het volk niet meer vertrouwen en op allerlei manieren, onder
meer via loting en burgerkabinetten lastige inzichten en duistere gevoelens
terzijde willen schuiven. Als ik ga kiezen, hanteer ik inderdaad mijn
stemrecht, maar ik doe dat zo weloverwogen als mogelijk en naar best vermogen,
zonder dat ik altijd bereid ben alle consideraties te expliciteren. David van
Reybroeck schreef over het hertekenen van de democratie omdat die niet meer zou
werken en stelde een lotingsysteem voor. In Den Bosch werd ten tijde van de
Hoekse en Kabeljauwse twisten (rond 1400, bijna een eeuw lang), zoals in nog
wel andere steden binnen de vroedschap zo een college van burgemeesters en
andere magistraten-bestuurders aangeduid die gedurende een jaar of soms een
langere periode de stad dienden te
besturen. Dat beruste op de idee van een stevige consensus over wat goed
is voor de stad en dat mensen binnen het bestel best wel weten waar ze op
moeten letten ervoor zorgde dat het beleid niet aan grote schokken onderhevig
was. Er woog nog iets mee, namelijk dat betrokkenen, leden van de vroedschap
geacht werd tot de "pars sanior" te behoren, het wijze deel van de
bevolking. Ook het conflict tijdens de zeventiende eeuw, tussen Oranje en de
kring rond Johan de Witt, kan zien als een strijd tussen het volk en de
(gematigde) elite, die via coöptatie hun vertegenwoordigers tot in de
Staten-Generaal verkozen.
Een
loting installeren waarbij ad randum wordt aangeduid wie mag zetelen, zonder
dat die voorafgaande voorwaarde is ingelost, kan nooit werken en doodt ook het
democratische debat, het bestel van rechtsstaat, parlement en autonoom
ambtelijk apparaat. Want het had David van Reybroeck, een historicus, toch
moeten dagen dat we leven in een tijd waarbij de toegang tot kennis en
inzichten ongemeen is toegenomen. Vervolgens kon hij toch bedenken dat er bij
de elite en zeker bij journalisten en commentatoren een neiging bestaat de
letterlijke betekenis van uitspraken te verkiezingen boven de mogelijke
allegorische betekenis. Hoewel uiteraard vaak uiteraard toegerust met enige
kennis van literatuur, linguïstiek en zelfs semiotiek, terwijl veel van die
'populisten' nu net zeer handig zijn in het verpakken van hun denkbeelden en
het publiek die wonderwel weet te ontcijferen.
Door
te hopen op een constellatie zoals die in de film "twelve angry men"
waarbij een 'goede' de anderen door overreden kan bewegen hun visie te herzien
of gewoon omdat ze naar het honkbal willen of naar hun maîtresse. Intussen
hebben zoveel advocaten en rechters, criminologen de juryrechtspraak verdacht
gemaakt dat deze vorm van procesvoering, het hof van assisen in België
ontmanteld werd en meteen een motie van wantrouwen tegenover ondermeer
huisvrouwen uitgesproken. In een of andere vorm gaat men in het debat aan dit
wantrouwen voorbij.
Er
is dus sprake van een scherp wederzijds wantrouwen, ook wel eens als elitehaat
beschreven, maar de notie van de staat als de politieke uitdrukking van een
samenleving, met ondernemers, zelfstandigen en werknemers, ambachtslui en
geleerden, zelfingenomen bourgeois en even zelfingenomen vakbondsmensen waarbij
dus de onderlinge afhankelijkheid van deze mensen - in miljoenen te begroten -
niet aan bod komt, laat precies toe dat de Trumps en de Bannons van deze wereld
zich voorstellen als de stem van hen die vergeten zijn door de elite. Precies het
onderwijsbeleid onder invloed van onder meer de Tea Party en conservatieven
laat zien dat we ons moeten afvragen of zo een Bannon of eertijds die madame
Palin niet juist die mensen in de Midwest in vergetelheid heeft geduwd. Wat
hebben we niet de revue zien passeren: Moral majority, silent majority,
vergeten armen, de elite levend in het moeras, zakkenvullers... Het klonk
allemaal even hard en even vals, want elke tweedeling van de samenleving doet
de complexiteit van de samenleving en van het leven van al die miljoenen geweld
aan. Vergeten we evenmin en evenzeer dat men - zoals Sebastian Haffner liet
zien voor zijn jonge jaren in Duitsland, 1907 tot 1938 - dat mensen gek zijn of
cijfers en meer nog op records, op het prestige van de winnaar.
Men
neemt niet graag kennis van de inzichten van Richard Sennett of van de
politieke theorie die Carl Schmitt of Chantal Mouffe, maar ook van Susan
Neiman, die elk op hun manier het actuele discours over de strijd tegen
ongelijkheid aan het front uitvechten. Maar die ongelijkheid zou wel eens
inherent aan elk samenleven en aan elke samenleving inherent kunnen zijn,
waarbij het streven naar macht van groepen tegen groepen als de strijd van
allen tegen allen wordt gevoerd. De strijd tegen ongelijkheid vergt dan ook de
inzet voor een staat naar het model van Locke een systeem te ontwikkelen waarin
iedereen zich onderwerpt aan de staatsmacht - en dat niemand die in vraag kan
stellen, want anders dreigt de oorlog van allen tegen allen. Of we zo een
situatie moeten wensen, laat staan nastreven, is voor iemand als David van
Reybroeck geen punt (meer), want we zien hoe erg het allemaal uit de hand
loopt. Voor politieke realisten is het geen probleem dat mensen de macht die zij krijgen
geen punt, want zo is men verlost van een elite die hen fnuikt, zonder dat ze
beseffen dat die nieuwe chef dan de macht zal nemen, met zijn nieuwe elite en
dat blijkt in de praktijk van de afgelopen eeuw want elk systeem dat de
arbeider aan de macht bracht, werd een almachtige staat. Waar de sociale
welvaartstaat tot stand kwam, bleek het mogelijk dat via ontvoogding en vorming
mensen sociale promotie maakten en de ongelijkheid in de samenleving sterk
gemilderd werd. Almacht nastreven om de goede orde te bewaren, horresco
referens, doodt wat levend is en vitaal in de samenleving, maar van chaos die
anderen veroorzaken walgt men en dat lijkt mij net de kracht van een
democratische, gecorrigeerde vrije markteconomie te wezen.
De
strategie om ongelijkheid weg te werken, gelijkheid te realiseren, heeft, aldus
Sennett heel wat negatieve neveneffecten, die men wellicht inderdaad vooral via
het aanpakken van dient te temperen, om optimale resultaten te halen. De
bijstand organiseert men liever niet te bureaucratisch en ook de gedachte dat
zorgafhankelijkheid niet beschamend zou zijn, maar dan komt men op het terrein
van emoties, wat het dus allemaal nog minder eenvoudig maakt. Men zal geen van
de bekende 'populisten' dezer dagen over gelijkheid horen spreken, wel over het
feit dat het leven een strijd is en dat men voor zichzelf en het eigen gezin
moet kunnen instaan. Hoe vaak hoort men het niet echoën dat rednecks en ander
klootjesvolk alleen maar idioot en ongeschoold zijn. De gedachte bekruipt me
dat men niet voor uitgebreide onderwijshervormingen kan pleiten en niet
begrijpen dat die projecten net de zwaksten - zij die het minste aangetrokken
blijken tot schoolse kennis en dan nog minder om er een streberig leven aan te
wijden - nog verder van de basisvaardigheden af blijkt te houden. De gedachte
bekruipt me dat streven naar gelijkheid alles behalve evident tot een
rechtvaardiger wereld zal leiden, want wie zal die gelijkheid in stand houden?
Zoals Vasily Grosman wist, kampbewakers en geheime diensten. In haar essay 'De verovering van de vrijheid' voert Alicja
Gescinska ons mee op het pad van de positieve vrijheden, waarmee zij bedoelt
dat het niet volstaat te zeggen dat mensen vrij geboren zijn, maar dat ze ook
in de mogelijkheid dienen te worden gebracht om van die negatieve vrijheden ook
ten volle profijt te halen. Opvoeding, vorming en ook wel, vormen van zelfdiscipline
ontwikkelen. Hier vinden populisten en progressieve wereldverbeteraars elkaar
nu net vaker dan wenselijk.
Men
verwijt populisten dat zij de Demos misleiden, maar als mensen er zich
rekenschap van geven dat men bij Wilders of zelfs Trump niet veel te winnen
heeft, dan nog blijft men verstoken van een stem in het publieke debat.
Populisme ontkennen heeft geen zin, maar het is belangrijker dat zij een
bepaalde staat van de samenleving als realistisch zien en daar mensen mee
aanzetten de strijd voor hun eigen rechten aan te vatten, door anderen hun
bevoorrechte positie af te nemen. Die strijd vermorzelt individuen en laat
vrije overwegingen weinig ruimte. De parlementaire democratie afschaffen, zoals
intellectuelen voorstellen brengt een rechtvaardiger samenleving ook niet
dichterbij, want wie weet hoeveel mensen tussen de raderen geradbraakt zullen
worden? Een democratisch model met de kenmerken van de verzorgingsstaat kan
mensen meer kansen geven, waarbij die verzorgingsstaat ook wel gedragen wordt
door alle partijen. Arme mensen consumeren niet, investeren niet, hebben
slechts een perspectief op lotsverbetering als die weg ook aangeboden wordt.
Daar zit links volgens mij voorbij. Of zoals Sennett schreef, de
disciplinerende werking van de katholieke scholen van zuster Cabrini had meer
gunstige gevolgen dan de seculiere projecten van de Hull houses. Is dat een
conservatieve visie? Ik weet niet wat men dan in aanmerking moet nemen, de
kwaliteit van de strijdpunten of de reële gevolgen van een zorgend maar ook
sturend en ordenend beleid, inzake onderwijs. De elite bestrijdt men het beste
door zelf beter te doen en een eigen kwaliteitsvolle mensen in een democratisch
bestel naar de voorgrond te schuiven, zoals Hendrik de Man - lang voor hij zijn
Unie van Hand- en Geestesarbeiders oprichtte, waaraan de collaboratie niet
vreemd was, maar het bleef ook veel meer emancipatorisch dan de nazi's in de
gedachten hadden - in Tervuren een sociale school oprichtte (1911), waar mensen
leerden hoe ze de emancipatie van arbeiders vorm konden geven. De nazi's zelf
waren inzake politiek uitermate realistisch en dat heeft hen veel steun
opgeleverd. Gelijkheid was hen volkomen vreemd, superioriteit en inferioriteit
was hun thema en ding. Kortom, men dient zich vooral te richten tegen een
zogenaamde realistische aanname over hoe mensen en de samenleving zijn zouden. De
ongelijkheid bestrijden kan men niet door de gelijkheid te proclameren alleen.
Ook
mijn benadering zou men realistisch kunnen noemen, want ik ga ervan uit dat
ongelijkheid aanpakken voor de samenleving een harde dobber is, iets waar men,
zoals Richard Sennett met een eufemisme zegt, niet zomaar uitkomt. Het gaat er
dan om, zoals Sennett later in "The Craftsman' ten aanzien van het
expertendom heeft uitgelegd, dat zij niet naar formele perfectie streven, maar
in hun praktijk voldoende flexibel blijken om van de omstandigheden goed
gebruik te maken, zoals een goed timmerman ook met een lastig te bewerken stuk
hout wel eens iets subliems weet te doen. Of zoals Alicja Gescinska in "De
verovering van de vrijheid", de lange weg van de geleidelijkheid te gaan,
waarbij persoonlijke ontwikkeling een voorwaarde is voor persoonlijke
bevrijding en dat de maatschappij met die individuele projecten ook veel voordeel
doet. Politiek realisme zal dit te omslachtig en onzeker vinden, maar dat is nu
net wat een liberaal in de oude, klassieke betekenis wel voor ogen heeft staan.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten